Uitspraak 201606053/1/A1


Volledige tekst

201606053/1/A1.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RetailPlan B.V., gevestigd te Drachten, gemeente Smallingerland,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2016 in zaak nr. 15/5644 in het geding tussen:

Retailplan

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

Procesverloop

Bij brief van 29 oktober 2015 heeft Retailplan beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekend maken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.

Bij uitspraak van 5 juli 2016 heeft de rechtbank het door RetailPlan ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Retailplan hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2017, waar Retailplan, vertegenwoordigd door W. Eilering en P. Evers, beiden werkzaam bij Retailplan, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij brief van 30 juli 2015 heeft Retailplan het college geïnformeerd over haar plan om een foodmarket te realiseren in de panden gelegen aan de Argonweg 15-17 en de Vanadiumweg 13 te Amersfoort.

Aan het slot van de brief heeft Retailplan het college verzocht om dit plan persoonlijk te mogen toelichten bij de verantwoordelijke portefeuillehouder.

Bij brief van 26 augustus 2015, verzonden op 2 september 2015, heeft het college aan Retailplan meegedeeld dat het initiatief niet past in de nota detailhandel van de gemeente Amersfoort en daarom geen aanleiding te zien voor een gesprek met de wethouder.

Bij brief van 17 september 2015 heeft Retailplan haar teleurstelling hierover uitgesproken en het college nogmaals verzocht haar plan te mogen toelichten bij de wethouder of de behandelend ambtenaar.

Vervolgens heeft op 13 oktober 2015 een gesprek plaatsgevonden met de behandelend ambtenaar, wat niet tot een voor Retailplan bevredigend resultaat heeft geleid.

Op 16 oktober 2015 heeft Retailplan aan het college bericht dat van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend omdat het college niet tijdig op de brief van 30 juli 2015 heeft beslist. Retailplan heeft het college verzocht deze vergunning binnen twee weken bekend te maken.

Het college heeft daarop bij brief van 22 oktober 2015, verzonden op 23 oktober 2015, aan Retailplan laten weten dat geen sprake kan zijn van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. In deze brief is daarvoor als reden gegeven dat de brief van Retailplan van 30 juli 2015 niet kan worden aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsvergunning.

2. Retailplan betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat haar brief van 30 juli 2015 als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het (met het bestemmingsplan strijdig) gebruik van bestaande gebouwen voor een foodmarket moet worden aangemerkt, dat voor deze aanvraag de reguliere voorbereidingsprocedure geldt en dat de beslistermijn daarvoor is verstreken. Volgens Retailplan heeft de rechtbank de meest belangrijke zin in de brief gepasseerd: "Het is dan ook vanuit onze overtuiging dat het plan zowel kwalitatief als kwantitatief voldoet aan de beleidsmatige criteria dat wij u verzoeken om planologische medewerking voor de realisatie van ons plan." Volgens Retailplan is het plan duidelijk en concreet omschreven en omhelst dit: "het gebruik van de bestaande gebouwen op de locatie (deels te verbouwen en deels in twee bouwlagen) met een footprint van circa 15.000 m² voor de verkoop van levensmiddelen waaronder supermarkten (met non-foodafdeling), een discountsupermarkt en kleinere eenheden voor de bakker, slager, visboer, drankenhandel/slijterij, groenteboer, delicatessen, drogisterij, kioskjes, traiteur en dergelijke waaronder een kookstudio en horecafuncties."

Volgens Retailplan is van rechtswege omgevingsvergunning verleend. Retailplan vindt steun voor haar betoog in de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011 in zaak nr. ECLI:NL:RVS:2011:BT2817.

Verder betoogt Retailplan dat het college haar ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden om de aanvraag om omgevingsvergunning nader aan te vullen.

2.1. In de brief van 30 juli 2015 staat onder meer het volgende:

"Drachten, 30 juli 2015

Betreft: Plan voor Foodmarkt Amersfoort/herontwikkeling Argonweg - Vanadiumweg

Geacht college,

Sinds enkele jaren ontwikkelt zich een nieuw fenomeen in Nederland, de foodmarkt.

Een foodmarkt is een thematisch winkelcentrum met laagfrequent en doelgericht bezoek gericht op alles wat met eten en drinken en gezond leven te maken heeft. Voorbeelden van nieuwe ontwikkelingen zijn al te vinden in onder meer Amsterdam (versmarkt), Rotterdam (Markthal) en Breda (foodmarket).

(…)

Het plan

Ons plan behelst het gebruik van de bestaande gebouwen op de locatie (deels te verbouwen en deels in twee bouwlagen) met een footprint van circa 15.000 m² voor de verkoop van levensmiddelen waaronder supermarkten (met non-foodafdeling), een discountsupermarkt en kleinere eenheden voor de bakker, slager, visboer, drankenhandel/slijterij, groenteboer, delicatessen, drogisterij, kioskjes, traiteur en dergelijke waaronder een kookstudio en horecafuncties. De mode-branche is uitdrukkelijk ongewenst al is het alleen maar omdat ook in onze overtuiging deze thuishoort in het stadscentrum. Het zou ook afbreuk doen aan ons food-thema. Wel is er in ons plan aanvullende ruimte voor internetwinkels en een of meerdere pick-up-points.

Voor wat betreft de invulling met kleinere eenheden zal primair de gelegenheid worden geboden aan locale ondernemers om een (al dan niet tijdelijke) verkoopruimte te vullen waaronder bijvoorbeeld thema-markten. De eerste etage is op het bouwdeel aan de straatzijde voorzien in een functie als sportschool/fitnessruimte, horeca, health en dergelijke. Door de eerste verdieping te vergroten levert dit een sterker stedenbouwkundig beeld op als entree via de N199 richting de binnenstad van Amersfoort.

Graag willen wij u met impressies aangeven wat de omvang van de ontwikkeling omvat. Er wordt gerekend met een ontwikkeling in één fase. In het plan zijn circa 500 parkeerplaatsen opgenomen. Dit is ruim voldoende om de beoogde consumentenstroom te faciliteren. Ook de verkeersafwikkeling op de hoofdinfrastructuur is goed te organiseren met zo nodig 2 gescheiden verkeersstromen.

Wij zijn ervan overtuigd dat de toevoeging van een foodmarkt in Amersfoort niet zal leden tot een duurzame aantasting van het voorzieningenniveau voor de dagelijkse levensbehoefte. Tevens is het plan geënt op concrete behoefte vanuit marktpartijen en is de ontwikkeling uniek in de regio waarmee een significant deel van de consumenten voorzien wordt in een reeds bestaande behoefte. Die concrete behoefte kunnen wij op een later moment toelichten. Het is dan ook vanuit onze overtuiging dat het plan zowel kwalitatief als kwantitatief voldoet aan de beleidsmatige criteria dat wij u verzoeken om planologische medewerking voor de realisatie van ons plan. Wij kunnen ons voorstellen dat dergelijke plannen op andere locaties al eerder bij uw college zijn voorgelegd en dat op het eerste gezicht het meer van hetzelfde lijkt. Dat is dan zeker de aanleiding voor ons om eveneens expliciet uw aandacht te vragen voor het volgende;

(…)"

Hierna volgt een verzoek om het plan bij de verantwoordelijke portefeuillehouder toe te lichten.

2.2. Blijkens het hoofd van de brief van 30 juli 2015 gaat de inhoud ervan over een plan voor een foodmarkt. Vervolgens wordt in de brief het concept van zo’n foodmarket uitgelegd en worden mogelijke type winkels genoemd die van de te realiseren foodmarket deel uit zouden kunnen gaan maken.

Naar de rechtbank terecht heeft overwogen wordt het plan voor de foodmarkt in de brief niet concreet uitgewerkt. Zo schrijft Retailplan dat zij het college graag met impressies wil laten zien wat de omvang van de ontwikkeling omvat en verzoekt het college het plan persoonlijk te mogen toelichten bij de verantwoordelijke portefeuillehouder.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de brief, gelet op de inhoud en strekking, onvoldoende concreet is om te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. In hetgeen Retailplan heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. Nu uit de brief van 30 juli 2015 redelijkerwijs niet kan worden afgeleid dat Retailplan daarmee heeft beoogd een aanvraag om omgevingsvergunning in te dienen, heeft het college in die brief geen aanleiding hoeven zien om Retailplan in de gelegenheid te stellen om de aanvraag om omgevingsvergunning aan te vullen, zoals Retailplan betoogt.

De verwijzing van Retailplan naar de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2011 kan haar niet baten. In die uitspraak was, anders dan in de onderhavige zaak, niet in geschil dat was beoogd om een aanvraag om een (bouw)vergunning in te dienen. Wel was in die uitspraak in geschil of het college over voldoende gegevens beschikte om op die aanvraag te kunnen beslissen.

2.3. De conclusie is dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat geen van rechtswege verleende vergunning is ontstaan.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. van Leeuwen, griffier.

w.g. Pans w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017

543.