Uitspraak 201700103/1/A3


Volledige tekst

201700103/1/A3.
Datum uitspraak: 4 oktober 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Riwald B.V., gevestigd te Almelo,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 november 2016 in zaak nr. 16/2072 in het geding tussen:

Riwald

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2016 heeft de staatssecretaris de aanvraag van Riwald om een ontheffing voor het ontmantelen en recyclen van militaire tanks afgewezen.

Bij besluit van 13 juli 2016 heeft de staatssecretaris het door Riwald daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 november 2016 heeft de rechtbank het door Riwald daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Riwald hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2017, waar Riwald, vertegenwoordigd door [eigenaren] van Riwald, en mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P. Niestern, zijn verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen

1. De tekst van de relevante bepalingen uit de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Inleiding

2. Riwald heeft een bedrijf waarin ijzer- en metaalwaren worden ingezameld en gerecycled. In dit bedrijf worden al jaren munitiehulzen afkomstig van verschillende militaire schietbanen en oorlogsgebieden verwerkt in opdracht van het Ministry of Defence United Kingdom. Zij heeft hiervoor een erkenning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wwm, verleend door de korpschef van politie. Riwald wil in opdracht van het Ministry of Defence ook militaire tanks ontmantelen en recyclen op haar werkterrein in Almelo. In verband hiermee en op advies van de afdeling bijzondere wetten van de politie Twente, die betrokken was bij de verlening van de erkenning, heeft zij zich bij brief van 10 november 2015 tot de staatssecretaris gewend met een verzoek om ontheffing op grond van de Wwm. Daarbij heeft zij een formulier voor een verzoek op grond van artikel 4 dan wel artikel 13 van de Wwm gevoegd.

2.1. Na ontvangst van het verzoek van Riwald heeft de staatssecretaris de korpschef om advies gevraagd over een ontheffing als bedoeld in artikel 4 van de Wwm. De korpschef heeft in een advies van 22 december 2015 vermeld dat het gaat om een uitbreiding van de ontheffing voor het opslaan en verwerken van munitiehulzen en geadviseerd de gevraagde ontheffing te verlenen.

2.2. In zijn besluit van 10 februari 2015, gehandhaafd bij het besluit van 13 juli 2016, heeft de staatssecretaris de aanvraag van Riwald afgewezen. Hij heeft het advies van de korpschef in zijn afweging betrokken, maar daarin geen aanleiding gezien om tot een ander besluit te komen. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen grond is om een ontheffing aan Riwald te verlenen. Daarnaast heeft de staatssecretaris in het besluit te kennen gegeven dat het ontmantelen en recyclen van tanks geen taak van een erkenninghouder als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wwm is. Het vernietigen van (vuur)wapens en munitie is voorbehouden aan de overheid en draagt bij aan een compleet toezicht op de in- en uitstroom en de omloop van vuurwapens. Het ontmantelen en recyclen van militaire tanks valt niet onder ‘transformeren’ als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aldus de staatssecretaris.

Aangevallen uitspraak

3. De rechtbank heeft overwogen dat in geschil is of de staatssecretaris het verzoek om ontheffing op grond van artikel 4 dan wel artikel 13 van de Wwm terecht heeft afgewezen. Deze artikelen kunnen volgens de rechtbank in de onderhavige situatie evenwel niet worden toegepast. Gelet hierop is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de staatssecretaris het verzoek terecht heeft afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat zij slechts over het bestreden besluit kan oordelen en dat het haar daarom in het onderhavige geschil niet vrijstaat te oordelen over de vraag of het Riwald, bij het ontbreken van een grondslag voor ontheffing in de artikelen 4 en 13 van de Wwm, wel of niet is toegestaan militaire tanks te ontmantelen en recyclen.

Hoger beroep

4. Riwald betoogt dat de rechtbank ten onrechte ervan is uitgegaan dat haar verzoek om ontheffing is gebaseerd op de artikelen 4 en 13 van de Wwm. Zij heeft deze artikelen weliswaar in haar verzoek vermeld, maar heeft daarbij uitdrukkelijk aangegeven dat het verzoek is gedaan met het oog op de ontmanteling en recycling van militaire tanks in opdracht van het Ministry of Defence United Kingdom. Het verzoek had moeten worden begrepen als een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Wwm, zoals de staatssecretaris blijkens zijn besluiten ook heeft gedaan. De rechtbank had moeten beoordelen of de staatssecretaris dat verzoek terecht op grond van artikel 9 van de Wwm heeft afgewezen. Riwald acht de overweging van de rechtbank dat het haar niet vrijstaat te oordelen over de vraag of het wel of niet is toegestaan militaire tanks te ontmantelen en recyclen, onbegrijpelijk. Op grond van de in beroep aangevoerde gronden had de rechtbank in moeten gaan op het ontbreken van een wettelijke grondslag militaire tanks te ontmantelen en recyclen. Volgens haar zou het ontmantelen en recyclen van militaire tanks zonder meer zijn toegestaan bij het ontbreken van een wettelijke grondslag. Dat brengt met zich dat haar beroep gegrond had moeten verklaard, aldus Riwald.

Oordeel van de Afdeling

5. In de brief van 10 november 2015 heeft Riwald de staatssecretaris verzocht om een ontheffing op grond van de Wwm. Daarbij heeft zij een formulier voor een verzoek op grond van artikel 4 dan wel artikel 13 van de Wwm gevoegd. Riwald heeft een ontheffing van het verbod van artikel 26, eerste lid, van de Wwm nodig om de tanks, die zij wil ontmantelen en recyclen, voorhanden te hebben. Gelet hierop is de rechtbank er terecht van uitgegaan dat het verzoek moet worden begrepen als een verzoek om ontheffing en niet als een verzoek om erkenning als bedoeld in artikel 9, tweede lid. Dit klemt te meer, nu deze laatste bepaling in een bevoegdheid voor de korpschef voorziet en de staatssecretaris daarom niet bevoegd zou zijn tot het verlenen van een erkenning.

5.1. De rechtbank heeft haar beoordeling gelet op het vorenstaande terecht beperkt tot de afwijzing van het verzoek om ontheffing, zoals opgenomen in de besluiten van 10 februari 2016 en 13 juli 2016. De in deze besluiten opgenomen standpunten ten aanzien van artikel 9, tweede lid, van de Wwm heeft zij terecht niet in haar beoordeling betrokken. In hoger beroep is slechts de vraag aan de orde of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek van Riwald om ontheffing terecht heeft afgewezen. Hierover overweegt de Afdeling als volgt.

5.2. De bevoegdheid van de staatssecretaris om een ontheffing te verlenen is neergelegd in de artikelen 4 en 13 van de Wwm. Artikel 13, tweede lid, van de Wwm voorziet in een bevoegdheid voor de staatssecretaris om ontheffing te verlenen van het in het eerste lid van dat artikel neergelegde verbod op het vervaardigen, transformeren, voor derden herstellen, overdragen, voorhanden hebben, dragen, vervoeren, doen binnenkomen of doen uitgaan van wapens van categorie I. Militaire tanks vallen, naar niet in geschil is, niet in categorie I, maar in categorie II ad 1o. Artikel 13 van de Wwm is daarom niet van toepassing in de onderhavige situatie. Artikel 4 van de Wwm voorziet in een bevoegdheid voor de staatssecretaris om ontheffing te verlenen voor wapens en munitie behorend tot de in dat artikel genoemde wapengroepen. Tanks die, overeenkomstig de bedoeling van Riwald, geheel in tact zijn, vallen niet in deze groepen. Dit had de staatssecretaris bij een eerste beoordeling van het verzoek duidelijk kunnen zijn en daarom was het, zoals de staatssecretaris ter zitting heeft erkend, ongelukkig dat hij de korpschef in dit kader om advies heeft gevraagd.

5.3. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de staatssecretaris het verzoek om ontheffing van Riwald terecht heeft afgewezen.

Conclusie

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Borman w.g. Binnema
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017

589.


BIJLAGE

Wet wapens en munitie

Artikel 4

1. Onverminderd de artikelen 4 en 9 van verordening (EU) nr. 258/2012 kan Onze Minister van bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften of verboden vrijstelling of, op daartoe strekkend verzoek, ontheffing verlenen voor daarbij te omschrijven wapens of munitie, behorend tot een van de volgende groepen:

a. wapens die niet voor gebruik als zodanig geschikt te maken zijn;

b. wapens die het karakter dragen van oudheden;

c. andere wapens, voor zover deze bestemd zijn voor dan wel deel uitmaken van een verzameling of een wandversiering;

d. munitie, voor zover deze bestemd is voor dan wel deel uitmaakt van een verzameling;

e. toestellen en voorwerpen voor beroeps-, hulpverlenings-, trainings- en sportdoeleinden;

f. monster-, demonstratie- of testmateriaal en rekwisieten;

g. noodsignaalmiddelen en de daarvoor bestemde munitie.

[…]

Artikel 9

1. Het is verboden zonder erkenning een wapen of munitie te vervaardigen, te transformeren of in de uitoefening van een bedrijf uit te wisselen, te verhuren of anderszins ter beschikking te stellen, te herstellen, te beproeven of te verhandelen.

2. Bevoegd tot het verlenen en intrekken van een erkenning, alsmede het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, is de korpschef. Een erkenning heeft een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren en kan telkens met ten hoogste vijf jaren worden verlengd.

[…]

5. Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid verlenen met betrekking tot:

a. wapens van categorie IV;

b. het vervaardigen of transformeren van munitie door personen die bevoegd zijn een wapen of munitie voorhanden te hebben.

Artikel 13

1. Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan.

2. Onze Minister kan, onverminderd artikel 9, ontheffing verlenen van een of meer verboden genoemd in het eerste lid, met het oog op:

a. gebruik door de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;

b. onderwijs ten behoeve van de krijgsmacht, de politie en de overige openbare dienst;

c. doorvoer van wapens of munitie.

[…]

Artikel 26

1 Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op personen die houder zijn van:

a. een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of

b. een jachtakte als bedoeld in de Wet natuurbescherming, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.

3 Onze Minister kan bij regeling vrijstelling van het verbod van het eerste lid voor wapens of munitie van categorie III verlenen met betrekking tot jagers en sportschutters, die hun vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland hebben.

[…]