Uitspraak 201700687/1/A2


Volledige tekst

201700687/1/A2.
Datum uitspraak: 20 september 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de erven van [overledene], wonend te Enschede,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 december 2016 in zaak nr. 16/1634 in het geding tussen:

de erven

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2015 heeft de minister het benzinestation met woning, pompeiland en reclamezuil, gelegen aan de [locatie] in Enschede (hierna: het complex), aangewezen als rijksmonument.

Bij besluit van 12 mei 2016 heeft de minister het door de erven daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank het door de erven daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de erven hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 augustus 2017, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. K. el Addouti, is verschenen.

Overwegingen

1. De minister heeft op 26 september 2013 het Beschermingsprogramma Wederopbouw 1959-1965 vastgesteld. In dit aanwijzingsprogramma zijn 90 bouwwerken opgenomen die vanaf eind 2013 worden voorgedragen als rijksmonument. Het complex is opgenomen op deze lijst. De minister heeft bij het besluit van 29 september 2015, op voorstel van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en na advies te hebben ingewonnen van het college van burgemeester en wethouders van Enschede en de Raad voor Cultuur, het complex aangewezen als rijksmonument.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid het complex als rijksmonument heeft kunnen aanwijzen.

2. Hetgeen de erven als gronden van hun hoger beroep aanvoeren, is een letterlijke herhaling van de gronden die zij in beroep bij de rechtbank hebben aangevoerd. De rechtbank heeft op de beroepsgronden beslist en deze gemotiveerd weerlegd, waarbij zij tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 12 mei 2016 in rechte stand kan houden. De erven hebben in hoger beroep niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist zijn. Zij zijn evenmin ter zitting verschenen om de gronden van hun hoger beroep toe te lichten. Gelet hierop kan het aangevoerde niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.

w.g. Jurgens w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2017

85-809.