Uitspraak 201606428/1/A3


Volledige tekst

201606428/1/A3.
Datum uitspraak: 30 augustus 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Valkenswaard,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2016 in zaak nr. 16/1198 in het geding tussen:

[appellante]

en

de burgemeester van Valkenswaard.

Procesverloop

Bij besluit van 24 november 2015 heeft de burgemeester [appellante] krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gelast de door haar bewoonde huurwoning aan de [locatie] te Valkenswaard (hierna: de woning) voor de duur van drie maanden, van 11 januari tot 11 april 2016, te sluiten en gesloten te houden.

Bij besluit van 23 maart 2016 heeft de burgemeester het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 juli 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, is verschenen.

Overwegingen

1. Op 2 oktober 2015 heeft de politie in het kader van een onderzoek naar drugshandel door de ex-partner van [appellante], met wie zij een bij haar inwonende minderjarige zoon heeft, de woning doorzocht. Hierover heeft de politie op 7 oktober 2015 een bestuurlijke rapportage opgesteld. Volgens deze rapportage zijn in de woning twee xtc-pillen en 129,1 gram hennep aangetroffen. Op grond hiervan heeft de burgemeester bij het besluit van 24 november 2015 [appellante] gelast de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. Bij het besluit van 23 maart 2016 heeft de burgemeester dit besluit gehandhaafd.

2. Appellante betoogt dat de rechtbank haar beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard. Hiertoe voert zij aan dat de aangetroffen drugs van haar ex-partner waren en dat zij niet van de aanwezigheid van de drugs in de woning op de hoogte was. Haar ex-partner hield in 2015 af en toe in de woning toezicht op hun zoon, omdat zij regelmatig naar het ziekenhuis moest. Voorts voert zij aan dat haar ex-partner vanuit de woning geen drugs verhandelde. Hij woonde elders en bracht drugs naar klanten. Zij is niet vervolgd voor de aanwezigheid van drugs in de woning, terwijl haar ex-partner daarvoor door de strafrechter een werkstraf is opgelegd. Er heeft zich ook geen hinder of overlast door drugshandel vanuit de woning voorgedaan. Voorts voert zij aan dat de burgemeester niet verplicht was te besluiten tot een sluiting van drie maanden, aangezien hij kan afwijken van de van toepassing zijnde Beleidsregel bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid) (hierna: de Beleidsregel). Gelet op het bij haar ontbreken van verwijtbaarheid, haar goede reputatie, haar inwonende minderjarige zoon en het feit dat de verhuurder van de woning wegens het besluit tot sluiting de huurovereenkomst heeft ontbonden, had de burgemeester volgens haar van de beleidsregel moeten afwijken.

2.1. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt als volgt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

Paragraaf 2, "Woningen en daarbij behorende erven", van de Beleidsregel luidt: "Doordat de sluiting van woningen zwaarder ingrijpt op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene(n) dan de sluiting van lokalen wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en lokalen. De essentie ligt daarin dat er in bewoonde woningen sprake is van het hebben van een woongenot en de daaraan sterk gerelateerde persoonlijke levenssfeer.

Sluitingstermijnen

De volgende bestuurlijke maatregelen worden genomen bij woningen:

- Softdrugs in woningen en/of bijbehorende erven

Indien in woningen en/of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst II (softdrugs) met een handelshoeveelheid van > 30 gram worden de volgende bestuurlijke maatregelen getroffen:

[…bij de eerste constatering drie maanden sluiting…].

- Harddrugs in woningen en/of bijbehorende erven

Indien in woningen en/of bij woningen behorende erven drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram worden de volgende bestuursrechtelijke maatregelen getroffen:

[…bij de eerste constatering vier maanden sluiting…]."

2.2. De door de burgemeester aan de besluitvorming ten grondslag gelegde bestuurlijke rapportage van 7 oktober 2015 vermeldt dat de politie in de periode tussen 25 juni en 2 oktober 2015 een voorbereidend onderzoek heeft ingesteld naar personen die verdacht werden van handel in soft- en harddrugs in Valkenswaard en omgeving. Volgens de rapportage werden op verschillende dagen op verschillende tijden waarnemingen gedaan en kon hieruit worden afgeleid dat een van de verdachten vanuit de woning vertrok teneinde de verdovende middelen op bestelling bij zijn afnemers af te leveren. Deze verdachte werd op 2 oktober 2015 in zijn auto aangehouden te Eindhoven. In de auto werd onder meer 1,8 gram cocaïne, 5,8 gram amfetamine en 37,4 gram hennep aangetroffen. Volgens de rapportage kon gedurende het onderzoek worden vastgesteld dat deze verdachte in de woning verbleef. Na zijn aanhouding werd de woning ter inbeslagname doorzocht. In de woning werden onder meer twee xtc-pillen en 129,1 gram hennep aangetroffen.

Naar het oordeel van de Afdeling mocht de burgemeester er op grond van de bestuurlijke rapportage, bezien in het licht van de door de burgemeester niet weersproken toelichting van [appellante] op haar situatie gedurende de periode van het politieonderzoek, niet van uitgaan dat de persoon die in de rapportage als verdachte wordt aangeduid, naar niet in geschil is de ex-partner van [appellante], vanuit de woning van [appellante] in drugs handelde. De conclusie van die strekking in de rapportage wordt immers niet onderbouwd met concrete beschrijvingen van waarnemingen. Evenmin wordt de conclusie dat die persoon in de woning verbleef met dergelijke beschrijvingen onderbouwd. De rechtbank heeft niet onderkend dat de bestuurlijke rapportage daarom onvoldoende grondslag biedt voor het besluit van de burgemeester om [appellante] te gelasten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten en gesloten te houden.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 23 maart 2016 vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

Mede gelet op het tijdsverloop sinds het besluit van 24 november 2015, zal de Afdeling in de zaak voorzien door dat besluit te herroepen.

4. De burgemeester moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 25 juli 2016 in zaak nr. 16/1198;

III. verklaart het beroep in die zaak gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Valkenswaard van 23 maart 2016, kenmerk 38845/38847;

V. herroept het besluit van de burgemeester van 24 november 2015, kenmerk HZH 2015-0105;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt de burgemeester tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. veroordeelt de burgemeester tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.980,00 (zegge: negentienhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat de burgemeester aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 419,00 (zegge: vierhonderdnegentien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Borman w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2017

620.