Uitspraak 201605081/1/R2


Volledige tekst

201605081/1/R2.
Datum uitspraak: 26 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en anderen, allen wonend te Soest,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Soest,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Dr. De Voslaan nabij nrs. 4, 6 en 8" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A], [appellant B] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken overgelegd en verzocht om geheimhouding van deze stukken. Bij beslissing van 12 oktober 2016 heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld dat het verzoek betrekking heeft op stukken die op grond van de wet niet verplicht zijn om aan de Afdeling te overleggen. De betreffende stukken zijn teruggezonden.

[appellant A], [appellant B] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 maart 2017, waar [appellant A], [appellant B] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant A] en [appellant B], en de raad, vertegenwoordigd door M.P. Smith-Bos, S.F. Supusepa en mr. G.C.W. van der Feltz, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts is [partij], vertegenwoordigd door mr. G. Bosma, advocaat te Utrecht, gehoord.

Desgevraagd heeft de raad het stuk "Onderbouwing besluit tegen woning Dr. De Voslaan te Soest" van februari 2014, opgesteld door onderzoekbureau Rho, adviseurs voor leefruimte, (hierna: het rapport van Rho) overgelegd. Bij beslissing van 29 maart 2017 heeft de geheimhoudingskamer de verzochte beperking van kennisneming van dat stuk niet gerechtvaardigd geacht. Het bedoelde stuk is, na toestemming van de raad, aan het dossier gevoegd. Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellant A], [appellant B] en anderen hun zienswijze op het stuk naar voren gebracht. Daarop zijn de raad en [partij] in de gelegenheid gesteld te reageren.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Intrekking

2. [appellant A], [appellant B] en anderen hebben hun betoog over het overschrijden van de in de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1982, genoemde termijn ter zitting ingetrokken.

Ontvankelijkheid

3. De raad stelt dat onduidelijk is door wie er beroep is ingesteld, nu in het beroepschrift staat dat [appellant A] en [appellant B] namens omwonenden het beroep hebben ingediend.

3.1. Het beroep is ingesteld door [appellant A] en [appellant B] en namens omwonenden. Het beroepschrift is echter alleen ondertekend door [appellant A] en [appellant B]. Er is later een machtiging met een handtekeningenlijst overgelegd. Gelet hierop is naar het oordeel van de Afdeling voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep door genoemde appellanten.

Voorgeschiedenis

4. In 2007 is namens [partij] bij het college van burgemeester en wethouders een principeaanvraag ingediend om het perceel, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 4545 en 4546, te mogen bebouwen met twee halfvrijstaande woningen. Deze aanvraag heeft het college bij besluit van 18 maart 2008 afgewezen. Naar aanleiding van een tussen een vertegenwoordiger van [partij] en de betrokken wethouder heeft het college vervolgens bij brief van 16 juni 2009 te kennen gegeven alsnog mee te willen werken aan de bouw van één woning op het perceel. Op verzoek van het college heeft [partij] daarop een ontwerp voor een bestemmingsplan laten opstellen dat daarna ter inzage is gelegd. De raad heeft geweigerd dit bestemmingsplan vast te stellen, waarbij het maatschappelijk draagvlak, de onduidelijkheid waarom het college medewerking heeft willen verlenen en de onduidelijkheid omtrent de maatvoering van het perceel een rol hebben gespeeld. De Afdeling heeft in de uitspraak van 1 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3276, het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van de raad vernietigd wegens een ondeugdelijke motivering en heeft de raad opgedragen binnen een genoemde termijn een nieuw besluit te nemen.

Daarna heeft de raad bij besluit van 24 januari 2013 opnieuw besloten het bestemmingsplan niet vast te stellen. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat een groter belang dient te worden toegekend aan het op het perceel aanwezige eekhoornnest dan aan het realiseren van het plan, er ten onrechte geen archeologisch onderzoek is uitgevoerd en dat de gewenste woning midden in een open groengebied komt te staan. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1982 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van de raad vernietigd en de raad opgedragen binnen de gestelde termijn een nieuw besluit te nemen.

De raad heeft nu besloten wel medewerking te verlenen aan het toestaan van één woning.

Het plan en feitelijke situatie

5. Het plan maakt de bouw van één woning mogelijk op een perceel aan de Dr. De Voslaan. [appellant A], [appellant B] en anderen wonen in de directe omgeving ten noorden en ten oosten van het plangebied. Van de appellanten die aan de Dr. Rupertlaan wonen, liggen hun achtertuinen, gescheiden door een pad, ten oosten van het plangebied. Achter van het plangebied bevinden zich garageboxen die bij die woningen behoren en die ontsloten worden via het pad aan de oostzijde van het perceel. [appellant A] en [appellant B] en anderen vrezen dat met de bouw van de woning de op het perceel aanwezige (beschermwaardige) houtopstanden zullen verdwijnen.

Opdrachten eerdere uitspraken

6. [appellant A], [appellant B] en anderen voeren aan dat niet is voldaan aan de opdrachten uit de eerdere uitspraken van de Afdeling. Zo is er geen nadere informatie ingewonnen bij het college waarom het bereid was medewerking te verlenen en is nagelaten een aanvullend flora- en faunaonderzoek te doen naar aanwezige beschermde diersoorten in het plangebied, zoals huismussen, een eekhoorn, een egel en een pad.

6.1. In de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012 heeft de Afdeling geoordeeld dat de door de raad genoemde gronden geen deugdelijke motivering omvatten voor het weigeren van de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat het geen ruimtelijk relevant aspect betreft dan wel de raad zich nader had moeten laten informeren over genoemde onduidelijkheden alvorens vaststelling van het bestemmingsplan te weigeren. Verder had de raad zich nader moeten laten informeren waarom het college voornemens was medewerking te verlenen, aangezien de raad het plan heeft geweigerd.

In de Nota van Overwegingen bestemmingsplan "Dr. de Voslaan nabij nrs. 4, 6 en 8" van 29 december 2015 is nogmaals onderzoek gedaan naar de maatvoering van het perceel en de afmeting van het bouwvlak. In zoverre is naar het oordeel van de Afdeling aan de opdracht van de uitspraak van 1 augustus 2012, dat de raad zich moet laten informeren over onduidelijkheden, voldaan. De opdracht dat de raad zich meer moet laten informeren waarom het college voornemens was medewerking te verlenen is niet meer aan de orde, nu de raad het plan heeft vastgesteld en ook de raad bereid is medewerking te verlenen.

6.2. De Afdeling heeft in de uitspraak van 13 november 2013 onder andere overwogen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Bij de voorbereiding van het plan is een flora- en faunaonderzoek gedaan. De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Dr. de Voslaan Soest; toetsing aan de Flora- en faunawet" van 22 april 2010, opgesteld door onderzoeksbureau buRO. De conclusie luidt dat niet aannemelijk is dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. In de uitspraak van 13 november 2013 is overwogen dat de raad niet zonder nader onderzoek op grond van de aanwezigheid van een eekhoorn en een eekhoornnest het plan kon weigeren, nu niet is gebleken dat de raad aan het college nadere informatie heeft gevraagd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aanwezigheid van een eekhoorn dan wel een eekhoornnest geen onoverkomelijk probleem voor de uitvoerbaarheid van het plan hoeft op te leveren. In dat licht bezien was door de raad niet aannemelijk gemaakt dat, zo al een ontheffing van de Ffw nodig is in verband met aanwezige beschermde soorten, deze niet kan worden verleend en de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zou staan. Anders dan [appellant A], [appellant B] en anderen uit die uitspraak afleiden, bestond de opdracht er niet uit om bij de vaststelling van een plan een aanvullend onderzoek te doen. Het betoog faalt.

Onbetrouwbare overheid

6.3. [appellant A], [appellant B] en anderen betogen dat de vaststelling van het plan niet van een betrouwbare overheid getuigt. Tweemaal eerder heeft de raad geweigerd medewerking te verlenen aan de bouw van een woning op het perceel en nu staat de raad het wel toe. Ook is het college uitgegaan van gewijzigd beleid betreffende te beschermen bomen. Verder is verzuimd de houtwal en de elzen op het perceel op de Bomenkaart van dat gemeentelijke beleid te plaatsen. Zij vrezen dat de bomen op het perceel zonder omgevingsvergunning voor het vellen van bomen verwijderd kunnen worden en betogen in dat verband dat ten onrechte in het plan geen extra beschermingsmaatregelen zijn opgenomen.

6.4. De raad stelt zich op het standpunt dat weliswaar eerder is beslist om niet mee te werken aan het mogelijk maken van een woning op het desbetreffende perceel, maar dat er sindsdien enkele feiten zijn veranderd. Zo is het bouwplan veranderd en hoeft er nu in beginsel geen boom gekapt te worden. Verder is nu het uitgangspunt ten aanzien van bouwen dat in beginsel aan bouwinitiatieven zal worden meegewerkt. Dat het beleid ten aanzien van het beschermen van houtopstanden is veranderd speelt hier geen rol, nu er in principe geen bomen gekapt hoeven te worden.

6.5. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. In de Nota van Overwegingen bestemmingsplan "Dr. de Voslaan nabij nrs. 4, 6 en 8" van 29 december 2015 zijn de maten van het perceel nogmaals in beschouwing genomen. Daarbij is voor de precieze afmeting van het perceel uitgegaan van de gegevens van het kadaster. Geconcludeerd is dat als het bouwvlak verkleind wordt van 8 m breed naar 7 m er wordt voldaan aan de randvoorwaarden zoals gesteld in een memo van 8 juni 2009. De Afdeling stelt vast dat de genoemde maten zijn verwerkt in de verbeelding. Het bouwvlak is nu 7 m breed en 12 m diep. Verder wordt ervan uit gegaan dat de elzenhoutenwal behouden kan blijven. In zoverre heeft er een aanpassing van het plan plaatsgevonden, die een ander standpunt kan rechtvaardigen.

6.6. Voor zover [appellant A], [appellant B] en anderen op gewijzigd beleid wijzen overweegt de Afdeling als volgt. De bescherming van houtopstanden is in de gemeente Soest geregeld in afdeling 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV). In deze bestemmingsplanprocedure ligt niet voor in hoeverre voor de bomen op het perceel een vergunning op grond van de APV voor het kappen van de bomen is vereist. Verder is in de gemeentelijke Nota bescherming en kap van bomen; Bomen, de groene parels van Soest van 2012 het beleid neergelegd over het beschermen en kappen van bomen. Op de Bomenkaart, die op 25 november 2014 is vastgesteld, zijn de bestaande Bomenstructuren, monumentale en waardevolle bomen weergegeven. De raad erkent dat het beleid ten tijde van vaststelling van het bestreden besluit is gewijzigd ten opzichte van 2009 in die zin dat nu concreet per boom wordt vastgesteld of deze onder de werking van het beschermingsregime valt. In dat verband overweegt de Afdeling dat het is toegestaan beleid te wijzigen. In deze bestemmingsplanprocedure ligt het beleid van de gemeente op zichzelf echter niet voor. Voor zover [appellant A], Van Veenhuizen betogen dat bomen of houtwallen niet op deze Bomenkaart zijn opgenomen, overweegt de Afdeling dat deze kaart in deze procedure niet aan de orde kan komen.

Dat bedoelde bomen niet beschermd worden op grond van voorgaand beleid betekent echter niet dat aan de bomen in het kader van een goede ruimtelijk ordening in het geheel geen bescherming toegekend kan worden. De raad heeft als uitgangspunt voor dit plan genomen dat de bomen die op het perceel aanwezig zijn, behouden blijven en heeft beoogd het bouwvlak zodanig te situeren dat de bomen volgens de raad behouden kunnen blijven. Nu er volgens de raad op grond van de APV voldoende bescherming wordt geboden, heeft hij geen aanleiding gezien een extra beschermingsmaatregel op te nemen in dit plan door middel van het verplicht stellen van een vergunning of een vergelijkend instrument. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

6.7. De Afdeling ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad dan wel het college als onbetrouwbare overheid heeft gehandeld. Het betoog faalt.

Randvoorwaarden

7. Voorts betogen [appellant A], [appellant B] en anderen dat het plan niet aan eerder gestelde randvoorwaarden voldoet. Volgens [appellant A], [appellant B] en anderen zijn ten onrechte de genoemde afmetingen niet in acht genomen en is geen vrije afstand tot de kroonprojecties en naast de woning in acht genomen. Het plan voorkomt niet dat naast de woning vergunningsvrij bijgebouwen kunnen worden opgericht. Voorts lijkt de randvoorwaarde met betrekking tot het aanleggen van parkeerplaatsen op eigen terrein te zijn vervallen. Volgens [appellant A], [appellant B] en anderen leidt dit tot een hogere parkeerdruk in de omgeving.

7.1. In de memo van 8 juni 2009 is een aantal voorwaarden gesteld. Naast voorwaarden voor het aantal benodigde parkeerplaatsen zijn er voorwaarden aan het bouwvlak gesteld. Zo dient er een vrije afstand tot de kroonprojecties en de toegangsweg naar de garages in acht te worden genomen, zodat een bouwvlak van maximaal 8 m breed en 12 m diep inpasbaar is. Verder mag de woning niet verder dan 10 m van de straatzijde wordt gesitueerd en worden er eisen aan de maximale goot- en nokhoogte gesteld. Er dient per woning één parkeerplaats in de openbare ruimte te worden aangelegd en één parkeerplaats op eigen terrein. Indien dit niet in de openbare ruimte kan, kan bij uitzondering akkoord worden gegaan met het aanleggen van twee parkeerplaatsen op het perceel, aldus de memo.

Verder wordt in deze memo verwezen naar een eerdere memo van 6 april 2009 waarin staat dat de 5 waardevolle elzen aan de straatzijde, dat wil zeggen aan de Dr. de Voslaan, onderdeel uitmaken van de elzen houtwallen die gehandhaafd dienen te blijven. Om die reden dient er een zone van 7 m vanaf de erfgrens in acht te worden genomen, zodat er niet onder de kroonprojecties gegraven mag worden of andere werkzaamheden uitgevoerd mogen worden. Voor de elzenhoutwal aan de erfgrens met het Oranjehof (westzijde) dient een zone van 5 m in acht te worden genomen, aldus de memo.

7.2. Uit voornoemde memo’s volgt dat het college bereid is medewerking te verlenen voor het toestaan van een woning als aan de gestelde randvoorwaarden wordt voldaan. De raad heeft deze randvoorwaarden als uitgangspunt genomen, hetgeen de Afdeling niet onredelijk acht. Dit betekent echter niet dat iedere andere invulling van het perceel, die afwijkt van de randvoorwaarden, in strijd is met de goede ruimtelijke ordening.

7.3. De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak 7 m breed is en 12 m diep. Verder is aan de westzijde 6 m tot aan de erfgrens in acht genomen en 2 m aan de oostzijde tot aan de ontsluitingsweg voor de garages. Aan de noordzijde is 7 m in acht genomen tussen het bouwvlak en de straatzijde. In hetgeen [appellant A], [appellant B] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat geen rekening is gehouden met de in de memo’s genoemde voorwaarden wat betreft de situering van het bouwvlak. Daarbij merkt de Afdeling op dat het bouwvlak in plaats van de in de voorwaarden genoemde 8 m nu 7 m breed is. Over het betoog dat op deze vrij te houden delen bijgebouwen opgericht kunnen worden overweegt de Afdeling dat deze gronden in het plan de bestemming "Tuin" hebben gekregen. In de planregels is bepaald dat op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 1 m. [appellant A], [appellant B] en anderen hebben niet nader onderbouwd dat met genoemde bouwwerken de bomen niet behouden kunnen blijven.

Wat betreft de voorwaarde ten aanzien van parkeerplaatsen heeft de raad onbestreden gesteld dat er geen parkeerproblemen in de directe omgeving van het plangebied zijn. In hetgeen [appellant A], [appellant B] en anderen hebben betoogd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan tot onaanvaardbare toename van de parkeerdruk leidt. Het betoog faalt.

Boombehoud

8. [appellant A], [appellant B] en anderen voeren aan dat er nu plotseling drie bomen aan de noordwestzijde van het perceel mogen worden gekapt, die eerder als beschermwaardig werden aangemerkt. Ook voeren zij aan dat bij het intekenen van het bouwvlak in 2009 rekening gehouden diende te worden met een vrije afstand tot de kroonprojecties. Met de 7 m - en 5 m zone zoals in de matrix genoemd die in het plan is verwerkt, is hieraan echter niet voldaan, aldus [appellant A], [appellant B] en anderen. In 2009 is niet voor een Bomen Effect Analyse (hierna: BEA) gekozen, maar voor het uitgangspunt kroonprojecties plus 1 m.

Over het rapport "Bomen Effect Rapportage Dr. de Voslaan Soest, gemeente Soest" van 22 februari 2016, opgesteld door onderzoeksbureau BTL Bomendienst (hierna: het rapport van BTL), waarin de BEA is uitgevoerd, betogen [appellant A], [appellant B] en anderen dat het ondeugdelijk is. In dit rapport is onzorgvuldig met maten omgegaan, terwijl dat eerder juist een grond was om medewerking te weigeren. Daarbij wijzen [appellant A], [appellant B] en anderen op de omstandigheid dat bomen 2 en 3 onjuist zijn ingetekend en dat er ten onrechte is uitgegaan van de memo uit 2009, terwijl de daarbij gevoegde tekening onjuist was. Nu er geen duidelijk referentiepunt is, is de locatie van de bomen niet goed te controleren. [appellant A], [appellant B] en anderen wijzen op een mail van een gemeentemedewerker, waarin wordt erkend dat de bomen niet juist zijn ingetekend. Verder valt volgens hen op dat BTL geen vrije ruimte in acht heeft genomen en er ten onrechte vanuit gaat dat de kroonprojecties een sprong van 2,5 m maken. Ook is onduidelijk waar de sleuf is gegraven om de wortels te onderzoeken. Ten onrechte luidt de conclusie dat de bomen behouden kunnen worden en is niet de vraagstelling of de bomen ook in de huidige verschijningsvorm kunnen worden behouden beantwoord. Volgens [appellant A], [appellant B] en anderen voldoet de BEA niet aan de gestelde eisen. [appellant A], [appellant B] en anderen hebben om die reden zelf ook onderzoek laten verrichten. In dat verband hebben zij het rapport "Inmeting kroonprojecties Dr. De Voslaan" van 25 januari 2016, opgesteld door onderzoeksbureau Copijn (hierna: het rapport van Copijn), ingediend.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt is de aanwezige bomen duurzaam te behouden. De kroonprojectie geeft een indicatie van de beworteling. In dit geval is echter met een BEA aangetoond dat de woning gerealiseerd kan worden zonder dat de bomen in gevaar komen. De raad beaamt dat 5 waardevollge elzen aan de noordzijde van het perceel geen onderdeel uitmaken van een beschermde bomenstructuur, zoals aangegeven op de Bomenkaart. Om het plan te kunnen realiseren bestaat er echter geen noodzaak om de bomen te kappen, aldus de raad.

8.2. In opdracht van de raad is het rapport van BTL opgesteld. Naast een BEA is in het rapport van BTL de beleidsstatus van de bomen onderzocht. Naast de bomen zoals aangegeven op voornoemde Bomenkaart kunnen ook individuele bomen of boomgroepen door hun omvang, ouderdom of historie van grote waarde zijn voor een bepaalde plek. Op grond van de APV geldt een vergunningplicht voor particuliere bomen als deze op een perceel van een omvang groter dan 175 m² staan en hun stamomtrek groter is dan 80 cm. In dat licht bezien is in het rapport van BTL geconcludeerd dat afgezien van boom 2, die aan de westzijde direct op de grens met het naastgelegen perceel staat, voor alle bomen op het perceel een vergunningplicht geldt voor het kappen ervan. De veronderstelling van [appellant A], [appellant B] en anderen dat aan de noordwestzijde nu drie bomen zondermeer mogen worden gekapt mist feitelijke grondslag.

Zoals reeds eerder is overwogen kunnen de vragen in hoeverre de op het perceel aanwezige bomen op grond van de APV als beschermwaardig zijn aan te merken of zonder vergunning gekapt mogen worden, in het kader van een bestemmingsplan niet aan de orde komen. In deze procedure ligt dan ook niet de vraag voor welke bomen of houtopstanden wel en welke niet op grond van de APV als beschermwaardig worden aangemerkt. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling de bescherming van de bomen op grond van de APV in redelijkheid afdoende kunnen achten. Dit betekent echter niet dat de raad niet met voorliggend plan heeft beoogd, net als het college in de memo van 6 april 2009 heeft neergelegd, de op het perceel aanwezige bomen te behouden. Anders dan [appellant A], [appellant B] en anderen veronderstellen, kan uit voornoemde memo’s niet worden afgeleid dat er een beleid bestaat dat gehanteerd dient te worden om het behoud van bomen te onderzoeken. Hoewel niet in geschil is dat de kroonprojecties een indicatie geven van de beworteling van een boomkroonprojectie, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat met een BEA preciezer onderzoek wordt gedaan naar de beworteling van bomen.

8.3. Er is onder andere een BEA uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bomen met het realiseren van de woning op het perceel behouden kunnen blijven. Volgens de tekening in dat rapport zijn 9 bomen op het perceel onderzocht en is volgens pagina 6 van dat rapport veldwerk verricht. Met behulp van enkele sleuven en boringen is de beworteling van de bomen bepaald nabij het bouwvlak. Binnen het bouwvlak zijn alleen enkele fijne haarwortels aantroffen en het verwijderen van deze wortels zal geen nadelige gevolgen hebben voor het duurzaam behoud van de bomen, aldus het rapport van BTL. De conclusie van het rapport luidt dat de bomen een goede conditie hebben en dat bouwwerkzaamheden geen nadelige gevolgen zullen hebben voor het duurzaam behoud van de aanwezig bomen. Dat bij deze vraagstelling de huidige verschijningsvorm van de boom niet is betrokken betekent niet dat het rapport ondeugdelijk is.

8.4. Voor zover [appellant A], [appellant B] en anderen naar mails verwijzen, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat het in die mails om dezelfde tekening gaat als die in het rapport van BTL is opgenomen. Over het gestelde onjuist intekenen van bepaalde bomen of kroonprojecties van bomen oordeelt de Afdeling dat niet is gebleken dat de tekening in het rapport van BTL op zodanig detailniveau is getekend. In hoeverre de kroonprojecties ten onrechte een sprong van 2,5 m zouden maken, zoals [appellant A], [appellant B] en anderen betogen, is dan ook niet direct uit deze tekening af te leiden.

Op de tekening in het rapport van BTL zijn de locaties van de bomen bij benadering weergegeven en is een bewortelingszone aangegeven. BTL heeft blijkens zijn rapport nabij het bouwvlak de beworteling in de grond onderzocht en hieruit afgeleid dat het bouwplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bomen. Het ontbreken van oriëntatiepunten, zoals [appellant A], [appellant B] en anderen stellen, doet aan het bewortelingsonderzoek geen afbreuk. In hetgeen [appellant A], [appellant B] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit onderzoek op onjuiste wijze is uitgevoerd. Nu BTL niet is uitgegaan van de kroonprojecties maar van de beworteling van de bomen, heeft BTL terecht geen rekening gehouden met de zogenoemde vrije ruimte, zoals uit de tekening bij de memo van 8 juni 2009 nog volgde. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat dit rapport zodanige leemtes of gebreken heeft dat de raad dit rapport niet ten grondslag van het plan heeft kunnen leggen.

8.5. Namens [appellant A], [appellant B] en anderen is onderzoek gedaan naar de bomen op het perceel. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport van Copijn. In een tekening zijn de bomen en hun kroonprojecties ingetekend. De kroonprojecties overlappen voor een deel het bouwvlak. Geconcludeerd wordt dat de woning op de voorgestelde locatie niet te realiseren is. De Afdeling ziet met dit rapport echter geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van het rapport van BTL. Daarbij betrekt zij dat in het rapport van Copijn alleen de kroonprojecties zijn onderzocht en niet de beworteling. Het betoog faalt.

Stukken

9. [appellant A], [appellant B] en anderen betogen dat zij niet volledige inzage in alle stukken hebben gehad. Zo zijn bepaalde stukken niet openbaar gemaakt, ondanks een verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), en zijn bepaalde onderdelen van toegezonden stukken zwart gemarkeerd. Zij krijgen de indruk dat stukken bewust zijn achtergehouden. Het advies van Rho had volgens [appellant A], [appellant B] en anderen openbaar moeten worden gemaakt en had aanleiding voor de raad moeten zijn om het plan te weigeren, nu in dit rapport wordt onderschreven dat een woning op het perceel niet past.

9.1. In artikel 3:11, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt. Niet gebleken is dat stukken die betrekking hebben op het plan, ten onrechte niet ter inzage zijn gelegd.

[appellant A], [appellant B] en anderen hebben stukken opgevraagd bij het gemeentebestuur om beter inzicht te krijgen in de besluitvorming die heeft plaatsgevonden. Of deze stukken in het licht van het Wob-verzoek terecht niet openbaar zijn gemaakt is een vraag die in een bestemmingsplanprocedure niet aan de orde kan komen. Voor zover [appellant A], [appellant B] en anderen betogen dat bepaalde onderdelen van toegezonden stukken zwart zijn gemaakt, overweegt de Afdeling dat in deze passages geen cruciale informatie staat die van doorslaggevend belang was bij de besluitvorming, omdat de zwart gemaakte passages zien op namen en mailadressen.

Voor zover [appellant A], [appellant B] en anderen hebben verwezen naar het rapport van Rho is van belang dat dit rapport is opgesteld naar aanleiding van voornoemde uitspraken van de Afdeling en ter voorbereiding van het voorliggende plan. In dit rapport is onderzocht in hoeverre er nog andere ruimtelijke afwegingen zijn die aan een eventuele weigering ten grondslag kunnen worden gelegd. Hierbij zijn de groene open ruimte van Soest, de stedenbouwkundige structuur van de Dr. De Voslaan, het uitzicht van de bestaande woningen en de bezwaren van de omwonenden besproken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis aan de in het rapport van Rho opgenomen argumenten hoeven toekennen. Daarbij heeft hij in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat het maar om één woning gaat, het rapport van Rho aangeeft tegenargumenten niet te noemen en dat er gelet op de ligging van de woning beleidsmatig geen overtuigende argumenten zijn om de ontwikkeling te weigeren. Het betoog faalt.

Planschade

10. [appellant A], [appellant B] en anderen betogen dat de planschade berekening onjuist is. Volgens hen komt het schadebedrag veel hoger en had de raad hierin aanleiding moeten zien om het plan te weigeren.

10.1. Voor zover [appellant A], [appellant B] en anderen zich richten op de inhoud van een schaderapport, overweegt de Afdeling dat de juistheid van die berekening alleen in de planschadeprocedure aan de orde kan komen. In hetgeen [appellant A], [appellant B] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verwachte waardevermindering van hun woningen zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

Rooilijn

11. [appellant A], [appellant B] en anderen betogen dat bij de situering van de woning in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de rooilijn van omliggende woningen.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de woning geen onderdeel uitmaakt van een rij woningen met een rooilijn. Dat de gevel van de voorziene woning niet aansluit bij de zijgevellijn van het naastgelegen blok acht de raad niet bezwaarlijk.

11.2. De voorziene woning komt haaks op de rij woningen aan de Dokter Rupertlaan te staan. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de woning geen deel uitmaakt van een rij woningen met een rooilijn. Het betoog faalt.

Conclusie en proceskosten

12. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.

w.g. Kramer w.g. Mercker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017

661.