Uitspraak 201603995/1/A1


Volledige tekst

201603995/1/A1.
Datum uitspraak: 26 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2016 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s), onder meer op locatie 79-07C, ter hoogte van de Breitnerlaan 11, 13 en 15.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 maart 2017, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.W. Schrijver en R. van Coevorden, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] kan zich niet verenigen met de aanwijzing van locatie 79-07C.

2. Bij de keuze van een locatie voor ondergrondse afvalcontainers dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen.

3. Bij de vaststelling van het plaatsingsplan heeft het college de randvoorwaarden bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, neergelegd in zijn "Kadervoorstel ondergrondse inzamelcontainers voor restafval" met kenmerk RIS 160943, gehanteerd (hierna: de randvoorwaarden). De randvoorwaarden houden in:

"- Loopafstand: de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container mag ingevolge de regelgeving maximaal 75 m bedragen, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan.

- Parkeren: het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- Bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- Ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering (kosten!).

- Overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM masten en bovenleidingen (kosten!).

- Bereikbaarheid leegwagen: de leegwagen moet voldoende ruimte hebben om op te stellen.

- Veiligheid: bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden."

4. [appellante] vreest dat de plaatsing van de ORAC’s tegenover de ramen van de woonkamer van het appartement aan de [locatie] zal leiden tot aantasting van de privacy van de bewoners ervan, wegens inkijk door gebruikers van de ORAC’s.

4.1. Volgens het college komt de privacy van de bewoners van het appartement aan de [locatie] niet méér in het geding dan wanneer het gebruik van de locatie voor parkeren zou worden voortgezet. In het licht van deze toelichting en in aanmerking genomen dat inkijk in dat appartement ook reeds mogelijk is door willekeurige voorbijgangers, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de plaatsing van de ORAC’s op die locatie de privacy van die bewoners dermate zal worden aangetast dat het college op grond daarvan had moeten afzien van de aanwijzing van die locatie.

Het betoog faalt.

5. [appellante] voert aan dat het college locatie 79-07C in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu de plaatsing van de ORAC’s daar het uitzicht vanuit de woonkamer van het appartement aan de [locatie] dermate zal aantasten dat de waarde daarvan zal dalen.

5.1. [appellante] heeft haar stelling dat de waarde van het appartement als gevolg van de plaatsing van de ORAC’s op locatie 79-07C zal gaan dalen niet aannemelijk gemaakt. Die stelling geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid die locatie heeft kunnen aanwijzen. Dit laat onverlet dat [appellante], indien zij stelt dat zij schade leidt die niet voor haar rekening dient te komen, een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.

Het betoog faalt.

6. [appellante] betoogt dat het college locatie 79-07C in redelijkheid niet kon aanwijzen, nu de omwonenden die volgens het college daarop zijn aangewezen, gebruik kunnen maken van ORAC’s op andere geplande locaties en er alternatieve locaties zijn die volgens haar geschikter zijn voor de plaatsing van de ORAC’s. Volgens haar verdient het gebruik van ORAC’s op locatie 79-10 in combinatie met ORAC’s op locatie 79-14 dan wel ORAC’s op een locatie aan de Paul Gabriëlstraat de voorkeur boven het plaatsen van ORAC’s op locatie 79-07C, aangezien er dan geen ORAC’s tegenover de woonkamer van de woning aan de [locatie] worden geplaatst. Om dezelfde reden is volgens haar ook een locatie die tegenover de voordeuren van de panden aan de Breitnerlaan 11, 13 en 15 is gelegen dan wel een locatie die tegenover de panden aan de Breitnerlaan 2, 8 of 12 is gelegen, geschikter dan locatie 79-07C. Verder is volgens haar een locatie tegenover de panden aan de Breitnerlaan 2, 8 of 12 tevens geschikter dan locatie 79-07C, omdat daarin bedrijven zijn gevestigd en het pand aan de Breitnerlaan 8 gedeeltelijk afgeplakte ramen heeft. Vanwege de gedeeltelijk afgeplakte ramen zullen de gebruikers van dat pand volgens haar geen verstoring van het uitzicht ervaren, wanneer de ORAC’s tegenover dat pand worden geplaatst.

6.1. Het college heeft toegelicht dat wanneer ervoor zou worden gekozen om de bewoners die zijn aangewezen op locatie 79-07C in plaats daarvan gebruik te laten maken van ORAC’s op locatie 79-10 in combinatie met ORAC’s op locatie 79-14 dan wel ORAC’s op een locatie aan de Paul Gabriëlstraat, dit een verslechtering van het plaatsingsplan zou betekenen. Daartoe voert het college aan dat de bewoners die zijn aangewezen op locatie 79-07C dan aanmerkelijk langere loopafstanden moeten afleggen om hun huisvuil te kunnen aanbieden.

Verder maakt volgens het college de omstandigheid dat in de panden aan de Breitnerlaan 2, 8 en 12 bedrijven zijn gevestigd niet dat de daar tegenover gelegen locaties geschikter zijn voor de plaatsing van ORAC’s dan locatie 79-07C. Daartoe voert het college aan dat in het plaatsingsplan geen onderscheid wordt gemaakt tussen een bedrijfsruimte en een woonruimte. De locatie tegenover de voordeuren van de woningen aan de Breitnerlaan 11, 13 en 15 is volgens het college in verband met de aanwezigheid van een kabel niet geschikt voor de plaatsing van de ORAC’s.

6.2. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de toelichting van het college te twijfelen. Gezien die toelichting is er geen grond voor het oordeel dat het college in redelijkheid ervoor had moeten kiezen om af te zien van ORAC’s op locatie 79-07C en de op die locatie aangewezen bewoners, in plaats daarvan, gebruik te laten maken van ORAC’s op locatie 79-10 in combinatie met ORAC’s op locatie 79-14 dan wel ORAC’s op een locatie aan de Paul Gabriëlstraat. Verder heeft [appellante] mede gezien de toelichting van het college niet aannemelijk gemaakt dat de door haar aangedragen alternatieve locaties zodanig geschikter zijn dat het college daarom in redelijkheid voor aanwijzing van één van die locaties had moeten kiezen. Voor zover zij heeft gesteld dat het pand aan de Breitnerlaan 8 gedeeltelijk afgeplakte ramen heeft, heeft de Afdeling hierbij nog in aanmerking genomen dat dat niet meebrengt dat er geen uitzicht mogelijk is op de ORAC’s, wanneer deze tegenover dat pand worden geplaatst.

Het betoog faalt.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Michiels w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017

402.