Uitspraak 201701759/1/A1


Volledige tekst

201701759/1/A1.
Datum uitspraak: 19 juli 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Heerjansdam, gemeente Zwijndrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2017 in zaak nr. 15/6765 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2015 heeft het college het verzoek van [appellante] en [verzoeker] om handhavend op te treden tegen geluidoverlast veroorzaakt door het gebruik van een voetbalkooi aan de Jupiterstraat / Jeroen Boschlaan te Zwijndrecht afgewezen.

Bij besluit van 22 september 2015 heeft het college het door [appellante] en [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dat besluit hebben [appellante] en [verzoeker] beroep bij de rechtbank ingesteld.

Bij uitspraak van 12 januari 2017 heeft de rechtbank het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard, het besluit van 22 september 2015 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [verzoeker]. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juni 2017, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.W.M. Berendsen, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep.

De Afdeling verstaat de uitspraak van de rechtbank aldus dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard omdat zij in september 2016 is verhuisd en derhalve geen belang meer heeft bij het doen van een uitspraak op haar beroep (procesbelang).

2. [appellante] betoogt dat zij schade heeft geleden van het niet-handhavend optreden tegen de voetbalkooi. Zij stelt dat zij van de voetbalkooi veel overlast heeft ondervonden en zich, gezien ook de gezondheid van haar zoon, genoodzaakt zag om te verhuizen. Voor deze verhuizing is een medische urgentie verleend. Zij zou graag terugkeren naar haar oude woning, die op dit moment weer leeg staat. Ter zitting heeft [appellante] toegelicht dat de verhuizing veel geld heeft gekost en grote gevolgen heeft gehad voor haar en haar gezin.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 februari 2007, ECLI:NL:RVS:2007:AZ9541), kan procesbelang bestaan indien betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden.

[appellante] heeft in beroep, net als in hoger beroep, betoogd dat zij schade heeft geleden doordat het college niet heeft opgetreden tegen de overlast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft [appellante] aannemelijk gemaakt dat er een nauw verband tussen de overlast en de verhuizing bestaat en dat zij kosten heeft gemaakt. Nu de rechtbank haar bij de vraag of zij procesbelang heeft, de verhuizing ten onrechte heeft tegengeworpen, verschilt haar processuele positie niet van die van [verzoeker] en heeft de rechtbank haar beroep dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard.

Aangezien [appellante] op dezelfde gronden als [verzoeker] beroep tegen het besluit van 22 september 2015 heeft ingesteld en de rechtbank het beroep van [verzoeker] gegrond heeft verklaard, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [appellante] alsnog gegrond verklaren.

4. Bij besluit van 21 februari 2017 heeft het college een nieuw besluit op bezwaar genomen en het verzoek om handhaving wederom afgewezen. Tegen dat besluit heeft [verzoeker] beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 22 september 2015 heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, van rechtswege betrekking op het besluit van 21 februari 2017. Met toepassing van artikel 6:19, vijfde lid, verwijst de Afdeling dit beroep van rechtswege naar de rechtbank.

5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 januari 2017 in zaak nr. 15/6765, voor zover het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk is verklaard;

III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. verwijst het beroep van [appellante] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht van 21 februari 2017 naar de rechtbank Rotterdam;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zwijndrecht aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 335,00 (zegge: driehonderdvijfendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Van der Maesen de Sombreff
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017

190-845.