Uitspraak 201608822/1/V3


Volledige tekst

201608822/1/V3.
Datum uitspraak: 28 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 november 2016 in zaken nrs. 16/12305 en 16/12309 in het geding tussen:

[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 3 juni 2016 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 16 november 2016 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. I.M. Zuidhoek, advocaat te Groningen, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdelingen, van gestelde Iraakse onderscheidenlijk Iraanse nationaliteit, hebben op 12 november 2015 in Nederland om internationale bescherming verzocht. De staatssecretaris heeft Italië krachtens Verordening (EU) nr. 604/2013 (PB 2013, L 180; hierna: de Dublinverordening) verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de asielaanvragen. De Italiaanse autoriteiten hebben niet tijdig op de terugnameverzoeken van 8 januari 2016 gereageerd, hetgeen gelijk staat met het accepteren van deze verzoeken. Nadien hebben de Italiaanse autoriteiten de terugname van vreemdeling 1 alsnog expliciet aanvaard. De staatssecretaris heeft besloten de asielaanvragen niet in behandeling te nemen.

2. De rechtbank is van oordeel dat de vreemdelingen, gelet op hun medische omstandigheden, als kwetsbare personen in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland (hierna: het arrest Tarakhel), ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712, dienen te worden aangemerkt. Daarbij overweegt zij dat de vreemdelingen feitelijk gedwongen werden de opvang in Italië te verlaten omdat vreemdeling 2 als transgender tussen mannen werd geplaatst en daar werd lastiggevallen. De staatssecretaris had in dit geval, alvorens te besluiten op de aanvragen, de Italiaanse autoriteiten om individuele garanties moeten vragen dat de vreemdelingen na hun overdracht adequate opvang en medische behandeling zullen krijgen en niet van elkaar worden gescheiden, aldus de rechtbank.

3. De staatssecretaris klaagt in zijn grieven dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdelingen kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel zijn en dat voor hen aanvullende garanties over passende opvang en zorg van de Italiaanse autoriteiten moeten worden gevraagd.

De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris een aantal onjuiste aannames gedaan. Zo volgt uit de stukken niet dat vreemdeling 1 lijdt aan het syndroom van Korsakov. Voorts is niet relevant dat de vreemdelingen in Nederland geen medische behandeling verkrijgen wegens het ontbreken van een verblijfstatus. Dat de vreemdelingen tijdelijk op de afdeling Intensief Begeleide Opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers zijn geplaatst, maakt niet dat zij om die reden als kwetsbaar moeten worden aangemerkt. Daarbij komt dat zij inmiddels zijn overgeplaatst naar een asielzoekerscentrum. De rechtbank heeft verder de e-mail van VluchtelingenWerk Nederland (hierna: VWN) van 15 september 2016 over de plaatsing van vreemdeling 2 in de mannenopvang onjuist gelezen. Niet staat vast dat vreemdeling 2 bij overdracht in de mannenopvang terecht zal komen. Voorts kent de rechtbank ten onrechte geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de vreemdelingen zich niet voor hulp tot de hogere Italiaanse autoriteiten hebben gewend alvorens er zelf voor te kiezen de opvang te verlaten. Tot slot hebben de vreemdelingen geen stukken overgelegd over hetgeen hun op straat zou zijn overkomen.

Wat betreft de aanwezige medische problematiek wijst de staatssecretaris erop dat niet is gebleken dat Nederland het meest aangewezen land is voor een medische behandeling. De vreemdelingen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder individuele garanties geen adequate zorg en opvang in Italië krijgen. Zij hebben deze zorg tot aan hun zelfstandige vertrek uit de opvang ook ontvangen. De staatssecretaris zal de Italiaanse autoriteiten informeren over de bijzondere behoeften van de vreemdelingen en de feitelijke overdracht opschorten als de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen.

3.1. De Afdeling stelt voorop dat de staatssecretaris terecht betoogt dat uit de stukken niet valt op te maken dat vreemdeling 1 lijdt aan het syndroom van Korsakov. Voorts maakt de rechtbank niet duidelijk waarom zij betekenis toekent aan de omstandigheden dat de vreemdelingen tijdelijk op de afdeling Intensief Begeleide Opvang hebben verbleven en in Nederland geen verdere medische behandeling krijgen. Dit maakt de vreemdelingen niet zonder meer tot kwetsbare personen in de zin van het arrest Tarakhel.

3.2. Dat beide vreemdelingen medische klachten hebben, is niet in geschil. De staatssecretaris betoogt in dit verband terecht dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij, zonder het verkrijgen van aanvullende garanties, in Italië geen adequate zorg- en opvangvoorzieningen zullen kunnen krijgen. Zij hebben tijdens hun vorige verblijf in Italië zorg en opvang verkregen. De staatssecretaris wijst er terecht op dat uit de e-mail van VWN niet valt op te maken dat vreemdeling 2 als transgender na overdracht zonder meer in een mannenopvang terecht zal komen. Ook uit de andere overgelegde stukken valt dat niet op te maken. Voor zover de rechtbank bij haar beoordeling heeft betrokken dat de vreemdelingen feitelijk gedwongen werden de opvang in Italië te verlaten, betoogt de staatssecretaris terecht dat de vreemdelingen niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij tijdens hun opvang of nadien vergeefs om bescherming van de autoriteiten hebben verzocht. Voorts is van belang dat de staatssecretaris, in overeenstemming met artikel 32 van de Dublinverordening, informatie zal verzenden aan de Italiaanse autoriteiten over de bijzondere behoeften van de vreemdelingen en de feitelijke overdracht zal opschorten indien de Italiaanse autoriteiten hem informeren dat zij op dat moment niet aan deze behoeften kunnen voldoen.

3.3. Voor zover de rechtbank in haar oordeel betekenis heeft toegekend aan de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2994, overweegt de Afdeling dat, daargelaten dat het in die zaak ging om een ouder met een minderjarig kind, deze uitspraak bij uitspraak van de Afdeling van 9 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3291, is vernietigd.

3.4. Gelet op het voorgaande zijn met het oog op de overdracht van de vreemdelingen, anders dan voor de vreemdelingen in het arrest Tarakhel, geen aanvullende garanties van de Italiaanse autoriteiten nodig teneinde een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te voorkomen (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 17 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1304, en 14 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:809).

De grieven slagen reeds hierom.

4. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De grieven behoeven voor het overige geen bespreking. Voor zover met het vorenoverwogene niet op de bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden is beslist, wordt aan deze gronden niet toegekomen. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is er een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geschil. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van de vreemdelingen tegen de besluiten van 3 juni 2016 alsnog ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 16 november 2016 in zaken nrs. 16/12305 en 16/12309;

III. verklaart de door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Bechinka
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2017

371.