Uitspraak 201605820/1/R1


Volledige tekst

201605820/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak, deels tussenuitspraak (als bedoeld in artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)), in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], wonend te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Koningsbosch, gemeente Echt-Susteren,

en

de raad van de gemeente Echt-Susteren,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft een nader stuk ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2017, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], bijgestaan door J.A.M. Goertz-Habets BBA, [appellant sub 3], vertegenwoordigd door ing. M.J. Volbeda, rechtsbijstandsverlener te Heythuysen, [appellant sub 2], in de persoon van [appellant sub 2A] en vergezeld door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. J.M. Smits, rechtsbijstandsverlener te Zoetermeer, en de raad, vertegenwoordigd door drs. O.G.W. Meuwissen en P. Donners, zijn verschenen.

Overwegingen

Het beroep van [appellante sub 1]

1. [appellante sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2], waar [appellante sub 1] een pluimveebedrijf exploiteert, de functieaanduiding "intensieve veehouderij" niet is toegekend.

2. [appellante sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht. Volgens [appellante sub 1] kan haar dit niet worden tegengeworpen. [appellante sub 1] stelt in dit verband dat de publicatie van het ontwerpplan de indruk wekte dat de planregeling voor haar niet relevant zou zijn, mede gezien de eerdere contacten die zij met de gemeente heeft gehad. Daarbij heeft [appellante sub 1] erop gewezen dat zij in 2012 overleg heeft gevoerd met een gemeenteambtenaar waarbij een voorstel aan de orde is geweest om het bouwvlak op genoemde percelen te verschuiven. Op dit bouwvlakvoorstel stond "intensieve veehouderij" vermeld. [appellante sub 1] is ervan uitgegaan dat dit bouwvlakvoorstel met de aanduiding "intensieve veehouderij" in het voorheen geldende, door de raad in 2013 vastgestelde plan "Buitengebied Echt - Susteren" was overgenomen. Dat die aanduiding toch niet daarin was opgenomen, was [appellante sub 1], naar gesteld, niet bekend in de periode dat een zienswijze tegen het ontwerpplan kon worden ingediend.

3. Volgens de raad kan het [appellante sub 1] niet worden verweten dat zij geen zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpplan, omdat zij er gelet op de publicatie van het ontwerpplan van uit mocht gaan dat het ontwerpplan niet relevant voor haar zou zijn. Volgens de raad is het beroep van [appellante sub 1] derhalve ontvankelijk.

Verder stelt de raad dat de aanduiding "intensieve veehouderij" per abuis niet is toegekend aan de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. De raad heeft de Afdeling verzocht om een bestuurlijke lus toe te passen zodat hij dit gebrek kan herstellen.

4. In de publicatie van het ontwerpplan is het volgende vermeld:

"Nu ligt concreet het reparatieplan "Buitengebied" voor, dat als gezegd enkel ziet op vergissingen en omissies. Op de te repareren delen na verandert er inhoudelijk niets aan de planregels of de verbeelding. De eerder gemaakte afwegingen in voorgaande plannen zijn nog actueel, waarmee is voldaan aan een goede ruimtelijke ordening. Het plangebied omvat het gehele gemeentelijke buitengebied uitgezonderd het Grensmaasgebied."

5. De Afdeling overweegt als volgt.

Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

[appellante sub 1] heeft geen zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

De Afdeling stelt vast dat het ontwerpplan blijkens de hiervoor onder 4. weergegeven passage uit de publicatie - met uitzondering van het hier niet aan de orde zijnde Grensmaasgebied - zag op het gemeentelijke buitengebied, derhalve ook op de betrokken percelen. Niet valt in te zien dat deze publicatie de indruk wekte dat de planregeling voor [appellante sub 1] niet relevant zou zijn. Uit de publicatie van het ontwerpplan blijkt immers dat het de bedoeling was om vergissingen te herstellen. Met het naar voren brengen van een zienswijze had [appellante sub 1] de raad erop kunnen wijzen dat de aanduiding "intensieve veehouderij" ten onrechte niet was toegekend aan haar percelen in het voorheen geldende plan "Buitengebied Echt-Susteren" en dat zich in zoverre een vergissing voordeed die de raad in het thans aan de orde zijnde plan zou moeten herstellen. Dat [appellante sub 1] er, mede gezien de omstandigheid dat op het eerdergenoemde bouwvlakvoorstel de woorden "intensieve veehouderij" waren opgenomen, ervan is uitgegaan dat de intensieve veehouderij in het voorheen geldende plan wel als zodanig was bestemd, betreft een onjuiste veronderstelling die naar het oordeel van de Afdeling voor rekening en risico van [appellante sub 1] dient te komen. [appellante sub 1] heeft pas na de vaststelling van het thans aan de orde zijnde plan geconstateerd dat de aanduiding "intensieve veehouderij" voor zijn percelen ontbrak. Het had naar het oordeel van de Afdeling op de weg van [appellante sub 1] gelegen om eerder kennis te nemen van het vast te stellen planologisch regime voor zijn gronden. De Afdeling is dan ook van oordeel dat het [appellante sub 1] redelijkerwijs kan worden verweten te hebben nagelaten een zienswijze tegen het ontwerpplan in te dienen. Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat de raad zich op het standpunt stelt dat het beroep ontvankelijk is. Hiertoe wordt overwogen dat de ontvankelijkheid van een rechtsmiddel niet afhankelijk is van partijen, maar ambtshalve dient te worden beoordeeld aan de hand van de toepasselijke wettelijke bepalingen (vergelijk de uitspraak van 11 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3451).

6. Het beroep van [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk. Gelet hierop kan het beroep niet inhoudelijk worden behandeld, zodat toepassing van een bestuurlijke lus niet aan de orde kan zijn.

7. Ten aanzien van het beroep van [appellante sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3]

Inleiding

8. [belanghebbende] exploiteert sinds 1994 aan de [locatie 3] een paardenhouderij/manege onder de naam [naam]. De belangrijkste bedrijfsactiviteiten zijn het opleiden en verhandelen van springpaarden.

Sinds enige jaren organiseert [belanghebbende] eenmaal per jaar het meerdaagse internationale Concours Hippique evenement [naam evenement].

In 2016 is het evenement echter afgelast.

9. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 3] onder meer in de bestemming "Sport". Ingevolge artikel 15, lid 15.1, onder a, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor sportvoorzieningen, met voor perceel [locatie 3] de nadere bestemming "manege". Het plan is ten opzichte van het ontwerpplan gewijzigd in die zin dat de definitie van "manege" is aangepast. Een andere wijziging ten opzichte van het ontwerpplan betreft de in het vastgestelde plan opgenomen regeling voor het houden van een jaarlijks meerdaags evenement. In artikel 15, lid 15.1, onder e, van de planregels is bepaald dat een (hippisch) evenement ter plaatse van de locatie [locatie 3] is toegestaan, met dien verstande dat:

"1. het evenement niet meer dan 1x per jaar plaatsvindt;

2. de duur van het evenement niet meer dan 4 aaneengesloten dagen bedraagt, exclusief opbouw en afbreken van de bij het evenement behorende voorzieningen;

3. het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 1000 bezoekers per dag;

4. het evenement uitsluitend in de dagperiode tussen 8.00 en 20.00 uur plaatsvindt, met dien verstande dat tevens twee feestavonden zijn toegestaan tot een later eindtijdstip;

5. ten behoeve van het evenement het oprichten van tijdelijke bouwwerken in de vorm van een tent is toegestaan;

6. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, dan wel op terrein van een derde, niet zijnde openbaar gebied."

10. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] kunnen zich niet verenigen met het plan, voor zover daarin ter plaatse van de manege aan de [locatie 3] een jaarlijks meerdaags evenement en reguliere wedstrijden zijn toegestaan.

Zij vrezen hiervan verkeersoverlast, parkeeroverlast en ook geluidhinder.

Volgorde van behandeling

11. De Afdeling zal hierna eerst ingaan op het jaarlijkse evenement en de gevolgen daarvan op het punt van verkeer (onder 13-13.1), parkeren (onder 14-15.2) en geluid (onder 16-26.1). Daarna komt de wijziging van de begripsomschrijving van "manege" (onder 27-27.3) aan bod. Verder komt het trainingsterrein op het perceel [locatie 3] aan de orde (onder 28-31), vervolgens volgen een overweging over een bestuurlijke lus (onder 32), een samenvatting (onder 33) en een overweging over proceskosten en griffierecht (onder 34).

Toetsingskader

12. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Verkeer

13. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen verkeersoverlast als gevolg van het jaarlijkse evenement. Volgens hen heeft de raad niet onderzocht of de Molenweg het verkeer van en naar het evenement kan verwerken.

Ter zitting hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] toegelicht dat zij vrezen voor verkeersproblemen, zoals opstoppingen bij het laden en lossen op de openbare weg en problemen indien landbouwverkeer het vrachtverkeer van en naar de manege kruist.

13.1. In het deskundigenbericht is gesteld dat verkeerscongestie zou kunnen ontstaan op bepaalde piekmomenten van de dag. Omdat sprake zal zijn van bewegwijzering, een routing voor vrachtauto's via het eigen terrein en het inzetten van verkeersregelaars bij een evenement, kan in beginsel verkeerscongestie worden voorkomen, aldus het deskundigenbericht.

De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen concrete informatie naar voren hebben gebracht die aanleiding geeft om aan de juistheid van deze bevinding uit het deskundigenbericht te twijfelen.

Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat het plan tot onaanvaardbare verkeersoverlast op de Molenweg leidt. Hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd, geeft bovendien geen grond voor het oordeel dat de raad hiernaar onvoldoende onderzoek heeft verricht.

Het betoog faalt.

Parkeren

14. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wijzen erop dat het plan weliswaar in verschillende tijdelijke parkeerterreinen voorziet, waaronder de gronden met de kadastrale aanduiding Echt, sectie W, nr. 230 (hierna: perceel 230), maar die gronden zijn volgens hen in geval van regen drassig en daarom niet bruikbaar.

14.1. Het plan voorziet op gronden met de kadastrale aanduidingen Echt, sectie W, nrs. 176, 177, 178, 179 en 180, in de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden" en de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - tijdelijk parkeerterrein". Ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder y, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor tijdelijke parkeergelegenheid tijdens en ten behoeve van het (hippisch) evenement op de locatie [locatie 3], uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - tijdelijk parkeerterrein".

Het plan voorziet verder voor perceel 230 in de bestemming "Agrarisch" en de functieaanduiding "specifieke vorm van verkeer - tijdelijk parkeerterrein". In artikel 3 van de planregels, dat op de bestemming "Agrarisch" ziet, ontbreekt een bepaling zoals opgenomen bij de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden".

14.2. De Afdeling overweegt dat het onder 14 weergegeven betoog ziet op de bruikbaarheid van de tijdelijke parkeerterreinen voor het jaarlijkse evenement. Naar aanleiding van dit betoog rijst echter de voorvraag of de gronden wel zijn bestemd voor parkeren tijdens het evenement. In dit verband wordt overwogen dat de raad ter zitting heeft erkend dat voor perceel 230 een bepaling - inhoudende dat deze gronden bestemd zijn voor tijdelijke parkeergelegenheid tijdens en ten behoeve van het (hippisch) evenement op de locatie [locatie 3] - ten onrechte ontbreekt. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid voor zover daarbij voor perceel 230 niet is geregeld dat deze gronden bestemd zijn voor tijdelijke parkeergelegenheid tijdens en ten behoeve van het (hippisch) evenement op de locatie [locatie 3].

Het betoog slaagt.

15. Verder betogen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat de andere percelen dan perceel 230, waar tijdelijk kan worden geparkeerd, in geval van regen te drassig en daarom niet bruikbaar zijn voor parkeerdoeleinden. In een dergelijke situatie zal in de berm van de Molenweg worden geparkeerd, waardoor daar overlast ontstaat, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3].

15.1. Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] de bevinding uit het deskundigenbericht dat de overige beschikbare parkeerruimte op de agrarische gronden aan de Bosserheideweg voldoende zou moeten zijn om de verwachte parkeerbehoefte op te vangen, niet hebben bestreden.

Het betoog van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] ziet enkel erop dat in de praktijk desalniettemin in het openbare gebied, te weten de Molenweg, zal worden geparkeerd indien het regent, omdat de tijdelijke parkeerterreinen in dat geval te drassig en daarom niet bruikbaar zijn, hetgeen zich in 2014 heeft voorgedaan, met alle overlast van dien.

15.2. De Afdeling overweegt dat uit artikel 15, lid 15,1, onder e, sub 6, van de planregels volgt dat een evenement ter plaatse van [locatie 3] slechts is toegestaan indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, dan wel op terrein van een derde, niet zijnde openbaar gebied. Gelet hierop is in zoverre geregeld dat niet op openbaar terrein hoeft te worden geparkeerd door bezoekers van het jaarlijkse evenement.

De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de planregeling voor het evenement vanwege de mogelijkheid van regen aanpassing behoeft. De Afdeling betrekt hierbij dat, zoals de raad ter zitting heeft toegelicht, alleen bij extreme weersomstandigheden, waarbij het dagenlang regent, de tijdelijke parkeerterreinen te drassig zouden kunnen zijn om er te parkeren, hetgeen een uitzonderlijke situatie betreft. Het betoog faalt.

Geluid

16. De raad heeft aan zijn besluitvorming het rapport "Akoestisch onderzoek. [locatie 3] te Koningsbosch" van Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. (hierna: Aelmans) van 24 mei 2016 ten grondslag gelegd. Dit akoestisch onderzoek is gericht op de activiteiten tijdens het jaarlijkse evenement [naam evenement] ter plaatse van de [locatie 3]. In het akoestisch onderzoek zijn onder meer de geluidniveaus tijdens de twee feestavonden getoetst aan de nota "Evenementen met een luidruchtig karakter" van januari 1996 van de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (hierna: de Nota Evenementen).

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben wat betreft het aspect geluid verwezen naar het rapport "Technische beoordeling akoestisch onderzoek" van 23 augustus 2016 van M&A Milieu Adviesbureau (hierna: M&A). Ook wijzen zij op de reactie van M&A van 13 april 2017 op het deskundigenbericht.

Het aantal evenementendagen

17. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans is uitgegaan van 5 evenementendagen, terwijl het plan er slechts 4 toestaat. In dit opzicht sluit het akoestisch onderzoek volgens hen niet aan bij de planregeling. Volgens [appellant sub 2] en [appellant sub 3] heeft de raad het rapport van Aelmans dan ook ten onrechte aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.

17.1. Ingevolge lid 15.1, onder e, van de planregels is een (hippisch) evenement ter plaatse van de locatie [locatie 3] toegestaan, met dien verstande dat:

"[…]

2. de duur van het evenement niet meer dan 4 aaneengesloten dagen bedraagt, exclusief opbouw en afbreken van de bij het evenement behorende voorzieningen."

17.2. De raad heeft beoogd met deze regeling een evenement toe te staan waarbij van donderdag tot en met zondag sprake is van activiteiten met publiek. De raad heeft de woensdag niet aangemerkt als een van de dagen waarop het evenement plaatsvindt, omdat er dan geen publiek aanwezig is. Volgens het deskundigenbericht moet de woensdag echter worden beschouwd als een dag waarop het evenement plaatsvindt, omdat op die dag alle paarden worden aangevoerd en gekeurd. De Afdeling overweegt hieromtrent dat er weliswaar geen publiek is, maar dat er met de aanvoer en het keuren van paarden sprake zal zijn van piekgeluiden van het uitladen van paarden, hetgeen gevolgen kan hebben voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Gelet hierop had ook de dag waarop de aanvoer en keuring van paarden wordt verricht naar het oordeel van de Afdeling in de planregeling moeten worden betrokken als een van de dagen waarop het evenement plaatsvindt.

Het betoog slaagt.

Maximale geluidniveaus

18. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren, met verwijzing naar het rapport van M&A, aan dat de raad het akoestisch onderzoek van Aelmans ten onrechte bij zijn besluitvorming heeft betrokken, omdat daarin geen rekening is gehouden met maximale geluidniveaus. Piekgeluiden vanwege het uit- en inladen van paarden zijn ten onrechte buiten beschouwing gelaten, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Ter zitting heeft [appellant sub 2] in dit kader erop gewezen dat bij regenachtig weer de paarden niet op het parkeerterrein achter de rijstallen, maar op een andere plaats - dichter bij zijn woning - worden in- en uitgeladen.

18.1. Vast staat dat Aelmans geen onderzoek heeft gedaan naar piekgeluiden tijdens het jaarlijkse evenement. Volgens het deskundigenbericht kunnen tijdens het jaarlijkse evenement piekgeluiden optreden vanwege het in- en uitladen van paarden.

19. De Afdeling overweegt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij het beoordelen van het woon- en leefklimaat vanwege de geluidbelasting ter plaatse van een woning betekenis toekomt aan alle relevante geluidsbronnen. Derhalve zijn ook piekgeluiden vanwege het in- en uitladen van paarden relevant.

Volgens het deskundigenbericht kan in principe het in- en uitladen van paarden op grond van het plan plaatsvinden op het gehele terrein van [belanghebbende], maar dat ligt niet voor de hand. Uit onderzoek ter plaatse is gebleken dat het in- en uitladen in de praktijk plaatsvindt op het parkeerterrein achter de rijstallen. Dit terrein is speciaal ingericht voor het uitladen van de paarden en ligt vlakbij de locatie waar de paardenverblijven tijdens het evenement zijn ingericht. Aangezien de afstand van deze locatie tot de dichtstbijzijnde woningen aan de Molenweg tenminste 200 m bedraagt en derhalve relatief groot is en voorts het piekgeluid voor een deel wordt afgeschermd door de op het terrein aanwezige gebouwen, zal volgens het deskundigenbericht het maximale geluidniveau bij de woningen naar verwachting ruimschoots onder de grenswaarde van 70 dB(A) blijven die in de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening" voor de dagperiode is opgenomen.

De Afdeling ziet in de ter zitting door [appellant sub 2] aangevoerde stelling dat bij regenachtig weer de paarden op een andere plaats - dichter bij zijn woning - worden in- en uitgeladen, geen aanleiding voor het oordeel dat in het deskundigenbericht ten onrechte ervan is uitgegaan dat het in- en uitladen van de paarden in de praktijk plaatsvindt op het parkeerterrein achter de stallen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de weersomstandigheden, waar [appellant sub 2] op doelt, een uitzonderlijke situatie betreffen.

De Afdeling stelt verder vast dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niet betwisten dat voor de toetsing van piekgeluiden mag worden aangesloten bij de grenswaarde uit de "Handreiking industrielawaai en vergunningverlening". [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben verder niet aannemelijk gemaakt dat de bevinding in het deskundigenbericht dat deze grenswaarde niet wordt overschreden, onjuist is. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het rapport van Aelmans niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen vanwege de omstandigheid dat daarin geen rekening is gehouden met maximale geluidniveaus.

Het betoog faalt.

Aanvaardbaarheid van toetsing feestavonden aan Nota Evenementen

20. [appellant sub 2] betoogt dat de raad voor de feestavonden tijdens het jaarlijkse evenement ten onrechte heeft getoetst aan de oude Nota Evenementen. Daarbij wijst [appellant sub 2] erop dat het hier niet om een popconcert gaat, maar om een hippisch evenement.

20.1. In de Nota Evenementen wordt een geluidniveau van 50 dB(A) of meer in een woning beschouwd als onduldbare hinder; bij een hogere binnenwaarde wordt de spraakverstaanbaarheid onvoldoende. Om een binnenwaarde van ten hoogste 50 dB(A) te garanderen, mag de geluidbelasting op de gevel volgens de Nota Evenementen voor de dagperiode maximaal 70 tot 75 dB(A) bedragen. Voor de nachtperiode vanaf 23.00 uur is volgens de Nota Evenementen niet de spraakverstaanbaarheid, maar slaapverstoring doorslaggevend. Daarom wordt voor de nacht uitgegaan van een maximale binnenwaarde van 25 dB(A) en een maximale gevelbelasting van 45 tot 50 dB(A). Volgens de Nota Evenementen is het echter onder omstandigheden aanvaardbaar om het tijdstip waarop de normstelling voor de nachtperiode ingaat te verschuiven tot 24.00 of 01.00 uur.

20.2. In het rapport van Aelmans wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de omliggende woningen wordt voldaan aan de maximaal toelaatbare gevelbelastingen die in de Nota Evenementen zijn opgenomen.

20.3. Het enkele tijdsverloop sinds de vaststelling van de Nota Evenementen in 1996 brengt op zichzelf niet met zich dat het niet meer aanvaardbaar zou zijn bij de Nota Evenementen aan te sluiten voor de beoordeling van de akoestische gevolgen van de feestavonden tijdens het jaarlijkse evenement. Verder is de toepassing van de Nota Evenementen niet beperkt tot popconcerten. In de nota is immers vermeld dat het om de grotere luidruchtige evenementen gaat, waarbij te denken is aan tentfeesten, kermissen, braderieën, wielerwedstrijden, motorcrosswedstrijden en dergelijke. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor de beoordeling van het geluidniveau gedurende de feestavonden bij het jaarlijkse evenement niet in redelijkheid mocht aansluiten bij de Nota Evenementen.

Het betoog faalt.

Toeslag voor muziekgeluid

21. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren, met verwijzing naar het rapport van M&A en de reactie van M&A op het deskundigenbericht, aan dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de toeslag van 10 dB voor muziekgeluid die is opgenomen in de "Handreiking meten en rekenen industrielawaai". Volgens hen dient bij de toetsing of het jaarlijkse evenement in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening deze toeslag te worden meegenomen.

21.1. In het akoestisch onderzoek van Aelmans is de toeslag van 10 dB voor muziekgeluid niet toegepast voor de feestavonden tijdens het jaarlijkse evenement. Dit is in overeenstemming met de Nota Evenementen, die niet voorziet in toepassing van de toeslag. De Nota Evenementen is volledig toegespitst op evenementen met een hoge mate van geluidhinder en heeft als uitgangspunt of sprake is van onduldbare geluidhinder. De mate van hinder van het (muziek)geluid is reeds verdisconteerd in de in de Nota Evenementen aanbevolen geluidgrenswaarden. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit opzicht niet heeft mogen aansluiten bij de Nota Evenementen. Dit betekent dat de toeslag voor muziekgeluid niet bij het akoestisch onderzoek behoefde te worden betrokken. Het betoog faalt.

Maximale planologische mogelijkheden

22. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen, met verwijzing naar het rapport van M&A, dat in het akoestisch onderzoek ten onrechte is uitgegaan van een verschuiving van het aanvangstijdtip van de nachtperiode voor de feestavonden van 23.00 uur naar 01.00 uur. Zij wijzen erop dat het verschuiven van dit aanvangstijdstip op grond van de Nota Evenementen niet twee dagen achter elkaar kan plaatsvinden. Voorts wijzen zij erop dat, nu in de planregels niet is gewaarborgd dat de feestavonden op vrijdag- en zaterdagavond plaatsvinden, in het akoestisch onderzoek ten onrechte ervan is uitgegaan dat een vrije dag volgt na de feestavonden. [appellant sub 3] voert in dit kader aan dat hij elke dag moet werken, zodat hij nooit een vrije dag heeft. Voorts is in het akoestisch onderzoek van Aelmans ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat het plan het toelaat dat de feestavonden tot na 01.00 uur duren, waardoor het mogelijk is dat muziekgeluid ook na dat tijdstip te horen zal zijn, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Verder voert [appellant sub 3] aan dat door het opbouwen en afbreken bij het jaarlijkse evenement geluidhinder kan ontstaan. [appellant sub 3] stelt dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden in het akoestisch onderzoek van Aelmans. Ook zijn volgens [appellant sub 3] in het plan ten onrechte geen voorwaarden opgenomen over het opbouwen en afbreken.

22.1. In de Nota Evenementen is vermeld dat het gebruikelijk is en verdedigbaar lijkt dat voor dagen waarop een vrije dag volgt het tijdstip waarop de normstelling voor de nachtperiode ingaat, met 1 of 2 uur wordt verschoven naar respectievelijk 24.00 en 01.00 uur.

22.2. In het akoestisch onderzoek is ervan uitgegaan dat het jaarlijkse evenement op woensdag begint en op zondag eindigt. Verder is ervan uitgegaan dat er twee feestavonden plaatsvinden, één op vrijdagavond en één op zaterdagavond. Voor beide avonden is het aanvangstijdstip van de nachtperiode, onder verwijzing naar de Nota Evenementen, verschoven van 23.00 uur naar 01.00 uur, aangezien de volgende dag - zaterdag onderscheidenlijk zondag - een vrije dag betreft. Dit betekent dat voor de vrijdag- en zaterdagavond tot 01.00 uur is getoetst aan de grenswaarde die volgens de Nota Evenementen voor de avondperiode geldt. In het akoestisch onderzoek van Aelmans is ervan uitgegaan dat tijdens een feestavond een DJ van 21.30 uur tot 01.00 uur muziek ten gehore zal brengen. In het akoestisch onderzoek van Aelmans is geen rekening gehouden met geluiden die verband houden met het opbouwen en afbreken.

22.3. De Afdeling overweegt dat de stelling van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] dat het verschuiven van het aanvangstijdstip van de nachtperiode slechts voor één feestavond is toegestaan, geen steun vindt in de Nota Evenementen. Verder stelt de Afdeling vast dat bij feesten op een vrijdag- of zaterdagavond in beginsel toepassing kan worden gegeven aan de in de Nota Evenementen toegestane verschuiving van het aanvangstijdstip van de nachtperiode. In dit kader overweegt de Afdeling dat een zaterdag en zondag, hoewel dat mogelijk voor [appellant sub 3] persoonlijk geen vrije dagen zijn, als gangbare vrije dagen zijn aan te merken.

Echter, in het plan is niet geregeld dat de feestavonden plaatsvinden op vrijdag- en zaterdagavond. Derhalve maakt het plan het mogelijk dat feestavonden plaatsvinden op andere dagen, zoals bijvoorbeeld zondag, waarbij de verschuiving van het aanvangstijdstip van de nachtperiode niet kan worden toegepast, aangezien de daarop volgende dag geen gangbare vrije dag is. Nu in het akoestisch onderzoek geen rekening is gehouden met die mogelijkheid, heeft de raad het rapport van Aelmans in zoverre niet ten grondslag mogen leggen aan zijn besluit.

Voorts overweegt de Afdeling, met verwijzing naar de uitspraak van 20 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2015:2644, dat het op de weg van de planwetgever ligt om een beoordeling en afweging te maken of een bestemming die een evenement op een bepaalde locatie toestaat vanuit ruimtelijk oogpunt is aangewezen. Daarbij is een beoordeling nodig op basis van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. In dat kader zijn in dit geval onder meer de eindtijd van de feestavonden en de mogelijkheden tot opbouw en afbreken bij het evenement, gelet op de daarmee verband houdende geluiden, van belang. De Afdeling stelt vast dat in het plan het eindtijdstip van de feestavonden niet is vastgelegd. Ook zijn in de planregels geen bepalingen opgenomen over het opbouwen en afbreken bij het evenement. Voor zover de raad in dit kader erop heeft gewezen dat de eindtijd van de feestavonden zal worden geregeld in de evenementenvergunning als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) en daarbij ook voorwaarden kunnen worden gesteld omtrent het opbouwen en afbreken, overweegt de Afdeling, met verwijzing naar haar uitspraak van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7286, dat een evenementenvergunning als bedoeld in de APV met name is ingegeven vanuit het oogpunt van handhaving van de openbare orde en geen toetsingskader vormt voor de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een evenement. De eventuele mogelijkheid die de APV biedt om de eindtijd van de feestavonden te regelen en voorschriften omtrent het opbouwen en afbreken te stellen, is niet bedoeld om een goede ruimtelijke ordening te waarborgen. Dat het evenement mede wordt gereguleerd door de APV kan derhalve geen reden zijn om in dit opzicht een nadere regeling in de planregels achterwege te laten.

Naar het oordeel van de Afdeling hadden de geluiden die verband houden met opbouwen en afbreken moeten worden betrokken bij het akoestisch onderzoek. Nu een eindtijd in de planregels ontbreekt, staat het plan er niet aan in de weg dat de feestavonden tijdens het jaarlijkse evenement later dan 01.00 uur eindigen. Het is niet uitgesloten dat in dat geval de muziek ook ná 01.00 uur te horen zal zijn. Hiermee is ten onrechte geen rekening gehouden in het akoestisch onderzoek van Aelmans. In dit opzicht is in het akoestisch onderzoek niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt, zodat de raad het rapport van Aelmans in zoverre niet ten grondslag mocht leggen aan zijn besluit.

Het betoog slaagt.

Geluidwering woningen

23. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren, met verwijzing naar het rapport van M&A, aan dat de raad het akoestisch onderzoek van Aelmans ten onrechte bij zijn besluitvorming heeft betrokken, omdat in het akoestisch onderzoek ervan is uitgegaan dat alle woningen in de omgeving van de [locatie 3] een gevelgeluidwering van minimaal 20 dB hebben. Zij wijzen erop dat de geluidwering van de gevels van de woning [locatie 4], welke woning eigendom is van [appellant sub 3], minimaal is.

23.1. Vast staat dat de woning [locatie 4] niet in het akoestisch onderzoek van Aelmans is betrokken.

In het deskundigenbericht is vermeld dat uit locatiebezoek is gebleken dat dit een oudere woning betreft, die is voorzien van dubbel glas. Volgens het deskundigenbericht valt niet in te zien waarom moet worden aangenomen dat de binnenwaarde van 35 dB(A) niet gehaald zou kunnen worden. De geluidbelasting op de gevel is namelijk lager dan 50 dB(A) etmaalwaarde en een geluidwering van 15 dB is dan al voldoende om dit binnenniveau te halen. Volgens het deskundigenbericht is de geluidwering van de woning zeker niet lager dan 15 dB.

De Afdeling overweegt dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] deze bevinding uit het deskundigenbericht niet gemotiveerd hebben betwist.

Verder hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] geen concrete feiten of omstandigheden aangaande andere woningen in de omgeving van [locatie 3] naar voren gebracht, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van het uitgangspunt in het akoestisch onderzoek dat de woningen minimaal een gevelgeluidwering van 20 dB hebben. Gelet hierop bestaat in zoverre geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het akoestisch rapport van Aelmans niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

Uitgangspunt van gevel- en dakbronnen

24. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren, met verwijzing naar het rapport van M&A, aan dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans voor de berekening van het muziekgeluid ten onrechte is uitgegaan van gevel- en dakbronnen. Hierdoor zijn de geluidniveaus bij hun woningen onderschat, aldus [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Volgens hen had moeten worden uitgegaan van zogenoemde puntbronnen in het vrije veld, zoals is gedaan door M&A.

24.1. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat het verschil tussen de uitkomsten van de berekeningen van Aelmans en van die van M&A deels is terug te voeren op het verschil in uitgangspunt wat betreft de gehanteerde bronnen, maar in belangrijkere mate het gevolg is van het feit dat M&A de toeslag van 10 dB voor muziekgeluid op de berekende geluidniveaus in rekening heeft gebracht en Aelmans dat niet heeft gedaan. Voor een correcte vergelijking moeten de berekende waarden daarom volgens het deskundigenbericht zonder toeslag worden beschouwd. De door M&A berekende waarden liggen zonder toepassing van de toeslag tot 6 dB hoger dan de door Aelmans berekende waarden. Volgens het deskundigenbericht is er in dat geval zowel uitgaande van de door Aelmans als door M&A berekende geluidniveaus geen sprake van een overschrijding van de binnenwaarde van 50 dB(A), die in de Nota Evenementen is opgenomen ter voorkoming van onduldbare hinder.

De Afdeling stelt vast dat, zoals hiervoor onder 21.1 is overwogen, de Nota Evenementen niet voorziet in een toeslag van 10 dB voor muziekgeluid. Verder hebben [appellant sub 2] en [appellant sub 3] de bevinding uit het deskundigenbericht dat, indien de toeslag buiten beschouwing wordt gelaten, er geen sprake is van een overschrijding van de binnenwaarde van 50 dB(A), niet gemotiveerd weersproken. Onder deze omstandigheden biedt het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het akoestisch onderzoek van Aelmans in dit opzicht niet bij de besluitvorming mocht betrekken.

Het betoog faalt.

Erfverhardingen

25. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren, met verwijzing naar het rapport van M&A, aan dat de raad niet heeft onderkend dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans geen rekening is gehouden met erfverhardingen. [appellant sub 2] wijst hierbij op de aanwezige verharding op zijn erf.

25.1. In het deskundigenbericht wordt gesteld dat M&A terecht heeft opgemerkt dat rond de woningen in de omgeving van de manege in enige mate erfverharding aanwezig is, die Aelmans niet bij het akoestisch onderzoek heeft betrokken. Volgens het deskundigenbericht zal het alsnog meenemen van de erfverhardingen echter niet leiden tot significante toenames van de geluidniveaus.

De Afdeling stelt vast dat [appellant sub 2] en [appellant sub 3] niets concreets hebben ingebracht tegen de bevinding in het deskundigenbericht dat het alsnog meenemen van de erfverhardingen niet zal leiden tot significante toenames van de geluidniveaus. Gelet hierop brengt de omstandigheid dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans geen rekening is gehouden met verharding, zoals de erfverharding van [appellant sub 2], niet met zich dat de raad dit akoestisch onderzoek niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

Geluidsbelasting vanwege parkeren

26. [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte eraan is voorbijgegaan dat in het akoestisch onderzoek van Aelmans ervan is uitgegaan dat op één locatie wordt geparkeerd. Het plan maakt echter parkeren op het gehele terrein mogelijk, aldus [appellant sub 2].

26.1. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [appellant sub 2] stelt, in het akoestisch onderzoek van Aelmans ervan is uitgegaan dat op meerdere locaties kan worden geparkeerd. Op pagina 4 van het rapport van Aelmans zijn die locaties aangeduid als "parkeren personenauto's" en "vrachtwagen parkeerplaats". Het betoog mist feitelijke grondslag.

Wijziging van de begripsomschrijving van "manege"

27. [appellant sub 3] en [appellant sub 2] voeren aan dat door de wijziging van de begripsomschrijving van "manege" in het thans voorliggende plan ten opzichte van de begripsomschrijving van "manege" in het voorheen geldende plan "Buitengebied Echt - Susteren", sprake is van een verruiming van het toegestane gebruik. De raad heeft niet gemotiveerd dat deze verruiming ruimtelijk aanvaardbaar is, aldus [appellant sub 3] en [appellant sub 2].

27.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijziging van de begripsomschrijving van "manege" in het thans voorliggende plan ten opzichte van die in het voorheen geldende plan "Buitengebied Echt - Susteren" slechts een verduidelijking inhoudt. Er doet zich geen verruiming van gebruiksmogelijkheden voor, aldus de raad.

27.2. De Afdeling stelt vast dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Echt - Susteren" een "manege" als volgt werd omschreven: "een bedrijf, dat is gericht op het verzorgen en dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport alsmede het geven van paardrijlessen". De begripsomschrijving is in het thans voorliggende plan gewijzigd en luidt, gezien artikel 1.64 van de planregels, als volgt: "een bedrijf, dat is gericht op het verzorgen en dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport alsmede het geven van paardrijlessen en het houden van wedstrijden (concours hippique)".

27.3. De Afdeling merkt op dat in de begripsomschrijving van "manege" de term "ruitersport" is opgenomen. Die term is, gezien het element "sport" erin, in het algemeen spraakgebruik verbonden met enig wedstrijd- of competitie-element. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6388, waarin de Afdeling heeft overwogen dat sport in het algemene spraakgebruik veelal verbonden is met enig wedstrijd- of competitie-element. In de begripsomschrijving van "manege" die in het voorheen geldende plan was opgenomen, is de term "ruitersport" echter een onderdeel van de zinsnede "dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport". Hierin is een beperking vervat, namelijk dat het gaat om trainen en dresseren, hetgeen inhoudt dat aan de paarden bepaalde handelingen worden geleerd. In de begripsomschrijving van "manege" - zoals opgenomen in het thans aan de orde zijnde plan - is, naast de zinsnede "dresseren en trainen van paarden voor de ruitersport", ook de zinsnede "het houden van wedstrijden (concours hippique)" opgenomen. Hiermee is een onderscheid aangebracht tussen enerzijds het trainen dan wel dresseren en anderzijds het houden van wedstrijden. Er is in de nieuw toegevoegde zinsnede "het houden van wedstrijden" niet aangegeven dat de wedstrijden enkel dienen om te trainen of te dresseren. Ook de woorden, die tussen haakjes staan - "concours hippique" - duiden daar niet op. Dit betekent dat, anders dan waar de raad vanuit gaat, met het toestaan van een "manege" op de in geding zijnde gronden sprake is van een verruiming van het toegestane gebruik. Dit betekent dat de raad met de wijziging van de begripsomschrijving van "manege" in artikel 1.64 van de planregels niet heeft bereikt wat hij heeft beoogd.

Het betoog slaagt.

Aanduiding "specifieke vorm van sport - trainingsterrein"

28. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover daaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van sport - trainingsterrein" is toegekend, ter plaatse van [locatie 3]. [appellant sub 3] wijst erop dat in de planregels geen relatie is gelegd met de bestemming "Sport" die aan het perceel [locatie 3] is toegekend. Dit betekent dat de mogelijkheden om deze gronden te gebruiken voor evenementen niet hoeven te voldoen aan de voorwaarden die ingevolge artikel 15 van de planregels gelden bij de bestemming "Sport", aldus [appellant sub 3].

29. In artikel 3, lid 3.1, van de planregels is het volgende bepaald:

"De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

i. een trainingsterrein, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - trainingsterrein'."

30. De raad heeft in het verweerschrift gesteld dat het de bedoeling is dat het in artikel 3, lid 3.1, van de planregels bedoelde trainingsterrein uitsluitend wordt gebruikt voor de activiteiten die behoren bij [locatie 3] met de bijbehorende beperkingen zoals opgenomen in artikel 15, lid 15.1, onder e, van de planregels betreffende de bestemming "Sport". Volgens de raad dient deze regeling derhalve te worden aangepast.

31. De Afdeling overweegt dat, nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover daaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van sport - trainingsterrein" is toegekend, ter plaatse van [locatie 3], niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

32. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen de gebreken in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 14.2 het besluit te wijzigen en daarbij voor perceel 230 het bepaalde in artikel 4, lid 4.1, onder y, van de planregels te betrekken.

Voorts dient de raad met inachtneming van overweging 17.2 het besluit te wijzigen door de dag waarop de aanvoer en keuring van paarden wordt verricht in het plan te betrekken als een van de dagen waarop het jaarlijkse evenement plaatsvindt.

Verder dient de raad met inachtneming van overweging 22.3 ofwel het besluit te wijzigen door in het plan te regelen dat de feestavonden tijdens het jaarlijkse evenement plaatsvinden op vrijdag- en zaterdagavond, waarvan is uitgegaan in het akoestisch onderzoek, ofwel nader te motiveren dat - ervan uitgaande dat feestavonden mogen plaatsvinden op andere dagen dan op vrijdag- en zaterdag - er geen onaanvaardbare akoestische gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden. Ook dient de raad met inachtneming van overweging 22.3 ofwel het besluit te wijzigen door in de planregels een eindtijd voor de feestavonden van het jaarlijkse evenement en voorwaarden omtrent het opbouwen en afbreken bij het evenement op te nemen, ofwel nader te motiveren dat - ervan uitgaande dat er geen eindtijd is en geen voorwaarden gelden voor het opbouwen en afbreken - er geen onaanvaardbare akoestische gevolgen zijn voor het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Verder dient de raad met inachtneming van overweging 27.3 het besluit te wijzigen door de begripsomschrijving van "manege" aan te passen.

Tenslotte dient de raad met inachtneming van de overwegingen 30 en 31 het besluit voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch", voor zover daaraan tevens de aanduiding "specifieke vorm van sport - trainingsterrein" is toegekend, ter plaatse van [locatie 3], te wijzigen door te regelen dat dit trainingsterrein uitsluitend gebruikt wordt voor de activiteiten die behoren bij [locatie 3] met de bijbehorende beperkingen zoals opgenomen in artikel 15 van de planregels.

De raad dient de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Bij de voorbereiding van het nieuwe besluit behoeft afdeling 3.4 van de Awb niet te worden toegepast.

Samenvatting

33. Zoals hiervoor is overwogen, is het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk. Voor [appellante sub 1] betreft dit een einduitspraak, zodat hierbij haar procedure bij de Afdeling ten einde komt.

Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] volgt een tussenuitspraak en zal een bestuurlijke lus plaatsvinden. Over hun beroepen zal de Afdeling bij de einduitspraak een definitief oordeel vellen.

Proceskosten en griffierecht

34. Ten aanzien van de beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;

II. draagt de raad van de gemeente Echt-Susteren op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak:

1. met inachtneming van overweging 32 de in de overwegingen 14.2, 17.2, 22.3, 27.3 en 31 geconstateerde gebreken te herstellen;

2. de Afdeling en de andere partijen de uitkomst van de opdracht mede te delen en het gewijzigde besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2017

418.