Uitspraak 201601954/1/A1


Volledige tekst

201601954/1/A1.
Datum uitspraak: 7 juni 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te Groningen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 februari 2016 in zaak nr. 15/2161 in het geding tussen:

[appellante]

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het aanleggen van een terras aan de achterzijde van de woning [locatie 1] te Groningen afgewezen.

Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 7 mei 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. Ook [partij A] en [partij B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [partij]) hebben, als derdebelanghebbenden, een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 maart 2017, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. I. Simonides, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij A], bijgestaan door mr. O.V. Wilkens, gehoord.

Krachtens artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde een bouwkundig inspecteur van de gemeente Groningen nader onderzoek te laten doen naar de samenstelling van het terras.

Bij brief van 8 mei 2017 heeft N. de Jong, bouwkundig inspecteur bij de afdeling Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving van de gemeente Groningen, een verslag van inspectie van het terras van 5 april 2017 overgelegd.

[appellante] heeft nadere stukken ingediend.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek krachtens artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1. [partij] heeft op 25 juni 2014 een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ingediend voor het realiseren van een uitbreiding aan de achterzijde van zijn woning aan de [locatie 1] te Groningen. De uitbreiding bestaat uit het bouwen van een aanbouw en het aanleggen van een verhoogd terras. Bij brief van 9 september 2014 heeft het college aan [partij] meegedeeld dat deze uitbreiding vergunningvrij kan worden uitgevoerd. [appellante] woont aan de [locatie 2]. Haar tuin grenst aan de tuin van [partij] en zij vreest voor overlast als gevolg van de aanleg van het terras. Bij besluit van 2 december 2014, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 7 mei 2015, heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen het plan van [partij] om een terras aan te leggen, afgewezen. De rechtbank heeft overwogen dat het college zich, gelet op de fysieke kenmerken van het terras, terecht op het standpunt heeft gesteld dat het terras geen bouwwerk en daarom niet vergunningplichtig is. [appellante] kan zich niet in dat oordeel vinden.

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak ten onrechte heeft overwogen dat het terras geen vergunningplichtig bouwwerk is. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het verhoogde terras is opgebouwd uit aangetrild funderingszand met daar bovenop een laag van gestabiliseerd constructiezand en dat de terrastegels zowel onderling als met de keerwanden van gestapelde betonstenen zijn verlijmd. Deze keerwanden zijn volgens [appellante] op hun beurt verlijmd met de muur van de uitbouw en de gemetselde tuinmuur. Het terras vormt volgens haar dan ook een constructieve samenhang met de aanbouw, de tuinmuur en de keerwanden en is daarom een bouwwerk, dat gezien de grootte ervan in combinatie met de aanbouw vergunningplichtig is. In elk geval zou het college nader onderzoek moeten doen naar de wijze waarop het terras is aangelegd, aldus [appellante].

2.1. Ingevolge artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo is het verboden om zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.

2.2. In de jurisprudentie over het begrip "bouwwerk" in de Woningwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van de Wabo, is bij herhaling aansluiting gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van het begrip "bouwwerk", omdat dit in de Woningwet niet is omschreven en in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven. Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren".

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX7117), is het begrip bouwwerk ook in de Wabo niet omschreven, maar ziet de Afdeling aanleiding om voor de uitleg van het begrip "bouwwerk" in de Wabo eveneens aansluiting te zoeken bij de hiervoor weergegeven definitie uit de modelbouwverordening.

2.3. Uit het verslag van 8 mei 2017 van de inspectie van het terras, opgesteld door N. de Jong, blijkt dat voor het terras een zandbed van niet gestabiliseerd straatzand is aangebracht. Dit zandbed wordt omgeven door de muur van de uitbouw van de woning aan de zuidzijde, een gefundeerd en gemetseld tuinmuurtje aan de westzijde, een keerwand van twee rijen op elkaar gestapelde en verlijmde blokken aan de oostzijde en een zelfde keerwand aan de noordzijde, waartegen bij wijze van trap naar de lager gelegen tuin een extra enkele rij blokken met daarop tegels is aangelegd. De muren en keerwanden zijn, voor zover De Jong heeft kunnen waarnemen, niet constructief met elkaar verbonden. Op de keerwanden en het zandbed zijn terrastegels gelegd. Deze zijn niet met elkaar, met het zandbed of met de uitbouw en de tuinmuur verbonden, aldus De Jong.

2.4. Uit het voorgaande volgt genoegzaam dat het terras niet kan worden aangemerkt als een constructie als hiervoor onder 2.2. bedoeld. Dat de buitenste rij tegels aan de noord- en oostzijde van het terras met lijm is verbonden, dan wel verbonden is geweest, aan de keerwanden, leidt niet tot een ander oordeel. Daartoe wordt opgemerkt dat De Jong heeft verklaard dat het terras ook zou standhouden zonder keerwanden en tuinmuur, in welk geval alleen de tegels aan de zijkanten door uitspoeling van zand na verloop van tijd wat zouden wegzakken. Voorts acht de Afdeling van belang dat volgens De Jong ook een niet verhoogd aangelegd terras alleen goed stand houdt indien dit met banden is omsloten.

De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het terras geen bouwwerk is en vergunningvrij mocht worden aangelegd.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Dijken, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Van Dijken
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2017

595.