Uitspraak 201603190/1/A1


Volledige tekst

201603190/1/A1.
Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum,
2. [appellant sub 2] en anderen, wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 maart 2016 in zaken nrs. 13/7486 en 14/148 in het geding tussen:

[appellant sub 2] en anderen

en

het algemeen bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2013 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Centrum, rechtsvoorganger van het algemeen bestuur, aan [belanghebbende] ontheffing van het bestemmingsplan en een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een gebouw op het perceel [locatie 1] te Amsterdam door middel van een uitbouw op de begane grondverdieping aan de achtergevel en het hierop aanbrengen van een dakterras.

Bij tussenuitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank het algemeen bestuur in de gelegenheid gesteld het door haar in het besluit van 29 november 2013 geconstateerde gebrek te herstellen.

Bij uitspraak van 18 maart 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 29 november 2013 ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het algemeen bestuur hoger beroep ingesteld. [appellant sub 2] en anderen hebben incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] en anderen en het algemeen bestuur hebben een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het algemeen bestuur heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 12 april 2017 heeft het algemeen bestuur opnieuw aan [belanghebbende] ontheffing van het bestemmingsplan en een reguliere bouwvergunning verleend voor de uitbouw en het dakterras.

[appellant sub 2] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2017, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. C.L. Brinks, [appellant sub 2] en anderen, waarvan is verschenen [gemachtigde], vertegenwoordigd door mr. S. Levelt, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende] zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [belanghebbende] woont op het perceel en wil een bestaande serre vervangen door een uitbouw met daarop een dakterras. Het algemeen bestuur heeft geen beletselen gezien om medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan. Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Oostelijke binnenstad" heeft het naast een reguliere bouwvergunning krachtens artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in verbinding met artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit ruimtelijke ordening ontheffing van het bestemmingsplan verleend.

[appellant sub 2] en anderen, allen omwonenden, vrezen onder meer voor geluidhinder en aantasting van hun privacy door het gebruik van het dakterras. Zij hebben daarom tegen het besluit tot verlening van de ontheffing en bouwvergunning beroep ingesteld.

2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de aan de vergunningverlening ten grondslag gelegde welstandsadviezen niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en onvoldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het algemeen bestuur deze adviezen dan ook niet, of niet zonder meer, aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mogen leggen en betekent dit dat het besluit van 29 november 2013 niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De rechtbank heeft het algemeen bestuur op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid gesteld het door haar geconstateerde gebrek te herstellen. Van die gelegenheid heeft het algemeen bestuur gebruik gemaakt door het overleggen van een aanvullend welstandsadvies van de secretaris van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de CWM) van 20 januari 2015. In haar uitspraak van 18 maart 2016 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de door [appellant sub 2] en anderen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 29 november 2013 vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is het aanvullende welstandsadvies niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand gekomen en is het onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, zodat het algemeen bestuur met dit advies het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek dat aan het besluit van 29 november 2013 kleeft, niet heeft hersteld.

Hoger beroepen

Welstand

3. Het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank, indien zij naar aanleiding van hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd twijfelde aan de volledigheid van de motivering van het welstandsadvies van 20 januari 2015, het algemeen bestuur expliciet had moeten verzoeken in te gaan op de punten waarop die twijfel betrekking had. Volgens het algemeen bestuur is het in zijn verdediging geschaad, doordat de rechtbank dat niet heeft gedaan en slechts de door [appellant sub 2] en anderen overgelegde stukken heeft toegestuurd met het algemene verzoek daarop te reageren.

3.1. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het algemeen bestuur in zijn verdediging is geschaad door de handelwijze van de rechtbank. Nadat [appellant sub 2] en anderen bij brief van 8 april 2015 hadden gereageerd op het welstandsadvies van 20 januari 2015, heeft de rechtbank het algemeen bestuur bij brief van 21 april 2015 in de gelegenheid gesteld op de brief van 8 april 2015 en de daarbij overgelegde stukken te reageren. Bij brief van 12 juni 2015 heeft het algemeen bestuur dit gedaan. De daarop gegeven reactie van [appellant sub 2] en anderen van 10 september 2015 heeft de rechtbank bij brief van 14 oktober 2015 aan het algemeen bestuur gestuurd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 15 januari 2016 gesloten. Gelet hierop heeft de rechtbank het algemeen bestuur voldoende gelegenheid en tijd gegeven om te reageren op alle door [appellant sub 2] en anderen ingediende stukken. Het was aan het algemeen bestuur om te bepalen of en, zo ja, op welke wijze het wilde reageren. Er bestond voor de rechtbank geen verplichting om het algemeen bestuur nogmaals en aan de hand van concrete vragen een reactie te vragen.

Het betoog faalt.

4. Het algemeen bestuur betoogt dat het advies van 20 januari 2015 wel zorgvuldig is voorbereid en voldoende draagkrachtig is gemotiveerd, zodat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met dat advies niet is hersteld.

Daartoe voert het algemeen bestuur allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de secretaris van de CWM het bouwplan niet, althans niet kenbaar, heeft getoetst aan de criteria over ensembles in de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam Digitaal". Het algemeen bestuur wijst er in dit verband op dat voor het bouwplan een onherroepelijke monumentenvergunning is verleend, zodat er uit monumentaal oogpunt geen belemmeringen bestaan om het pand te veranderen. Voorts wijst het algemeen bestuur erop dat de Afdeling in haar uitspraak over de monumentenvergunning van 8 augustus 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX3958, heeft overwogen dat de CWM in haar advies over die vergunning mocht volstaan met de vermelding dat zij heeft meegewogen dat de woning deel uitmaakt van een ensemble en niet hoefde te laten blijken op welke wijze zij rekening heeft gehouden met dit aspect. Volgens het algemeen bestuur wordt het aspect ensemble ook in het welstandsadvies van 20 januari 2015 meerdere keren benoemd en zijn ook de specifieke kenmerken van het ensemble zoals de horizontaliteit en de verticaliteit daarbij betrokken, zodat ervan kan worden uitgegaan dat het aspect ensemble in dit advies is beoordeeld.

Het algemeen bestuur voert ten tweede aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant sub 2] en anderen ter bestrijding van het advies van 20 januari 2015 terecht hebben gewezen op het advies van de CWM van 4 februari 2004 met betrekking tot een bouwplan voor het perceel Plantage Kerklaan 19. In dat advies is vermeld dat extra deuren in de achtergevel een ernstige aantasting vormen van de zorgvuldige en regelmatige compositie van de gevel. Volgens het algemeen bestuur had het advies van 4 februari 2004 betrekking op extra deuren op alle verdiepingen in de achtergevel van een hotel die een ernstige aantasting vormden van de zorgvuldige en regelmatige compositie van de gevel en op een vluchttrap die detoneert. Die situatie is niet te vergelijken met deze aanvraag die ziet op een wijziging van een raam in een deur waardoor een klein deel van de borstwering wordt weggehaald. Die ingreep is klein en heeft nauwelijks effect op de samenhang van het ensemble, aldus het algemeen bestuur.

4.1. Op pagina 72 van de welstandsnota is als criterium vermeld:

"• Ensembles en seriebouw: Voor ensembles en seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden moet worden gehandhaafd. Bij verbouwingen waarbij het beeld van de gevel en/of kap wordt gewijzigd, dient dat in de afzonderlijke panden zo te gebeuren dat de samenhang in het ensemble op geen enkele wijze wordt verstoord. Bij ensembles en seriebouw waar de samenhang door eerdere verbouwingen of kozijnvernieuwing is aangetast, dienen bouwinitiatieven bij te dragen aan herstel van de samenhang. […]"

Op pagina 75 is als criterium vermeld:

"- ingrepen in gevels verstoren het architectonische totaalbeeld niet".

4.2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de CWM niet, althans niet kenbaar, heeft getoetst aan de criteria uit de welstandsnota. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de criteria met betrekking tot ensembles en seriebouw, de samenhang tussen de panden binnen een ensemble of serie en het handhaven van de oorspronkelijke gevelindeling en van de ritmerende (verticale) elementen (vensteropeningen) bij verbouwingen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat met name niet duidelijk is of de CWM het bouwplan alleen aan de sneltoetscriteria, of ook aan de gebiedsgerichte, objectgerichte of algemene welstandscriteria heeft getoetst. Ook heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 2] en anderen hebben gewezen op inconsistenties tussen de welstandsadviezen in deze zaak en het advies van de CWM van 4 februari 2004 met betrekking tot een bouwplan voor Plantage Kerklaan 19. Op grond hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat de welstandsadviezen van de CWM niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen en onvoldoende draagkrachtig zijn gemotiveerd.

4.3. Het algemeen bestuur heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak niet bestreden. Het had die overwegingen dan ook in acht moeten nemen bij het herstellen van het door de rechtbank geconstateerde gebrek. Gelet hierop, had het algemeen bestuur er zorg voor moeten dragen dat in een nieuw welstandsadvies kenbaar aan de criteria uit de welstandsnota zou worden getoetst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het welstandsadvies van 20 januari 2015 niet blijkt dat dit is gedaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat het welstandsadvies van 20 januari 2015 niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling over de monumentenvergunning leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat die uitspraak onverlet laat dat het algemeen bestuur bij het herstellen van het door de rechtbank geconstateerde gebrek de tussenuitspraak in acht had moeten nemen. Gezien die tussenuitspraak was het enkel benoemen van het aspect ensemble in dit geval niet voldoende.

Het algemeen bestuur betoogt verder tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan waarop het advies van 4 februari 2004 betrekking had niet vergelijkbaar is met het bouwplan in deze zaak. Gelet op de overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak had het algemeen bestuur er zorg voor moeten dragen dat in het nadere welstandsadvies een reactie zou worden gegeven op de stelling van [appellant sub 2] en anderen dat inconsistenties bestaan tussen het advies van 4 februari 2004 en de adviezen in deze zaak. In het advies van 20 januari 2015 is dat niet gedaan.

Het betoog faalt.

5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot de conclusie is gekomen dat het welstandsadvies van 20 januari 2015 niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen en onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Reeds daarom heeft zij terecht geoordeeld dat het algemeen bestuur met dat advies het gebrek dat aan het besluit van 29 november 2013 kleeft niet heeft hersteld. Gelet hierop bestond er voor de rechtbank, anders dan [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd, geen aanleiding meer om in te gaan op hun betoog dat de secretaris van de CWM niet bevoegd was namens de CWM een advies te geven.

6. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het criterium in de "Aanpassingen op De Schoonheid van Amsterdam Digitaal, Welstandsnota voor stadsdeel centrum" van 28 januari 2010 dat hekken van een dakterras niet zichtbaar mogen zijn vanaf de openbare ruimte. Daartoe voeren zij aan dat het hek van het te realiseren dakterras zichtbaar is vanuit de gedenktuin van de Hollandsche Schouwburg. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, moet die tuin worden aangemerkt als openbare ruimte, aldus [appellant sub 2] en anderen. Ook is het hek volgens hen zichtbaar vanuit het Montefiorepark en de Plantage Muidergracht. In dat verband verwijzen zij naar foto's bij het in hun opdracht opgestelde advies van architectenbureau Vroom van 26 april 2017.

6.1. Naar het oordeel van de Afdeling kan de vraag of de gedenktuin van de Hollandsche Schouwburg moet worden aangemerkt als openbare ruimte in de zin van de welstandsnota in het midden worden gelaten. Gelet op de overgelegde foto's heeft het algemeen bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat, voor zover al zicht op het hek bestaat vanuit de door [appellant sub 2] en anderen genoemde locaties, dit zicht niet van betekenis is. De rechtbank heeft reeds hierom terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met het criterium dat hekken van een dakterras niet zichtbaar mogen zijn vanaf de openbare ruimte.

Het betoog faalt.

Geluidhinder/privacy

7. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank in hetgeen zij hebben aangevoerd over geluidhinder en de inbreuk op hun privacy ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de belangenafweging die het algemeen bestuur heeft verricht onredelijk te achten. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd door het algemeen bestuur te volgen in zijn stelling dat in een dicht bebouwde omgeving enige geluidhinder niet onaanvaardbaar is. Volgens [appellant sub 2] en anderen moet een onderscheid gemaakt worden tussen de voor- en achtergevel. Omdat de geluidhinder aan de voorgevel al groot is, dient aan de achtergevel niet lichtvaardig te worden omgesprongen met het waarborgen van een aanvaardbaar geluidsklimaat, te meer vanwege het toenemende korte nachtverblijf in diverse vormen en de daarmee gepaard gaande populariteit van het nachtelijk gebruik van buitenruimtes aan de achtergevels, bijvoorbeeld om te roken. Voorts hebben [appellant sub 2] en anderen twee rapporten van Kupers&Niggebrugge overgelegd van 17 april 2017. Uit die rapporten blijkt volgens hen dat door het praten van personen op het dakterras zich hinder zal voordoen als gevolg van een klankkasteffect en dat de geluidswaarden zoals die zijn opgenomen in artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit milieubeheer worden overschreden.

[appellant sub 2] en anderen voeren voorts aan dat de omstandigheid dat de wettelijke afstanden in acht worden genomen niet inhoudt dat er geen inbreuk op hun privacy is. Volgens hen biedt het dakterras aan tenminste twee personen plaats die aldaar kunnen verblijven met uitzicht op de achtertuinen en belendende serres, maar ook op een keuken, slaapkamer en badkamers.

7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het algemeen bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in een dicht bebouwde stedelijke omgeving als hier aan de orde enige geluidhinder niet onaanvaardbaar is. Dat de uitbouw met dakterras aan de achtergevel is gelegen, maakt dat niet anders. In een dicht bebouwde stedelijke omgeving zal ook aan de achtergevel enige geluidhinder moeten worden geduld. [appellant sub 2] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de toename van de geluidhinder zodanig groot zal zijn, dat het algemeen bestuur in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen. De rapporten van Kupers&Niggebrugge leiden niet tot een ander oordeel. Daargelaten dat artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit in deze zaak niet rechtstreeks van toepassing is aangezien het hier niet om een inrichting gaat, kan uit die rapporten niet worden afgeleid dat de geluidhinder uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woonbestemming door dit bouwplan niet wordt gewijzigd, het dakterras een beperkte omvang heeft, zodat daarop slechts een beperkt aantal personen tegelijkertijd aanwezig kan zijn, in de tuin op het perceel en die op omliggende percelen nu ook al personen kunnen verblijven en in grotere aantallen dan op het dakterras en dat, zoals hiervoor is overwogen, in een dicht bebouwde stedelijke omgeving ook aan de achtergevel enige geluidhinder moet worden geduld. De rechtbank heeft er verder terecht op gewezen dat als er al op het terras wordt gerookt, die situatie niet wezenlijk zal verschillen van roken in de tuin.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het algemeen bestuur voldoende heeft gemotiveerd waarom de privacybelangen van [appellant sub 2] en anderen niet in zodanige mate worden aangetast dat de ontheffing niet in redelijkheid had kunnen worden verleend. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de wettelijke afstanden in acht zijn genomen en dat de inkijkhoek vanaf het dakterras naar de naastgelegen woningen dermate klein is dat van een onevenredige aantasting van de privacy geen sprake is. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat enige inkijk inherent is aan het wonen in een stedelijke omgeving.

Het betoog faalt.

Constructieve veiligheid

8. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit die betrekking hebben op de constructieve veiligheid. Volgens [appellant sub 2] en anderen beschikte de gemeentelijke constructeur niet over voldoende gegevens om dat vast te kunnen stellen, omdat die gegevens, onder meer over het naastgelegen pand op nummer 11, bij de aanvraag niet zijn overgelegd en de constructeur zelf niet ter plaatse is geweest om de panden te bekijken.

8.1. Het bouwplan is beoordeeld door een constructeur van de gemeente. De rechtbank heeft terecht aannemelijk geacht dat de constructeur naast de bouwtekeningen beschikte over alle informatie die hij nodig had voor de beoordeling van de constructieve veiligheid. In dat verband heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor twijfel aan de verklaring van het algemeen bestuur dat de constructeur op de hoogte was van de ter plaatse bestaande situatie en van de samenhang van het gebouw. Niet aannemelijk is gemaakt dat een bezoek ter plaatse noodzakelijk is om het bouwplan te kunnen beoordelen. Bovendien heeft het algemeen bestuur er terecht op gewezen dat het op grond van artikel 40a, tweede lid, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 4, tweede lid en paragraaf 1.5, onderdeel 1, onder a, van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, zoals die luidden ten tijde van belang, is toegestaan gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft, eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden te verstrekken. Het algemeen bestuur heeft aan de bouwvergunning een voorschrift verbonden dat [belanghebbende] ertoe verplicht die gegevens uiterlijk drie weken voor de start van de uitvoering van het bouwplan over te leggen. Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat voldoende aannemelijk is dat het bouwplan voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit die betrekking hebben op de constructieve veiligheid.

Het betoog faalt.

Privaatrechtelijke belemmering

9. [appellant sub 2] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat uit het bouwplan niet volgt dat de erfgrens met het perceel [locatie 2] wordt overschreden en zich dus geen evidente privaatrechtelijke belemmering voor het verlenen van ontheffing voordoet. Volgens hen volgt uit de bouwtekeningen dat de woningscheidende wand onderdeel uitmaakt van het bouwplan en er geen extra muur tegen wordt gezet. Ook op de bouwtekening van de eerste verdieping is te zien dat de erfgrens door het dak van de aanbouw wordt overschreden, aldus [appellant sub 2] en anderen.

9.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1897, is voor het oordeel door de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van ontheffing in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering aan een activiteit in de weg staat. Een privaatrechtelijke belemmering is eerst evident in evenbedoelde zin, indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat het bouwplan voorzien is op grond die in eigendom is aan een ander en die ander niet in realisering ervan berust en er niet in hoeft te berusten.

9.2. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat uit de bouwtekening niet zonder meer kan worden afgeleid dat de beoogde uitbouw de perceelsgrens met [locatie 2] overschrijdt en dat die overschrijding van dien aard is dat de eigenaar van dat perceel daarin niet hoeft te berusten. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat zich geen evidente privaatrechtelijke belemmering voordoet die aan het verlenen van ontheffing voor het bouwplan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Conclusie

10. Het hoger beroep van het algemeen bestuur en het incidenteel hoger beroep van [appellant sub 2] en anderen zijn ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.

11. Het algemeen bestuur dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die [appellant sub 2] en anderen hebben gemaakt in het kader van het verweer tegen het hoger beroep van het algemeen bestuur.

Besluit 12 april 2017

12. Bij het besluit van 12 april 2017 heeft het algemeen bestuur opnieuw aan [belanghebbende] ontheffing van het bestemmingsplan en een reguliere bouwvergunning verleend voor de uitbouw en het dakterras. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

13. Aan het nieuwe besluit heeft het algemeen bestuur een nader advies van de CWM van 15 maart 2017 ten grondslag gelegd. Volgens het CWM voldoet het bouwplan aan de welstandsnota.

14. [appellant sub 2] en anderen betogen onder verwijzing naar het in hun opdracht opgestelde rapport van architectenbureau Vroom van 26 april 2017 en een brief van architect ir. J.T.M. Bensdorp van 25 april 2017 dat het bouwplan niet voldoet aan alle criteria in de welstandsnota en dat de CWM in zijn advies niet, althans niet kenbaar, aan alle criteria heeft getoetst. Onder meer voldoet het bouwplan niet aan het criterium dat de samenhang in het ensemble op geen enkele wijze mag worden verstoord, aldus [appellant sub 2] en anderen.

14.1. In het advies van 15 maart 2017 is de CWM op verzoek van het algemeen bestuur ingegaan op de criteria in de welstandsnota. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat de CWM niet alle relevante criteria heeft bezien of dat de CWM de toetsing daaraan uitgebreider in haar advies had moeten opnemen.

14.2. In het advies van 15 maart 2017 is onder meer vermeld:

"Een ensemble betekent niet altijd 'overal hetzelfde', maar heeft vooral te maken met samenhang. Het onderhavige ensemble is hier een voorbeeld van. Dit ensemble heeft haar kwaliteit en samenhang vooral behouden aan de straatzijde. Ondanks dat in de plint verschillen zijn ontstaan als gevolg van de bestaands-/gebruiksgeschiedenis, is de compositie als geheel nog steeds zichtbaar in verschillende details, zoals de balkons, de belijning, de dakranden en dergelijke.

Aan de binnenterreinzijde heeft het ensemble, gedeeltelijk zichtbaar vanuit semi-openbaar gebied, een ander karakter. Ook hier is het ensemble herkenbaar, zij het op een andere wijze dan aan de straatzijde. Daar waar de voorzijde als geheel een compositie vormt, is het ensemble hier veel soberder van karakter en manifesteert zich voornamelijk als serie panden met een eenheid in de gevelvlakbehandeling. De samenhang wordt gevormd door een gelijkmatigheid in de vlakheid van het gevelvlak (geen uitkragende delen/negges etc.), de verhouding open/dicht bij alle panden over de 1e /2e en 3e verdieping en de ritmiek van de open delen in de gevel op de 1e/2e en 3e verdieping.

Aan de achtergevel is duidelijk sprake van een parcellering, zichtbaar in onder andere de hemelwaterafvoeren, die als gevolg van de vlakheid van de gevel zeer sterk spreken en door het kleurgebruik, dat in de loop der tijd is ontstaan. Zoals zichtbaar is op de foto's zijn er daarnaast per pand verschillen ontstaan als gevolg van het individueel uitbreiden van het begane grondniveau en de wijzigingen in de kap.

Het verwijderen van de borstwering beïnvloedt de compositie van de gevel, gevormd door de samenhang in vlakheid, de verhouding open/dicht en de ritmiek van de gevel, niet wezenlijk. Er vindt geen substantiële verandering plaats in de vlakverdeling en de open/dicht verhouding van het geheel. De aansluiting van bestaande aanbouwen op de begane grond met verschillende materialen/ hoogten/ diepten/ aansluitdetails heeft de onderrand van de gevel zodanig beïnvloed dat en geen consistent doorlopende onderrand aanwezig is en een deur detoneert hier dan ook niet in."

14.3. De Afdeling stelt vast dat niet iedere wijziging aan de gevel leidt tot een verstoring die volgens de welstandsnota niet is toegestaan. Van belang is of zich een verstoring van de samenhang in het ensemble voordoet. Voor beantwoording van die vraag moet eerst worden vastgesteld waaruit de samenhang in het ensemble bestaat. Vervolgens moet worden beoordeeld of die samenhang in het ensemble wordt verstoord als gevolg van het bouwplan. Gelet op de hiervoor weergegeven passages uit het advies van 15 maart 2017 heeft de CWM deugdelijk gemotiveerd waaruit de samenhang in het ensemble in dit geval bestaat en waarom die samenhang niet wordt verstoord.

De CWM is in haar advies voorts ingegaan op het bouwplan voor Plantage Kerklaan 19 waarvoor in 2004 een negatief welstandsadvies was gegeven. De CWM heeft toegelicht dat met het bouwplan voor nummer 19 de vlakheid van de gevel ernstig werd aangetast door het maken van een uitstekende noodtrap over de eerste tot en met derde verdieping. De extra vluchtdeur veranderde de ritmiek van de gevel. Daarnaast werd de open/dichtverhouding van het stenen vlak versus de open delen zodanig gewijzigd dat de continuïteit van de hele gevelwand werd verstoord, aldus de CWM. Met deze motivering heeft de CWM naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gemotiveerd waarom er geen inconsistenties bestaan tussen het welstandsadvies uit 2004 voor het bouwplan voor het perceel Plantage Kerklaan 19 en dat voor de uitbouw en het dakterras.

Het rapport van architectenbureau Vroom en de brief van Bensdorp bieden onvoldoende grond voor een ander oordeel. Weliswaar hebben zij een andere visie op het bouwplan dan de CWM, maar dat brengt niet mee dat het advies van de CWM niet deugdelijk is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de in de welstandsnota neergelegde criteria naar hun aard niet in de weg staan aan uiteenlopende waarderingen van het bouwplan.

Ook wat betreft de overige criteria van de welstandsnota bieden het rapport van architectenbureau Vroom en de brief van Bensdorp onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het advies van de CWM niet deugdelijk is en het algemeen bestuur dat advies daarom niet aan het besluit van 12 april 2017 ten grondslag had mogen leggen.

Het betoog faalt.

15. Het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van 12 april 2017 is ongegrond. Dit betekent dat de aan [belanghebbende] verleende ontheffing en bouwvergunning voor de uitbouw en het dakterras met deze uitspraak onherroepelijk zijn.

16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 2] en anderen tegen het besluit van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum van 12 april 2017 ongegrond;

III. veroordeelt het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum tot vergoeding van bij [appellant sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV. bepaalt dat van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Van Roessel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

457.