Uitspraak 201606509/1/R3


Volledige tekst

201606509/1/R3.
Datum uitspraak: 31 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Noordwijkerhout,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Noordwijkerhout (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),
3. [appellant sub 3], wonend te Noordwijkerhout,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Noordwijkerhout,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "[locatie 1], [partij] Spoelbedrijf" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[partij] heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

[appellant sub 3] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2017, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. S.D. van Reenen, rechtsbijstandverlener te Leiden, [appellant sub 2], bij monde van [appellant sub 2B], [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G.J.M. Immens, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. van Dijck en G. Imthorn, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plangebied betreft het bedrijfsperceel aan de [locatie 1] te Noordwijkerhout. [partij] exploiteert op dit perceel een spoelbedrijf. Het bedrijf spoelt bloembollen schoon voor de export. Naast het spoelen kan er ook sprake zijn van een warmwaterbehandeling, het terugdrogen en/of het ontsmetten van de bloembollen en vaste planten. Het plan voorziet in de uitbreiding van de bedrijfsruimte ter plaatse, te weten een nieuwe bedrijfshal van ongeveer 7500 m2 met een maximum bouwhoogte van 10 m. Ter plaatse van de voorziene bedrijfshal hebben de gronden op grond van het vorige plan de bestemming "Agrarische doeleinden bollenteelt". Op basis van het vorige plan is de uitbreiding van de bedrijfsruimte niet mogelijk. In het plan zijn tevens de bestaande bedrijfshal en de bestaande bedrijfswoningen opgenomen, zodat voor het bedrijf van [partij] één planologisch-juridisch kader geldt.

[appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wonen in de nabijheid van het bedrijf van [partij], te weten aan de [locaties] te Noordwijkerhout. Zij kunnen zich niet verenigen met de bedrijfsuitbreiding.

Gemeentelijk beleid

2. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] voeren aan dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid. Volgens hen is het gemeentelijk beleid om niet grondgebonden agrarische bedrijven te concentreren op het bedrijventerrein Delfweg ter behoud en versterking van het bollenlandschap. Zij wijzen in dit verband op het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Delfweg e.o.". Tevens wijst [appellant sub 3] op het bestemmingsplan "Buitengebied 2015". In dat plan zijn de gronden rondom onderhavig plangebied bestemd voor de bollenteelt en het behoud van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van de Hogeveensepolder, aldus [appellant sub 3]. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] past een nieuwe bedrijfshal met een oppervlakte van 7500 m2 en een hoogte van 10 m niet in het bollenlandschap. Door de bouw van een nieuwe bedrijfshal wordt de bijzondere kwaliteit van de polder, te weten de openheid van de kern met lange zichtlijnen, aangetast, aldus [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3]. Daartoe wijzen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op de onaanvaardbare aantasting van de zichtlijnen van de omringende percelen. Volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 3] schept dit ook een ongewenst precedent voor andere bedrijven. Het toestaan van schaalvergroting, is een ongewenste ontwikkeling voor het bollenlandschap, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. [appellant sub 1] voert in dit verband aan dat het planten van een paar bomen onvoldoende is voor een goede landschappelijke inpassing van de nieuwe bedrijfshal.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het realiseren van een nieuw bedrijventerreingedeelte aan de Delfweg voor agrarisch aanverwante bedrijven niet betekent dat de bestaande agrarisch aanverwante bedrijven niet meer kunnen uitbreiden op de bestaande locatie. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009 staat dat voor bedrijven waar bedrijfsuitbreiding op het bedrijventerrein aan de Delfweg geen optie is, bezien kan worden of uitbreiding onder voorwaarden mogelijk is waarbij deze dient te passen in het Landschapsperspectief, aldus de raad. Volgens de raad is in de Landschapsvisie Hogeveensepolder bedrijfsuitbreiding evenmin uitgesloten. De raad stelt dat een kostenvergelijking is gemaakt tussen verplaatsing van het bedrijf van [partij] naar het nieuw te ontwikkelen agrarisch bedrijventerrein en bedrijfsuitbreiding op de bestaande locatie. Verplaatsing bleek financieel niet haalbaar en zou een te groot oppervlak van het nieuwe bedrijventerrein in beslag nemen, aldus de raad. Volgens de raad is de nieuwe bebouwing recht achter de bestaande bebouwing gesitueerd om de nog aanwezige zichtlijn in de polder te kunnen handhaven. Door de landschappelijke inpassing alsmede de toetsing van de omgevingsvergunning aan de welstandseisen wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Landschapsvisie Hogeveensepolder, aldus de raad. De raad stelt dat bij de verkoop van grond aan [partij] de bouwrechten voor uitbreiding van een kas op de Herenweg 354 zijn verkocht, wat tot een verbetering van de zichtlijnen kan leiden. Tevens stelt de raad dat de Greenport Ontwikkelingsmaatschappij de inspanningsverplichting op zich heeft genomen om de compensatie aan bollengrond zoveel mogelijk binnen de Hogeveensepolder te laten plaatsvinden.

2.2. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009 staat dat uitbreiding van agrarische handels- en exportbedrijven deels geconcentreerd plaatsvindt op het uit te breiden bedrijfsterrein Delfweg in Noordwijkerhout. Daarnaast zal per bedrijf worden bezien of een uitbreiding onder voorwaarden ter plekke mogelijk is en of die past in het Landschapsperspectief, zo staat in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009.

In het Landschapsperspectief in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009 staat dat in grote delen van het centrale gebied geldt dat uitbreiding van bedrijfsgebouwen in beginsel onder nader te bepalen voorwaarden mogelijk is (ja-mitsprincipe). Blijkens het Landschapsperspectief is ter plaatse van de Herenweg achterwaartse uitbreiding van de bebouwing in beginsel mogelijk onder de voorwaarde dat de openheid en de zichtlijnen worden behouden.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat [partij] wordt beschouwd als een agrarisch handels- en exportbedrijf nu een agrarisch aanverwant bedrijf niet als zodanig voorkomt in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aansluiting heeft kunnen zoeken bij agrarische handels- en exportbedrijven. In de plantoelichting is vermeld dat verplaatsing van [partij] naar het bedrijventerrein aan de Delfweg is onderzocht, maar dat zulks vanwege de ruimtevraag van het bedrijf en de kosten van de bedrijfsverplaatsing economisch en landschappelijk niet haalbaar is gebleken. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat door de uitbreiding achter de bestaande bebouwing te realiseren de bestaande zichtlijnen worden gehandhaafd en de openheid hierdoor ook niet wordt aangetast. In dit verband staat in de plantoelichting dat om het behoud van de Hogeveensepolder als bollenlandschap in Noordwijkerhout te kunnen waarborgen de Landschapsvisie Hogeveensepolder is opgesteld. In de Landschapsvisie Hogeveensepolder zijn belangrijke, te herstellen en bijzondere vergezichten weergegeven alsmede te behouden doorzichten. De Afdeling leidt uit de afbeelding op pagina 14 van de Landschapsvisie Hogeveensepolder af dat het vanaf de Herenweg bijzondere vergezicht en de vanaf de Tespellaan te behouden doorzichten niet worden aangetast door de bouw van de voorziene bedrijfshal. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorziene bedrijfshal een onaanvaardbaar te achten inbreuk maakt op de openheid van de Hogeveensepolder en de zichtlijnen op de Hogeveensepolder.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport 2009. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat het plan een ongewenst precedent schept.

Het betoog faalt in zoverre.

2.3. Wat betreft de landschappelijke inpassing van de voorziene bedrijfshal, overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de verbeelding is de nieuwe bedrijfshal voorzien aan de achterzijde van de bestaande bebouwing en zal de nieuwe bedrijfshal tegen de bestaande bedrijfshal worden geplaatst. De maximale bouwhoogte van de bedrijfshal is 10 m, zo blijkt uit de verbeelding. In de plantoelichting staat dat het bouwvlak ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan aan de achterzijde is teruggelegd om de zichtlijn vanaf de Tespellaan zo groot mogelijk te houden. Voorts staat onder meer in de plantoelichting dat achter de nieuwe uitbreiding middelgrote bomen worden geplaatst die het gebouw zullen geleiden, de bouwstijl van het nieuw op te richten gebouw een landelijk, streekeigen karakter dient te hebben en dient aan te sluiten bij de omgeving en door het toepassen van het waterbassin aan de zijkant van de uitbreiding de beleefbaarheid van het water als dragende structuur in het landschap wordt versterkt. Deze landschappelijke maatregelen zijn geborgd in de planregels. In artikel 3, lid 3.4, van de planregels is bepaald dat bouwen en gebruik overeenkomstig de bestemming "Bedrijf-Agrarisch aanverwant" uitsluitend toelaatbaar is indien de landschappelijke inpassing, zoals opgenomen in ‘Bijlage 1 Landschappelijke inpassing’, wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de landschappelijke inpassing van de voorziene bedrijfshal voldoende is gewaarborgd.

Het betoog faalt.

Behoefte en alternatieve locatie

3. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] betogen dat geen noodzaak bestaat voor de bedrijfsuitbreiding. Daartoe voeren [appellant sub 1] en [appellant sub 2] aan dat de bedrijvigheid van [partij] is afgenomen. Voorts voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aan dat [partij] tevens beschikt over een bedrijfsruimte aan de Delfweg te Noordwijkerhout die gedeeltelijk aan derden wordt verhuurd. Volgens hen beschikt [partij] dan ook over voldoende bedrijfsruimte. In dit verband voeren [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] aan dat niet nader is onderbouwd dat verplaatsing van het bedrijf van [partij] naar de Delfweg financieel niet haalbaar is.

3.1. In de plantoelichting staat dat om de ontwikkelingen, te weten strengere importeisen van diverse landen, vraag naar kwalitatief betere producten, strengere milieueisen ten aanzien van het spoelproces en de waterkwaliteit alsmede schaalvergroting binnen de spoelsector, aan te kunnen [partij] wil komen tot een optimalisatie, concentratie en tegelijkertijd uitbreiding van de activiteiten ten behoeve van het spoelen en verwerken van bollen. Voorts staat in de plantoelichting dat vanwege de hogere kwaliteitseisen steeds minder spoelbedrijven gekwalificeerd zijn voor het spoelen voor de export, waardoor de vraag naar spoelcapaciteit bij [partij] vanuit de Greenport in de komende jaren zal toenemen en dan vooral wat betreft het export schoon spoelen. Hiervoor is het noodzakelijk extra spoelactiviteiten mogelijk te maken en om de bedrijfsbebouwing uit te breiden, zo staat in de plantoelichting. Verder is in de plantoelichting vermeld dat [partij] de spoelactiviteiten graag wil verbreden. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben het voorgaande niet onderbouwd bestreden.

Voor zover [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] wijzen op het bedrijventerrein aan de Delfweg, heeft [partij] ter zitting toegelicht dat de door haar aan de Delfweg gehuurde locatie te klein is voor haar gehele bedrijf. In de plantoelichting is vermeld dat is verkend of het bedrijventerrein aan de Delfweg geschikt is als alternatieve bedrijfslocatie om de gewenste uitbreiding van [partij] te realiseren. De raad heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat [partij] daarvoor een meerjarenplan heeft overgelegd alsmede een accountantsverklaring. Uit de betreffende berekeningen blijkt dat nieuwvestiging van [partij] op het bedrijventerrein aan de Delfweg financieel niet mogelijk is, zo staat in de plantoelichting. In de plantoelichting is vermeld dat deze financiële onhaalbaarheid vooral komt door de realisatie van 4 ha aan waterbassins op dure agrarische bedrijfsterreingrond en doordat de realisatie van een aantal woningen op de huidige bedrijfslocatie niet of nauwelijks reëel is. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat [partij] ook veel ruimte op het bedrijventerrein in beslag zou nemen, waardoor er minder ruimte over blijft om andere bedrijven te verplaatsen. [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben het voorgaande niet betwist.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid ervan uit kunnen gaan dat er behoefte bestaat aan een bedrijfsuitbreiding. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat verplaatsing van [partij] naar de Delfweg financieel niet haalbaar is.

De betogen falen.

Bestemming

4. [appellant sub 1] voert aan dat het kweken van geraniums niet past binnen de bestemming "Bedrijf-Agrarisch aanverwant". In dit verband voert zij aan dat, anders dan de raad in de Nota van zienswijzen stelt, in de planregels niet is bepaald dat ondergeschikte activiteiten zijn toegestaan noch wanneer sprake is van ondergeschikte activiteiten. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het spoelen van bloemenemmers en exportkratten alsmede het liquid sealen van bollen niet kan worden aangemerkt als een agrarisch aanverwante activiteit. In dit verband voert zij aan dat, anders dan de raad in de Nota van zienswijzen stelt, geen subbestemming "Hulp- en of loonbedrijf" is toegekend aan het perceel. [appellant sub 2] voert daarnaast aan dat het liquid sealen van bollen een industriële activiteit is.

4.1. Blijkens de verbeelding is aan het bedrijfsperceel van [partij] aan de [locatie 1] te Noordwijkerhout, voor zover hier van belang, de bestemming "Bedrijf-Agrarisch aanverwant" toegekend.

4.2. In de plantoelichting is vermeld dat de vraag naar spoelcapaciteit bij [partij] vanuit de Greenport in de komende jaren zal toenemen. Om aan deze vraag te kunnen voldoen, is het noodzakelijk extra spoelactiviteiten mogelijk te maken. Daarvoor dient de bedrijfsbebouwing te worden uitgebreid. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat [partij] de spoelactiviteiten wil verbreden. In artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels is bepaald dat de voor "Bedrijf-Agrarisch aanverwant" aangewezen gronden zijn bestemd voor aan het bollencomplex gerelateerde bedrijven. In artikel 1, lid 1.20, van de planregels is bepaald dat onder bollencomplex wordt verstaan de clusters van teeltbedrijven, veilingen, afzetorganisaties, handels- en exportbedrijven, en tuinbouwtoeleveranciers. Naar het oordeel van de Afdeling valt het spoelbedrijf en het liquid sealen van bollen onder de definitie van ‘bollencomplex’ in artikel 1, lid 1.20, van de planregels en is [partij] een aan het bollencomplex gerelateerd bedrijf als bedoeld in artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels. Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] wijzen op het kweken van geraniums, overweegt de Afdeling dat in artikel 1, lid 1.9, onder b, sub 2, van de planregels is bepaald dat onder bollenteelt wordt verstaan de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laag blijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten. De raad heeft te kennen gegeven dat geraniums hieronder vallen. Naar het oordeel van de Afdeling valt het kweken van geraniums derhalve onder de definitie van ‘bollencomplex’ in artikel 1, lid 1.20, van de planregels en past dit binnen de toegekende bestemming "Bedrijf-Agrarisch aanverwant".

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] betogen dat hun woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast als gevolg van de bedrijfsuitbreiding. Zij voeren aan dat hun vrije uitzicht over de polder zal worden beperkt. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat het verkeer zal toenemen waardoor zij geluidshinder zal ondervinden. [appellant sub 2] voert in dit verband aan dat de ontsluiting van de nieuwe bedrijfshal onvoldoende is. Verder vreest [appellant sub 2] dat zijn woning in waarde zal dalen als gevolg van de nieuw te realiseren bedrijfshal.

5.1. Ten aanzien van de gestelde aantasting van het uitzicht, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en er derhalve geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 1] onderscheidenlijk [appellant sub 3] en de gronden waarop de nieuwe bedrijfshal is voorzien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de nieuwe bedrijfshal zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1] en [appellant sub 3].

5.2. Betreffende het betoog van [appellant sub 2] dat de ontsluiting van de nieuwe bedrijfshal onvoldoende is, staat in de plantoelichting dat [partij] ook na de uitbreiding ontsloten zal blijven vanaf de Herenweg. De Herenweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/uur. In de memo ‘Aanvulling onderbouwing verkeer naar aanleiding van zienswijzen op het bestemmingsplan’ van Rho Adviseurs voor leefruimte van 25 mei 2016 (hierna: memo van 25 mei 2016) staat dat de weg een totale verhardingsbreedte van ongeveer 6,1 m heeft en dat op basis van het Handboek Wegontwerp van het CROW bij een dergelijke verhardingsbreedte een wegvakcapaciteit van 4.000 tot 5.000 mvt/etmaal geldt. In dit verband staat in de plantoelichting dat als gevolg van de uitbreiding de verkeersgeneratie zal toenemen van 90 mvt/etmaal naar 150 mvt/etmaal, te weten van 15 auto’s naar 25 auto’s en van 30 vrachtauto’s naar 50 vrachtauto’s per dag. De uitbreiding heeft dan ook een toename van het verkeer van 60 mvt/etmaal tot gevolg. Dit verkeer zal zich afwikkelen over de Herenweg en dan aansluiten op de N206. In een anterieure overeenkomst zijn de gemeente en [partij] overeengekomen dat [partij] zich zal inspannen om de verkeersafwikkeling zo veel mogelijk in de richting van de rotonde Delfweg/Herenweg te laten plaatsvinden. In de memo van 25 mei 2016 staat dat de verkeersintensiteit in de toekomstige situatie met de voorziene uitbreiding van [partij] ongeveer 2.200 mvt/etmaal zal bedragen, zodat de capaciteitsgrens van 4.000 tot 5.000 mvt/etmaal niet overschreden zal worden. Gelet hierop ziet de Afdeling in het betoog van [appellant sub 2] geen aanleiding voor het oordeel dat de ontsluiting van de nieuwe bedrijfshal onvoldoende is. Voor zover [appellant sub 3] vreest voor geluidshinder van het verkeer dat het plan genereert, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de toename van het aantal verkeersbewegingen, gelet op de toekomstige verkeersintensiteit van ongeveer 2.200 mvt/etmaal, niet zodanig is dat daarvan onaanvaardbare geluidshinder te verwachten is.

5.3. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.

5.4. Gelet op het vorenstaande leidt het plan niet tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3].

De betogen falen.

Conclusie

6. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Lodeweges
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2017

625.