Uitspraak 201508587/3/R2


Volledige tekst

201508587/3/R2.
Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Zaltbommel,
2. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Zaltbommel,

en

de raad van de gemeente Zaltbommel,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1735, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 1 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zaltbommel, Binnenstad" te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 9 november 2016 heeft de raad meegedeeld dat bij besluit van 13 oktober 2016 het bestreden besluit is gewijzigd, teneinde de gebreken die in de tussenuitspraak zijn genoemd te herstellen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] daarover een zienswijze naar voren gebracht.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Tussenuitspraak

1. Bij de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om het besluit van 1 oktober 2015 van tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zaltbommel, Binnenstad" te herstellen door alsnog onderzoek te verrichten naar de gevolgen van de ontwikkelingen die het plan ter plaatse van het zogenoemde Poorterij-complex aan de Nieuwstraat in Zaltbommel daadwerkelijk mogelijk maakt, dan wel het bestreden besluit te wijzigen door vaststelling van een passende planregeling en daarnaast artikel 13, lid 13.1.2.3, van de planregels te schrappen.

Tussenconclusie

2. Gelet op de tussenuitspraak zijn de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van 1 oktober 2015 gegrond. Dit besluit, voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1" dat ziet op de gronden waarop het Poorterij-complex staat, dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Herstelbesluit van 13 oktober 2016

3. Bij het besluit van 13 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaltbommel, Binnenstad" opnieuw vastgesteld en daarbij een aantal wijzigingen aangebracht. Die wijzigingen hebben betrekking op het plandeel dat ziet op het Poorterij-complex. Door dit herstelbesluit zijn artikel 13, lid 1.2.3 en lid 13.5.1, van de planregels vervallen. Daarnaast is voor de functies detailhandel, horeca en bedrijven een maximale oppervlakte in de planregels opgenomen en is de locatie van het terras bij de micro-bierbrouwerij in de planregels en in de verbeelding nader bepaald.

4. Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb luidt: "Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

[appellant sub 1] heeft naar aanleiding van het besluit van 13 oktober 2016 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant sub 1] geen bezwaren heeft tegen dit herstelbesluit. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.

5. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] voeren aan dat zij overlast vrezen door de gebruiksmogelijkheden van het Poorterij-complex, vooral van het terras en de overige toegestane activiteiten op het binnenterrein. Volgens hen heeft de raad met het herstelbesluit slechts ten dele voldaan aan de opdracht die is gegeven in de tussenuitspraak, waarbij zij in het bijzonder wijzen op overweging 8.4 van de tussenuitspraak. [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] betogen dat voor een aantal functies nog steeds geen beperkingen in de planregels staan en bijvoorbeeld het gehele gebouw als muziek- en dansschool mag worden gebruikt - met de nodige geluidsproductie - of volledig als dienstverlenende instelling - met de hoge parkeerdruk en verkeersintensiteiten - en die ruimtelijke gevolgen niet volledig zijn onderzocht. Daarnaast is volgens [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] de toegestane horeca in het plan nog steeds onduidelijk geregeld. In dit verband wijzen zij erop dat de horecafunctie weliswaar thans is begrensd op 250 m2, maar de planregels niet lijken uit te sluiten dat uitsluitend een terras van 57 m2 is toegestaan bij de micro-bierbrouwerij. Volgens de planregels is een terras een deel van een horecabedrijf en is binnen de gehele bestemming "Gemengd - 1", die ook ziet op het binnenterrein, horeca tot 250 m2 toegestaan. Bij een grotere oppervlakte aan terrassen kan niet aan de geldende geluidsnormen worden voldaan, aldus [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B].

6. De Afdeling volgt [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] niet in hun betoog dat de raad wat betreft de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van het plan niet is uitgegaan van representatieve invulling daarvan. Hierbij is van belang dat thans in artikel 13, lid 13.1.1, van de planregels een maximale oppervlakte voor detailhandel, horeca en bedrijven is opgenomen, die overeenstemt met de uitgangspunten van het worst case-scenario van de ruimtelijke onderbouwing voor het Poorterij-complex, die als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Die uitgangspunten zijn ook vermeld in overweging 8.4 van de tussenuitspraak. In de ruimtelijke onderbouwing wordt geconcludeerd dat op basis van die uitgangspunten het plan uit ruimtelijk oogpunt - waaronder geluid, parkeren en verkeer - niet tot problemen zal leiden. Dergelijke maximale oppervlaktematen voor detailhandel, horeca en overige bedrijven ontbraken in de planregels van het vorige plan. Dit gaf de Afdeling aanleiding tot het toepassen van de bestuurlijke lus, omdat door het ontbreken van concrete beperkingen in de planregels ten aanzien van deze functies meerdere invullingen mogelijk waren. Dit is als gevolg van het herstelbesluit in het nu voorliggende plan niet langer het geval. Dit betoog faalt.

7. Wat betreft de gestelde onduidelijkheid over het toegestaan zijn van meer dan 57 m2 aan terrassen op het binnenterrein van het Poorterij-complex, overweegt de Afdeling als volgt. Dat in artikel 1, lid 1.62, van de planregels een terras wordt gedefinieerd als een deel van een horecabedrijf, betekent niet zonder meer dat daardoor binnen elke bestemming die horeca toestaat tevens een terras is toegestaan. Gelet op de systematiek van het voorliggende plan is daarvoor in dit geval een expliciete bepaling in de planregels en een aanduiding op de verbeelding vereist.

De Afdeling stelt vast dat artikel 13 van de planregels niet in algemene zin een terras toestaat binnen de bestemming "Gemengd - 1". Slechts voor een klein deel van het binnenterrein is voorzien in een specifieke aanduiding die een terras toestaat. Artikel 13, lid 13.1.1, onder i, van de planregels luidt: "ter plaatste van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - bierbrouwerij' tevens voor een micro-bierbrouwerij tot max. 2.000 hl bier per jaar met bijbehorend proeflokaal en terras van maximaal 57 m2 alleen ter plaatse van de zijgevel aan de pleinzijde". In de verbeelding is die aanduiding uitsluitend opgenomen ter plaatse van het binnenterrein langs de zijgevel van het gebouw waarin de micro-bierbrouwerij is gevestigd.

Naar het oordeel van de Afdeling is het thans voorliggende plan niet onduidelijk over waar bij het Poorterij-complex een terras is toegestaan en met welke oppervlakte. Uit de hierboven aangehaalde planregel volgt dat het terras niet groter mag zijn dan 57 m2. Voor zover [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] stellen dat ter plaatse waar de aanduiding geldt een terras aanwezig is dat groter is dan 57 m2, overweegt de Afdeling dat - nog daargelaten de juistheid van die stelling - dit in strijd zou zijn met het voorliggende plan en dat daartegen in beginsel handhavend kan worden opgetreden. Kwesties met betrekking tot handhaving kunnen in deze procedure echter niet aan de orde worden gesteld. Dit betoog faalt.

Eindconclusie en proceskosten

8. De beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van 13 oktober 2016 zijn ongegrond.

9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van 1 oktober 2015 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de gemeente Zaltbommel van 1 oktober 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Zaltbommel, Binnenstad", voor zover dat betrekking heeft op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Gemengd - 1";

III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] tegen het besluit van de raad van 13 oktober 2016 ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zaltbommel tot vergoeding van:

a. bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,90 (zegge: zevenendertig euro en negentig cent);

b. bij [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.237,50 (zegge: twaalfhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V. gelast dat de raad van de gemeente Zaltbommel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van:

a. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 1];

b. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Vreugdenhil
voorzitter griffier

571.