Uitspraak 201507266/3/R1


Volledige tekst

201507266/3/R1.
Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Vrienden van de Forten van Spaarndam, gevestigd te Spaarndam, gemeente Haarlem,
appellante,

en

de raad van de gemeente Velsen,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1147, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 26 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van 25 juni 2015, waarbij de raad het bestemmingsplan "Spaarnwoude" heeft vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 29 september 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Spaarnwoude" gewijzigd vastgesteld teneinde de gebreken die in de tussenuitspraak zijn geconstateerd te herstellen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft de stichting een zienswijze naar voren gebracht en heeft de raad een reactie op deze zienswijze ingediend. Vervolgens heeft de stichting een nader stuk ingediend.

Verder hebben Villa Westend Horeca - exploitatie B.V. en het Recreatieschap Spaarnwoude een schriftelijke uiteenzetting ingediend en heeft de raad nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 7 april 2017, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S. van Putten, bijgestaan door mr. P.S. Blom, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting roeivereniging De Stern, vertegenwoordigd door mr. J.L. Bijl, bijgestaan door [gemachtigde], en Villa Westend, vertegenwoordigd door T. van Wissen LLB, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [gemachtigde], gehoord. Ook zijn ter zitting het Recreatieschap Spaarnwoude, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland, vertegenwoordigd door mr. A. van Dijk, advocaat te Haarlem, gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn door de stichting en de roeivereniging ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

Volgorde van behandeling

1. De Afdeling zal hierna onder 2 ingaan op het beroep tegen het besluit van 25 juni 2015. Daarna gaat de Afdeling onder 3 t/m 26 in op het beroep tegen het besluit van 29 september 2016. Tot slot volgt een overweging over de proceskosten onder 27.

De (wettelijke) bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het beroep tegen het besluit van 25 juni 2015

2. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen de stichting heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 25 juni 2015, waarbij de raad het bestemmingsplan "Spaarnwoude" heeft vastgesteld, voor zover het ziet op gronden ten zuiden van de rijksweg A9 die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS), de Stelling van Amsterdam en/of de bufferzone, in strijd is met de artikelen 15, 19, 21, 22 en 24 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening, zoals geldend ten tijde van dat besluit. Het beroep van de stichting is derhalve gegrond en dit besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Het beroep tegen het besluit van 29 september 2016

Inleiding

3. De Afdeling heeft de raad in de tussenuitspraak opgedragen om er voor zorg te dragen dat het plan, wat betreft de gronden ten zuiden van de rijksweg A9 die behoren tot de EHS, de Stelling van Amsterdam en/of de bufferzone, aan de eerdergenoemde bepalingen van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voldoet. Daarbij dient de raad, zo heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen, in ieder geval in te gaan op de intensiteit van het toegestane recreatieve (mede)gebruik en op de gevolgen voor en de aanvaardbaarheid van bebouwing en gebruik van de kabelskibaan en voorzieningen voor een roeivereniging in het gebied. De Afdeling heeft verder in de tussenuitspraak overwogen dat de raad voor al deze gronden dient aan te geven hoe het plan zich verhoudt tot artikel 15 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 29 september 2016 de afwijkingsbevoegdheid, waarmee kon worden voorzien in een kabelskibaan, uit het plan verwijderd. Voorts heeft de raad voor de gronden die tot de Stelling van Amsterdam behoren de aanduiding "Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam" in het plan opgenomen, met een daarbij behorend aanlegvergunningenstelsel waarmee de cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam worden beschermd. Verder heeft de raad toegelicht dat de provincie Noord-Holland delen van het plangebied heeft aangewezen als zogenoemd Natuur Netwerk Nederland-gebied, hetgeen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van juli 2016 (hierna: de PRV) de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) betreft. De raad heeft aan de desbetreffende gronden in het plan van 29 september 2016 onder meer de dubbelbestemming "Natuur" toegekend met daarbij een aanlegvergunningenstelsel en een wijzigingsbevoegdheid, waarmee deze dubbelbestemming kan worden gewijzigd in de enkelbestemming "Natuur". Verder heeft de raad een afwijkingsbevoegdheid in het plan opgenomen, waarmee voorzieningen voor een roeivereniging kunnen worden toegestaan.

5. De stichting stelt in haar zienswijze dat de raad terecht de afwijkingsbevoegdheid waarmee kon worden voorzien in een kabelskibaan uit het plan heeft verwijderd. Voor het overige zijn de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken volgens de stichting echter onvoldoende hersteld met het bij besluit van 29 september 2016 gewijzigde plan. In algemene zin stelt de stichting dat dit plan de cultuurhistorische waarden en natuurwaarden in het plangebied niet toereikend beschermt.

6. De Afdeling stelt vast dat het besluit van 29 september 2016 een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke bestreden besluit is en dat dit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onderdeel van dit geding is. Het beroep van de stichting is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Hetgeen de stichting in haar zienswijze, in haar nadere stuk en tijdens de nadere zitting naar voren heeft gebracht, zal de Afdeling aanmerken als de gronden van het beroep van rechtswege tegen dat besluit.

Inhoudelijke gronden tegen het besluit van 29 september 2016

Artikel 25 van de planregels "Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam"

Bestemmingsomschrijving

7. De stichting richt zich onder meer tegen de planregels behorend bij de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam". Volgens de stichting is de opsomming van cultuurhistorische waarden in artikel 25, lid 25.1, onder a tot en met d, van de planregels niet compleet. Volgens de stichting ontbreken ten onrechte de volgende waarden in de opsomming: het schootsveld, de verboden kring, de schootscirkel, het fort, de achterstelling, de grote openheid, het groene en overwegend rustige karakter, het inundatieveld en de natuurwaarde. Volgens de stichting is in dit opzicht sprake van strijd met artikel 21 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening van juli 2016, zoals geldend ten tijde van het besluit van 29 september 2016 (hierna: de PRV) en de daarin genoemde Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (hierna: de Leidraad).

7.1. Uit artikel 21 van de PRV volgt dat voor de gronden die binnen de Stelling van Amsterdam liggen in een bestemmingsplan regels dienen te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten zoals omschreven in de Leidraad.

In de Leidraad zijn op pagina 89 de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam beschreven. De kernkwaliteiten zijn:

1. Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;

- De hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met de accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager;

- De fortterreinen met bijbehorende grachten en bebouwingen (genieloodsen, fortwachterswoningen);

- Kazematten, vóórstellingen, (neven)batterijen, kruitmagazijnen, groepsschuilplaatsen, kringenwetboerderijen, grenspalen;

- Inundatiewerken (inlaatkanalen en - werken), (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen;

- Delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden.

2. Een groene en relatief "stille" ring rond Amsterdam;

3. Relatief grote openheid.

7.2. De Afdeling stelt vast dat in artikel 25, lid 25.1, van de planregels een opsomming wordt gegeven van cultuurhistorische waarden die verband houden met de Stelling van Amsterdam. Gelet op de vermelding in dat artikellid dat de cultuurhistorische waarden "met name bestaan uit" is niet beoogd om een volledige opsomming te geven van alle waarden die ter plaatse aanwezig zijn. De Afdeling stelt in dit verband vast dat onder meer de kernkwaliteit groene en relatief "stille" ring rond Amsterdam, alsmede de kernkwaliteit "relatief grote openheid", zoals vermeld in de Leidraad, niet in de opsomming van lid 25.1 zijn opgenomen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat geen noodzaak bestond om alle kernkwaliteiten in lid 25.1 te noemen.

De Afdeling overweegt dat zich in dit opzicht geen strijd met artikel 21 van de PRV voordoet, nu in artikel 25, lid 25.1, van de planregels de kernkwaliteiten in essentie zijn weergegeven. Anders dan de stichting kennelijk veronderstelt, verplicht artikel 21 van de PRV er niet toe dat alle kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam, die in de Leidraad worden omschreven, ook in een bestemmingsplan worden genoemd.

Het betoog faalt.

Bouwregel

8. De stichting voert aan dat artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels, ingevolge waarvan mag worden gebouwd indien de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld, verwarrend is en ook in strijd is met de artikelen 21 en 22 van de PRV en met de daarin genoemde Leidraad. Daarbij wijst de stichting erop dat het gebied - waar lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels op ziet - in de zogenoemde kernzone van de Stelling van Amsterdam ligt. De kernzone en de voorwaarden uit de Leidraad voor bouwen binnen de kernzone zijn ten onrechte niet in het plan opgenomen, aldus de stichting.

8.1. Uit artikel 22 van de PRV volgt voor gronden die binnen de Stelling van Amsterdam liggen dat een bestemmingsplan uitsluitend mag voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies voor zover deze de kernkwaliteiten behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad.

In de Leidraad wordt op pagina 90 ten aanzien van de Stelling van Amsterdam ingegaan op de kernzone. De kernzone bestaat uit een hoofdverdedigingslijn - 100 m aan de aanvalszijde en 100 m aan de verdedigingszijde - en schootscirkels van 1.000 m rond de forten.

Volgens de Leidraad geldt voor de kernzone als specifiek beleid het volgende:

- geen bebouwing toestaan in gebieden die nu nog open zijn.

- Kleinschalige incidentele ontwikkelingen binnen de kernzone zijn alleen mogelijk als deze als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te versterken. De ontwikkeling dient ingepast te zijn in het landschap en met respect voor zichtlijnen en mag niet leiden tot een significant hoger geluidsniveau in de open ruimte en tot een significante aantasting van het groene en open landschap.

- Voor bestaande bebouwing die afbreuk doet aan de open ruimte in de schootscirkel en de zone langs de hoofdverdedigingslijn geldt: kansen tot aanpassing benutten in het kader van een integrale herinrichting van het gebied, waarbij per saldo een verbetering van de ruimtelijke situatie ontstaat.

8.2. In artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels is bepaald dat ten behoeve van de basisbestemmingen uitsluitend mag worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld.

De Afdeling overweegt dat niet duidelijk is wat moet worden verstaan onder de zinsnede "dat de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld". Verder is - indien zich de omstandigheid voordoet dat de aanvrager de cultuurhistorische waarde niet in voldoende mate heeft vastgesteld - niet duidelijk welke betekenis daaraan zal worden toegekend door het bevoegd gezag. In deze opzichten is artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels in strijd met de rechtszekerheid.

Het betoog slaagt reeds hierom.

Het besluit van 29 september 2016 dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels.

Zelf voorzien

9. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat met artikel 25, lid 25.1, onder 25.2.1, van de planregels is beoogd te bepalen dat ten behoeve van het bouwen binnen de basisbestemmingen een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen slechts wordt verleend, indien de aanvrager heeft aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie.

Nu niet aannemelijk is dat derdebelanghebbenden in hun belang zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels. In het kader van het zelf voorzien zal de Afdeling - in aanmerking genomen de bedoeling van de raad - bepalen dat artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels als volgt komt te luiden:

"Ten behoeve van het bouwen binnen de basisbestemmingen kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen slechts worden verleend, indien de aanvrager heeft aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie."

De Afdeling merkt hierbij op dat deze planregel waarborgt dat de cultuurhistorische waarde behouden blijft, zoals vereist door artikel 21 en 22 van de PRV. In dit kader wordt overwogen dat noch de artikelen 21 en 22 van de PRV, noch de daarin genoemde Leidraad ertoe verplichten dat het specifieke beleid voor de kernzone wordt opgenomen in een bestemmingsplan. Evenmin volgt hieruit een verplichting om in een bestemmingsplan de kernzone aan te duiden.

Regels voor werken en werkzaamheden

10. Volgens de stichting is in lid 25.3, onder 25.3.3, van de planregels, ten onrechte als enige voorwaarde voor verlening van een omgevingsvergunning opgenomen dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de cultuurhistorische waarden van de gronden. Volgens de stichting had ook als voorwaarde moeten worden opgenomen dat de kernkwaliteiten - zoals de groene en relatief "stille" ring rond Amsterdam en de relatief grote openheid - worden hersteld.

Verder is volgens de stichting het verbod van lid 25.3, onder 25.3.1, van de planregels ten onrechte op grond van lid 25.3, onder 25.3.2, sub c, van de planregels niet van toepassing op werkzaamheden die reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning. Volgens de stichting moet het verbod ook daarop van toepassing zijn, omdat dit bijdraagt aan het herstel van de cultuurhistorische waarden in het gebied.

10.1. De Afdeling overweegt dat artikel 21 van de PRV niet ertoe verplicht dat in een bestemmingsplan een voorwaarde wordt opgenomen, als door de stichting gewenst, inhoudend dat de kernkwaliteiten, zoals vermeld in de Leidraad, van de Stelling van Amsterdam worden hersteld.

Wat betreft de uitzondering van lid 25.3, onder 25.3.2, sub c, van de planregels op het verbod van lid 25.3, onder 25.3.1, van de planregels stelt de Afdeling vast dat die uitzondering ziet op reeds vergunde werkzaamheden. Gezien het beginsel van de rechtszekerheid kan de stichting niet worden gevolgd in haar stelling dat ook reeds vergunde werkzaamheden onder dit verbod hadden moeten vallen.

Het betoog faalt.

Munitiedepots

11. Verder voert de stichting aan dat munitiedepots ten onrechte in artikel 25, lid 25.1, onder c, van de planregels zijn aangemerkt als cultuurhistorische waarden. Daarbij wijst de stichting erop dat munitiedepots niet zijn opgenomen in de beschrijving van kernkwaliteiten in de Leidraad. Volgens de stichting hebben de munitiedepots nooit deel uitgemaakt van de Stelling van Amsterdam, zodat die geen bescherming behoeven.

11.1. Met artikel 25 van de planregels is beoogd de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische waarden van de Stelling van Amsterdam te beschermen. Vast staat evenwel dat de munitiedepots in Velsen geen deel hebben uitgemaakt van de Stelling van Amsterdam toen deze werd aangelegd dan wel nog in functie was. Evenmin zijn munitiedepots opgenomen in de Leidraad bij de beschrijving van de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam. Bovendien is ter zitting komen vast te staan dat in het plangebied feitelijk geen munitiedepots aanwezig zijn. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad door de munitiedepots aan te merken als ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden onzorgvuldig heeft gehandeld. Het besluit is in dit opzicht in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het betoog slaagt.

11.2. Het besluit van 29 september 2016 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij munitiedepots zijn opgenomen in artikel 25, lid 25.1, onder c, van de planregels.

Intensieve recreatie in de Stelling van Amsterdam

12. Verder voert de stichting aan dat in strijd met artikel 21 van de PRV en de daarin genoemde Leidraad de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam kunnen worden aangetast, nu binnen de Stelling van Amsterdam intensieve vormen van recreatie zijn toegestaan. Het toestaan van recreatie had volgens de stichting beperkt moeten worden tot extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen.

12.1. De Afdeling stelt vast dat de Westbroekplas en de gronden waar de horecagelegenheid naast de Westbroekplas is gevestigd deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam. Ook een snipper gronden ten noordoosten van de Westbroekplas maakt deel uit van de Stelling van Amsterdam. Op deze plandelen zal de Afdeling hierna afzonderlijk ingaan. Thans beperkt de Afdeling zich tot de overige gronden in het plangebied, waaraan de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam" is toegekend.

De Afdeling stelt vast dat deze gronden behoren tot het Recreatiegebied Spaarnwoude. In het Natuurbeheerplan 2017 (pagina 58) wordt vermeld dat het Recreatiegebied Spaarnwoude als hoofdfunctie recreatie heeft. Voor de stelling van de stichting dat de raad de hier toegestane recreatie had moeten beperken tot extensieve vormen van recreatie, zoals wandelen, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanknopingspunten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in de Leidraad, waarnaar in artikel 21 van de PRV wordt verwezen, niet wordt gesteld dat binnen de gehele Stelling van Amsterdam intensieve vormen van recreatie dienen te worden uitgesloten.

Het betoog faalt.

Afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van roeivereniging De Stern

13. De stichting kan zich niet verenigen met artikel 28 van de planregels, waarmee wordt voorzien in een afwijkingsbevoegdheid ten behoeve van de realisatie van voorzieningen - zoals een verenigingsgebouw en een vlot - voor roeivereniging De Stern. Volgens de stichting maakt het gebied, waarop de afwijkingsbevoegdheid ziet, deel uit van de Stelling van Amsterdam en is de afwijkingsbevoegdheid - waarmee in een gebouw van maximaal 330 m² met een maximaal toegestane bouwhoogte van 8 m alsmede in een vlot van maximaal 150 m² kan worden voorzien - in strijd met de artikelen 15, 21 en 22 van de PRV. Daarbij wijst de stichting erop dat het gebied ligt in de kernzone van de Stelling van Amsterdam en dat niet wordt voldaan aan de regels uit de Leidraad voor bebouwing binnen de kernzone. Zo mag bebouwing volgens de Leidraad niet leiden tot een significante aantasting van het groene en open landschap, hetgeen met de afwijkingsbevoegdheid, volgens de stichting, wel het geval is. Daarbij wijst de stichting erop dat het bouwvlak niet in het verlengde van de bestaande woonboten ligt, maar "om de hoek", zodat het een nieuw gezichtsveld van de open ruimte aantast. Volgens de stichting kijken ook de dijkwoningen van Spaarndam hierop uit.

13.1. De roeivereniging De Stern is opgericht in 1957 en is sindsdien gevestigd op het Sluiseiland. Vanwege de komst van een nieuwe zeesluis dient de roeivereniging te worden verplaatst. Uit een veiligheidsonderzoek is namelijk gebleken dat de hoeveelheid interactie met scheepvaart zal toenemen, waardoor de veiligheid voor de roeiers afneemt. De raad beoogt de roeivereniging te verplaatsen naar de locatie waar Zijkanaal B en C samen komen. De afwijkingsbevoegdheid van artikel 28 ziet op deze locatie.

Artikel 21 en 22 van de PRV

14. De Afdeling ziet zich, in het kader van het beroep van de stichting op artikel 21 en 22 van de PRV, gesteld voor de vraag of deze locatie behoort tot de Stelling van Amsterdam, nu de locatie valt binnen de in de PRV opgenomen begrenzing van de Stelling van Amsterdam, maar buiten de in het Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regeling ruimtelijke ordening, hierna: het Barro), opgenomen begrenzing van de Stelling van Amsterdam valt. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

14.1. In artikel 2.13.2, eerste lid, van het Barro is de Stelling van Amsterdam als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde aangewezen.

De plaats van dit erfgoed is geometrisch vastgelegd in het GML-bestand bij het Barro en verbeeld op kaart 7. Ingevolge het tweede lid werken provinciale staten de begrenzing van bepaalde erfgoederen bij verordening geometrisch nader uit, maar dat artikellid ziet niet op de Stelling van Amsterdam. Dit betekent dat de begrenzing van de Stelling van Amsterdam bindend is vastgelegd op kaart 7 van het Barro en niet nader kan worden uitgewerkt bij provinciale verordening. Vast staat dat de locatie, waar de afwijkingsbevoegdheid voor voorzieningen van een roeivereniging op ziet, niet valt binnen de Stelling van Amsterdam zoals weergegeven op kaart 7 van het Barro.

In artikel 20, eerste lid, van de PRV is, gelijk in artikel 2.13.2 van het Barro, de Stelling van Amsterdam als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde aangewezen. De artikelen 21 en 22 bevatten bepalingen voor de gronden van dit erfgoed. Nu de aan de orde zijnde locatie evenwel buiten de Stelling van Amsterdam valt, zijn deze artikelen in dit geval niet van toepassing. Gelet daarop faalt het betoog van de stichting dat het besluit van de raad zich niet verdraagt met deze bepalingen van de PRV.

Artikel 15 van de PRV

15. Uit artikel 15, eerste lid, van de PRV volgt dat het bestemmingsplan moet voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad. In de Leidraad is ondubbelzinnig vermeld dat de grens van de kernzone zich op 1.000 m rond de forten van de Stelling van Amsterdam bevindt. Weliswaar is eveneens vermeld dat nieuwe ontwikkelingen binnen het erfgoed van de Stelling van Amsterdam aan de in de Leidraad opgenomen specifieke beleidslijnen worden getoetst, maar daarmee is niet gezegd dat buiten de erfgoederen in eigenlijke zin geen enkele toetsing aan die beleidslijnen behoeft plaats te vinden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1989).

De Afdeling stelt vast dat de locatie valt binnen de kernzone van 1.000 m rond het dichtstbijzijnde fort. Volgens de Leidraad zijn kleinschalige incidentele ontwikkelingen binnen de kernzone alleen mogelijk als deze als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te versterken. De ontwikkeling dient volgens de Leidraad ingepast te zijn in het landschap en met respect voor zichtlijnen en mag niet leiden tot een significant hoger geluidsniveau in de open ruimte en tot een significante aantasting van het groene en open landschap.

De afwijkingsbevoegdheid ziet op een verenigingsgebouw van maximaal 330 m² en maximaal 8 m hoog en een vlot van maximaal 150 m². Voorts is de afstand van het verenigingsgebouw tot het dichtstbijzijnde fort relatief groot, nu die meer dan 600 m bedraagt. De Afdeling acht de bebouwing die na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid is toegestaan, wanneer die wordt gerelateerd aan de omgeving, kleinschalig. Hierbij wordt ook in ogenschouw genomen dat in de door de raad overgelegde notitie "Ruimtelijke contra-expertise locatie roeivereniging Spaarnwoude/Velsen" van Rho van 23 maart 2017, wordt vermeld dat het schootsveld breed is door de verschillende manieren waarop verdedigingsvuur strategisch is bedacht en dat de situering van een klein gebouw voor de roeivereniging op deze schaal niet van invloed is. Voorts heeft de raad, met verwijzing naar deze notitie, erop gewezen dat de roeivereniging de beleving van de kernkwaliteiten van de Stelling van Amsterdam zal versterken met het recreatieve gebruik dat de leden van het water zullen maken. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat met de afwijkingsbevoegdheid voor voorzieningen voor de roeivereniging sprake is van een toegestane kleinschalige incidentele ontwikkeling, als bedoeld in de Leidraad.

De omstandigheid dat de dijkwoningen ten zuiden van de betrokken locatie zicht zullen hebben op het verenigingsgebouw en het vlot maakt dit niet anders, nu op grond van de Leidraad alleen de zichtlijnen vanuit het fort hoeven te worden gerespecteerd.

Nu in dit opzicht conform de uitgangspunten van de Leidraad is gehandeld, is er geen sprake van strijd met artikel 15 van de PRV.

Het betoog faalt.

Artikel 24 van de PRV

16. De stichting voert aan dat het gebied, waarop de afwijkingsbevoegdheid ziet, deel uitmaakt van de bufferzone en dat de afwijkingsbevoegdheid vanwege de daarmee toegestane bebouwing in strijd is met artikel 24 van de PRV.

16.1. Niet in geschil is dat de locatie, waar de afwijkingsbevoegdheid op ziet, in de bufferzone ligt. Verder staat vast dat de afwijkingsbevoegdheid voorziet in nieuwe bebouwing. Uit artikel 24, eerste lid, van de PRV volgt dat een bestemmingsplan verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe gebouwen voor onder meer "bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie" niet mogelijk maakt.

Ter zitting heeft de roeivereniging gesteld dat zij ongeveer 60 leden heeft, in beginsel geen bezoekers heeft en dat er gemiddeld 15 afvaarten per week plaatsvinden. De stichting heeft dit niet betwist. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat de roeivereniging niet bezoekersintensief is, zodat reeds daarom de functie "bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie" niet aan de orde is. Dat één van de andere in artikel 24, eerste lid, van de PRV genoemde functies aan de orde is, is niet gesteld. Gelet hierop mist dit artikellid toepassing.

Het betoog faalt.

Alternatieven

17. De stichting voert aan dat de raad ten onrechte geen alternatieve locaties voor de voorzieningen voor de roeivereniging heeft onderzocht.

Ter zitting heeft de stichting gewezen op alternatieve locaties bij een fort, bij een haven en bij een kanobaan.

17.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

17.2. De raad heeft toegelicht dat er voor de afwijkingsbevoegdheid meerdere locaties zijn afgewogen en dat uiteindelijk gekozen is voor de locatie waar het Zijkanaal B en C samen komen. Hierbij speelt een rol dat dit een veilige locatie is voor de roeivereniging, met relatief veel ruimte om af te varen.

Wat betreft de verwijzing van de stichting naar de alternatieve locatie bij een fort, heeft de roeivereniging toegelicht dat die locatie niet wenselijk is, omdat dan dicht langs woonboten moet worden gevaren.

Ten aanzien van de locatie bij de haven heeft de roeivereniging toegelicht dat daar geen goede mogelijkheden zijn om instructies te geven. Verder sluit de kanobaan niet aan op het open water, terwijl een aansluiting op het open water door de roeivereniging wel noodzakelijk wordt geacht, nu de doelstelling van de roeivereniging is om leden tochten over het open water te laten maken. Gelet op deze toelichting, waarbij de raad zich heeft aangesloten, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet voor de door de stichting aangedragen alternatieven hoeven kiezen.

Het betoog faalt.

Horeca naast de Westbroekplas

18. Villa Westend voert aan dat de stichting haar betoog dat het plan voor de horeca - Villa Westend - naast de Westbroekplas in strijd met de artikelen 21 en 22 van de PRV en de daarin genoemde Leidraad zal leiden tot een aantasting van de Stelling van Amsterdam reeds tegen het oorspronkelijke besluit van 25 juni 2015 naar voren had kunnen en moeten brengen.

18.1. In deze procedure na de tussenuitspraak staat ter beoordeling of de raad het door de Afdeling in haar tussenuitspraak geconstateerde gebrek heeft hersteld. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere partijen, kan niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht.

De Afdeling stelt vast dat de stichting tegen het oorspronkelijke besluit van 25 juni 2015 heeft aangevoerd dat het daarbij vastgestelde plan niet aan de artikelen 21 en 22 van de PRV voldeed. Dit betoog zag op alle gronden die deel uitmaken van de Stelling van Amsterdam, derhalve ook op de gronden naast de Westbroekplas waar horeca is toegestaan. Gelet hierop behelst het onder 18 genoemde betoog van de stichting niet een nieuwe beroepsgrond. Het verweer van Villa Westend faalt.

Dit betekent dat de Afdeling tot een inhoudelijke beoordeling van het betoog van de stichting zal overgaan.

19. Ter onderbouwing van haar betoog dat het plan voor de horeca naast de Westbroekplas in strijd is met de artikelen 21 en 22 van de PRV en de daarin genoemde Leidraad, voert de stichting aan dat de horeca valt binnen de kernzone van de Stelling van Amsterdam en dat in de Leidraad is vermeld dat kleinschalige ontwikkelingen binnen de kernzone alleen mogelijk zijn als deze als doel hebben de ruimtelijke kwaliteit van de Stelling van Amsterdam te versterken en niet mogen leiden tot een significant hoger geluidsniveau in de open ruimte. De stichting wenst dat er regels worden gesteld zodat het geluid binnen de muren van Villa Westend wordt gehouden.

19.1. Villa Westend gebruikt al ruim 10 jaar een legaal bestaand gebouw, direct naast de Westbroekplas, ten behoeve van horeca. Ter zitting is vastgesteld dat de stichting zich niet richt tegen het gebouw als zodanig, maar enkel tegen het gebruik dat daar plaatsvindt.

De Afdeling overweegt dat de passage in de in artikel 21 van de PRV genoemde Leidraad over kleinschalige incidentele ontwikkelingen in de kernzone ziet op nieuwe situaties. De Afdeling stelt vast dat in dit geval evenwel een bestaande situatie van legaal gebruik aan de orde is. In het licht hiervan brengt artikel 21 van de PRV en de daarin genoemde Leidraad niet met zich dat de raad de beperkingen aan dit gebruik ten behoeve van horeca had moeten stellen die de stichting wenst. Voorts is er geen sprake van nieuwe functies of uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies, als bedoeld in artikel 22 van de PRV, zodat zich evenmin strijd met dat artikel voordoet.

Het betoog faalt.

Westbroekplas

20. De stichting voert aan dat aan de Westbroekplas in strijd met artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV niet de enkelbestemming "Natuur" is toegekend. Daarbij wijst de stichting erop dat de natuurfunctie van de Westbroekplas al is gerealiseerd. De stichting voert verder aan dat intensieve recreatie, zoals waterskiën, de natuurwaarden van de Westbroekplas aantast.

20.1. De raad stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van de Westbroekplas wordt voldaan aan artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV. De raad wijst daarbij erop dat ter plaatse van de Westbroekplas de natuurfunctie nog niet is gerealiseerd. De raad stelt in dit verband dat recreatie de hoofdfunctie van de Westbroekplas is.

20.2. In het plan zijn aan de Westbroekplas de enkelbestemming "Water en de dubbelbestemmingen "Waarde - Natuur" en "Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam" toegekend.

20.3. Vast staat dat de Westbroekplas behoort tot de EHS.

Het Recreatieschap Spaarnwoude heeft toegelicht dat de Westbroekplas in het verleden is ontstaan door zandwinning ten behoeve van woningbouw elders. In 1990 is begonnen met het graven van de Westbroekplas en de plas is tussen 1992 en 1994 ingericht voor onder meer watergebonden recreatie. Het Recreatieschap Spaarnwoude heeft ter zitting verder toegelicht dat het een zoete waterplas is en dat Villa Westend voor een deel van de Westbroekplas en voor een deel van de oever over een recht van erfpacht beschikt.

20.4. In het Natuurbeheerplan 2017, dat op 27 september 2016 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland is vastgesteld, staat welke soort natuur, agrarische natuur of landschap op het grondgebied van de provincie aanwezig is of ontwikkeld kan worden. Ook staat in het Natuurbeheerplan 2017 hoe de in de provincie aanwezige natuur, agrarische natuur of landschap beheerd moeten worden. Dit is vastgelegd op de beheertypenkaart. Voor een deel van de gronden bestaat een ambitie om natuur te realiseren of de kwaliteit van de natuur te verbeteren. Dit is vastgelegd op de ambitiekaart. Op die terreinen waar het natuurdoel al is bereikt is het beheertype op de ambitiekaart en het beheertype op de beheertypenkaart identiek. Het doel is om het desbetreffende beheertype te behouden.

De Afdeling stelt vast dat zowel op de beheertypenkaart als op de ambitiekaart, die bij het Natuurbeheerplan 2017 behoren, het N-type "zoete plas" aan de Westbroekplas is toegekend.

20.5. Ter zitting is door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland wat betreft de vraag of de beoogde natuur al dan niet is gerealiseerd verwezen naar de voortgangskaart van 1 januari 2016.

De Afdeling stelt vast dat de Westbroekplas op de voortgangskaart van 1 januari 2016 is aangeduid als "natuurnetwerk gerealiseerd".

20.6. Uit artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV volgt dat een bestemmingsplan de gronden die tot de EHS behoren als 'natuur' bestemt, indien de natuurfunctie is gerealiseerd.

Uit de uitspraak van 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1817, volgt dat dient te worden gekeken naar de feitelijke situatie ter plaatse om te bepalen of de natuurfunctie, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV, is gerealiseerd.

20.7. De Afdeling ziet de omstandigheid dat het beheertype op de ambitiekaart identiek is aan dat op de beheertypenkaart als een indicatie dat de natuurfunctie hier is gerealiseerd. De aanduiding "natuurnetwerk gerealiseerd" op de voortgangskaart vormt een bijkomende indicatie dat de natuurfunctie ter plaatse van de Westbroekplas is gerealiseerd. Dat de Westbroekplas tevens recreatief wordt gebruikt is onvoldoende om aan te nemen dat de genoemde kaarten geen juiste weergave van de feitelijke situatie ter plaatse geven. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich derhalve niet, althans niet zonder nadere motivering, op het standpunt mogen stellen dat de natuurfunctie ter plaatse van de Westbroekplas niet is gerealiseerd. De raad heeft dan ook niet toereikend gemotiveerd dat het plan in zoverre voldoet aan artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV.

Het betoog slaagt.

20.8. Het besluit van 29 september 2016 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ter plaatse van de Westbroekplas. Hetgeen de stichting voor het overige tegen dit plandeel heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

21. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. De Afdeling zal, bij wijze van voorlopige voorziening, bepalen dat ter plaatse van de Westbroekplas intensieve vormen van recreatie, zoals waterskiën, niet zijn toegestaan.

Deze voorlopige voorziening geldt, gelet op de legaal bestaande rechten van Villa Westend, niet voor het gebied, waarvoor Villa Westend over een recht van erfpacht beschikt. Dit betekent dat Villa Westend in dat gebied het bestaande recreatieve gebruik mag voortzetten. De Afdeling zal verder bepalen dat de voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van een nieuw besluit door de raad.

EHS gebied ten noordoosten van de Westbroekplas

22. De stichting voert aan dat aan een "snipper" gronden ten noordoosten van de Westbroekplas, die tot de EHS behoren, in strijd met artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV niet de enkelbestemming "Natuur" is toegekend.

22.1. Aan de bedoelde gronden zijn de enkelbestemming "Recreatie" en de dubbelbestemmingen "Waarde - Natuur" en "Waarde - Cultuurhistorie - Stelling van Amsterdam" toegekend.

22.2. De Afdeling stelt vast dat zowel op de beheertypenkaart als op de ambitiekaart, die bij het Natuurbeheerplan 2017 behoren, aan deze gronden het N-type "Kruiden- en faunarijk grasland" is toegekend. De Afdeling stelt verder vast dat die gronden op de voortgangskaart van 1 januari 2016 zijn aangeduid als "natuurnetwerk gerealiseerd".

22.3. De Afdeling ziet de omstandigheid dat het beheertype op de ambitiekaart identiek is aan dat op de beheertypenkaart als een indicatie dat de natuurfunctie hier is gerealiseerd. De aanduiding "natuurnetwerk gerealiseerd" op de voortgangskaart vormt een bijkomende indicatie dat de natuurfunctie ter plaatse van bedoelde gronden ten noordoosten van de Westbroekplas is gerealiseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich derhalve niet, althans niet zonder nadere motivering, op het standpunt mogen stellen dat de natuurfunctie hier niet is gerealiseerd.

De raad heeft dan ook niet toereikend gemotiveerd dat het plan in zoverre voldoet aan artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV.

Het betoog slaagt.

22.4. Het besluit van 29 september 2016 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ten noordoosten van de Westbroekplas.

23. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen. De Afdeling zal, bij wijze van voorlopige voorziening, bepalen dat ter plaatse van deze gronden intensieve vormen van recreatie, zoals paintballen, niet zijn toegestaan. De Afdeling zal verder bepalen dat de voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerking treding van een nieuw besluit door de raad.

Landje van Gruijters

24. De stichting voert aan dat voor het zogenoemde Landje van Gruijters ten onrechte een aanlegvergunningenstelsel geldt. Dit acht de stichting in strijd met artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV. Daarbij wijst de stichting erop dat onder meer de aanleg of verharding van wegen en de aanleg van parkeergelegenheid zal leiden tot een ernstige aantasting van de natuurwaarden.

24.1. Het Landje van Gruijters behoort tot de EHS en in het plan is daaraan alleen de bestemming "Natuur" toegekend. Binnen die bestemming is in artikel 8 van de planregels een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Zo kan, gelet op lid 8.3.1, onder b, van de planregels, mits een vergunning wordt verleend, onder meer het aanleggen of verharden van wegen of de aanleg van parkeergelegenheid worden toegestaan. Ingevolge artikel 8, lid 8.3, onder 8.3.3, van de planregels kan een dergelijke vergunning slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden. Gelet op deze voor het aanlegvergunningenstelsel geldende voorwaarde, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen grond voor het oordeel dat artikel 19, eerste lid, onder a, van de PRV zich tegen dit aanlegvergunningenstelsel verzet.

Het betoog faalt.

Conclusie en samenvatting

25. Het beroep van de stichting tegen het besluit van 29 september 2016 is gegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd:

- voor zover daarbij munitiedepots zijn opgenomen in artikel 25, lid 25.1, onder c, van de planregels,

- voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels,

- voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ter plaatse van de Westbroekplas, en

- voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ten noordoosten van de Westbroekplas.

Verder ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit, voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels.

Voorts zal de Afdeling de voorlopige voorziening treffen dat ter plaatse van de Westbroekplas intensieve vormen van recreatie, zoals waterskiën, niet zijn toegestaan, met uitzondering van het gebied, waarvoor Villa Westend over een recht van erfpacht beschikt. Verder zal de Afdeling de voorlopige voorziening treffen dat ter plaatse van de gronden ten noordoosten van de Westbroekplas, intensieve vormen van recreatie, zoals paintballen, niet zijn toegestaan.

26. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

27. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep tegen het besluit van 25 juni 2015, waarbij de raad van de gemeente Velsen het bestemmingsplan "Spaarnwoude" heeft vastgesteld, en het beroep tegen het besluit van 29 september 2016, waarbij de raad van de gemeente Velsen het bestemmingsplan "Spaarnwoude" gewijzigd heeft vastgesteld, gegrond;

II. vernietigt het besluit van 25 juni 2015, waarbij de raad van de gemeente Velsen het bestemmingsplan "Spaarnwoude" heeft vastgesteld, voor zover het ziet op gronden ten zuiden van de rijksweg A9 die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur, de Stelling van Amsterdam en/of de bufferzone;

III. vernietigt het besluit van 29 september 2016, waarbij de raad van de gemeente Velsen het bestemmingsplan "Spaarnwoude" gewijzigd heeft vastgesteld:

- voor zover daarbij munitiedepots zijn opgenomen in artikel 25, lid 25.1, onder c, van de planregels, en

- voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels;

- voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Water" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ter plaatse van de Westbroekplas;

- voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Recreatie" en de daarop rustende dubbelbestemmingen ten noordoosten van de Westbroekplas;

IV. bepaalt dat artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels als volgt komt te luiden:

"Ten behoeve van het bouwen binnen de basisbestemmingen kan een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen slechts worden verleend, indien de aanvrager heeft aangetoond dat geen aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie.";

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 29 september 2016, voor zover vernietigd en voor zover het betreft artikel 25, lid 25.2, onder 25.2.1, van de planregels;

VI. treft de voorlopige voorziening dat ter plaatse van de Westbroekplas intensieve vormen van recreatie, zoals waterskiën, niet zijn toegestaan, met uitzondering van het gebied, waarvoor Villa Westend Horeca - exploitatie B.V. over een recht van erfpacht beschikt;

VII. treft de voorlopige voorziening dat ter plaatse van de onder III. bedoelde gronden ten noordoosten van de Westbroekplas, intensieve vormen van recreatie, zoals paintballen, niet zijn toegestaan;

VIII. bepaalt dat de onder VI. en VII. opgenomen voorlopige voorzieningen vervallen op het tijdstip van inwerkingtreding van een nieuw besluit door de raad;

IX. veroordeelt de raad van de gemeente Velsen tot vergoeding van bij de stichting Vrienden van de Forten van Spaarndam in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 58,41 (zegge: achtenvijftig euro en eenenveertig cent);

X. gelast dat de raad van de gemeente Velsen aan de stichting Vrienden van de Forten van Spaarndam het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt;

XI. draagt de raad van de gemeente Velsen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, http://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

418.


BIJLAGE

• Bij rechtsoverweging 2

Provinciale Ruimtelijke Verordening, zoals geldend ten tijde van het besluit van 25 juni 2015

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied

1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

(…)

Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones

1. Voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, geldt dat:

a. dat een bestemmingsplan de gronden als ‘natuur’ bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

(…)

c. een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische Verbindingszone significant aantasten;

d. een bestemmingsplan het bepaalde in artikel 15 in acht neemt.

2. In aanvulling op het eerste lid beschrijft de toelichting van het bestemmingsplan:

a. de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van de Ecologische Hoofdstructuur of de Ecologische Verbindingszone, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;

b. hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd en;

c. hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

(…)

Artikel 20 UNESCO-erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden

Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:

a. Stelling van Amsterdam.

(…)

Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen

Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen

1. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.

(…)

3. Artikel 15 [is] van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

(…)

Artikel 24 Bufferzones

1. Voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan, maakt een bestemmingsplan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing buiten BBG voor:

(…)

f. bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie.

(…)

4. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt in het bestemmingsplan en de toelichting daarop aangegeven op welke wijze:

a. de open en groene ruimte wordt beschermd;

b. de ruimtelijke kwaliteit wordt beschermd;

c. de dagrecreatieve functie wordt versterkt,

en;

d. rekening wordt gehouden met de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende voormalige Nationale Landschappen; waarbij de ontwikkelingen zijn afgestemd op het aangrenzend stedelijk gebied en de ruimtelijke kwaliteitseisen zoals bedoeld in artikel 15 in acht zijn genomen.

(…)

• Bij rechtsoverweging 6 en 9

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 6:19

1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

Artikel 8:72

(…)

5. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. Daarbij bepaalt hij het tijdstip waarop de voorlopige voorziening vervalt.

• Bij rechtsoverweging 14-14.1

Besluit van 22 augustus 2011, houdende algemene regels ter bescherming van nationale ruimtelijke belangen (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

Artikel 2.13.2 (begrenzing)

1. Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde worden aangewezen:

(…)

d. Werelderfgoed De Stelling van Amsterdam, waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7.

2. Bij verordening werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geometrisch nader uit.

• Bij rechtsoverwegingen 7, 8, 10, 11, 12,

14-16 en 18-24

Provinciale Ruimtelijke Verordening van juli 2016, zoals geldend ten tijde van het besluit van 29 september 2016

Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied en voor windturbines

1. Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8;

b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;

c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;

d. de historische structuurlijnen;

e. cultuurhistorische objecten.

2. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met:

a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;

b. de ordeningsprincipes van het landschap;

c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;

d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);

e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

(…)

Artikel 19 Ecologische Hoofdstructuur en provinciale Ecologische Verbindingszones

1. Voor de gronden aangeduid op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan, als Ecologische Hoofdstructuur en als Ecologische Verbindingszone, geldt dat:

a. dat een bestemmingsplan de gronden als ‘natuur’ bestemt, indien de natuurfunctie reeds is gerealiseerd;

(…).

Artikel 20 UNESCO-erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden

Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen:

a. Stelling van Amsterdam.

(…)

Artikel 21 Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNESCO-erfgoederen

Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.

Artikel 22 Ontwikkelingen binnen UNESCO-erfgoederen

1. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening.

(…)

3. […] en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel.

(…).

Artikel 24 Bufferzones

1. Voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan, maakt een bestemmingsplan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing buiten BBG voor:

(…)

f. bezoekersintensieve openlucht dagrecreatie.

(…)

• Bij rechtsoverwegingen 7-11, 13-16, 18-24

Planregels bij het bestemmingsplan "Spaarnwoude", door de raad gewijzigd vastgesteld op 29 september 2016

Artikel 1 begrippen

1.37 dagrecreatie

recreatieve activiteiten, zoals bijvoorbeeld wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen, skiën, karten, golfen, paintballen en natuurobservatie, waarbij geen overnachting plaats vindt;

(…)

1.92 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

Artikel 6 Horeca

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. 'horeca' tot en met de op de verbeelding aangegeven categorie;

(…) met de daarbij behorende:

c. wegen en paden;

d. terrassen;

e. groenvoorzieningen;

f. parkeervoorzieningen;

g. gebouwen;

h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;

b. waterhuishoudkundige doeleinden;

c. sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

en de daarbij behorende:

d. wegen en paden;

e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

(…)

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.3.1 Verboden

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiing, kades of aanlegplaatsen;

b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen, parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

d. het kappen en/of rooien van bomen en houtgewas;

e. het uitvoeren van graafwerkzaamheden zoals, het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;

f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik, waaronder afschermende materialen, ten behoeve van de aanleg van paardrijbakken en (overdekte) tennisbanen;

g. het wijzigen van de grondsamenstelling en/of het aanbrengen van voorzieningen;

h. het graven of dempen van sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen, uitsluitend indien dit een wijziging van het kavelpatroon tot gevolg heeft;

i. het scheuren van graslanden;

j. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

k. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen.

(…)

8.3.3 Verlening omgevingsvergunning

De in artikel 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden;

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. waterberging;

b. waterhuishouding;

c. waterlopen;

d. het Noordzeekanaal als hoofdtransportas voor zeevaart;

e. natuurlijke en ecologische waarden;

f. recreatief medegebruik;

ter plaatse van de aanduiding:

g. 'brug', is een brug toegestaan;

h. 'jachthaven', is een jachthaven toegestaan;

met de daarbij behorende:

i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder dammen en/of duikers, oeverbeschoeiingen, aanlegsteigers en waterhuishoudkundige voorzieningen.

(…)

Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie Stelling van Amsterdam' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud en herstel van de ter plaatse voorkomende cultuurhistorische waarden, welke met name bestaan uit:

a. hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager;

b. voorstellingen en voorposities met bijbehorende bouwwerken;

c. kazematten, kruitmagazijnen, munitiedepots, genieloodsen, groepsschuilplaatsen en overige militaire bouwwerken;

d. inundatiewerken, (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen.

25.2 Bouwregels

25.2.1 Bouwen ten behoeve van de basisbestemmingen

Ten behoeve van de basisbestemmingen mag uitsluitend worden gebouwd, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning heeft aangetoond dat de cultuurhistorische waarde van de betrokken locatie in voldoende mate is vastgesteld;

25.3 Regels voor werken en werkzaamheden

25.3.1 Verboden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden;

b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;

c. het aanbrengen van verhardingen;

d. het aanleggen van verharde en halfverharde wegen en paden;

e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het recreatief medegebruik;

f. het aanleggen van ligplaatsen voor vaartuigen;

g. het aanbrengen van drainage;

h. het aanleggen van leidingen.

25.3.2 Niet van toepassing

Het in lid 25.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke plaatsvinden in een gebied dat is aangewezen als archeologisch monument of:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

25.3.3 Verlening vergunning

De in lid 25.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud van de cultuurhistorische waarden van de gronden.

Artikel 26 Waarde - Natuur

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - natuur en landschap (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;

26.2 Bouwregels

Voor het bouwen op de gronden ten behoeve van de basisbestemming gelden de volgende regels, tenzij ter plaatse van een aanduiding anders is bepaald:

26.2.1 Gebouwen

a. er mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht;

26.2.2 Bouwwerk geen gebouw zijnde

a. er mogen geen nieuwe bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht;

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

26.3.1 Verboden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen van verharding;

b. aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewas;

c. het graven, dempen of anderszins wijzigen van waterlopen;

d. het vergraven, egaliseren, ophogen of anderszins wijzigen van gronden.

26.3.2 Niet van toepassing

Het in lid 26.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden

welke:

a. het normale onderhoud betreffen;

b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

26.3.3 Verlening omgevingsvergunning

De in lid 26.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en landschappelijke waarden van de gronden.

(…).

Artikel 28 wetgevingzone - afwijkingsgebied

28.1 Afwijkingsregels

Afwijking ten behoeve van de realisatie van voorzieningen voor een roeivereniging

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' gelden de volgende bepalingen:

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning, op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, voor zover de gronden zijn gelegen binnen de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied', een bouwblok toe te voegen ten behoeve van voorzieningen (botenloods, clubhuis en kantine) voor een roeivereniging waarbij de onderstaande voorwaarden gelden:

a. het bouwblok mag maximaal 460 m² bedragen;

b. het op te richten gebouw (binnen het onder sub a genoemde oppervlak) mag maximaal 330 m² bedragen;

c. het bijbehorend vlot mag maximaal 150 m² bedragen;

d. de goothoogte bedraagt maximaal 5,5 meter;

e. de bouwhoogte bedraagt maximaal 8 meter;

28.2 Procedure

a. Bij de bevoegdheid van college tot het verlenen van de afwijking als bedoeld in dit artikel geldt is tevens het op het moment van indiening vigerende parkeernormenbeleid van toepassing. Indien niet wordt voldaan aan de in dit parkeernormenbeleid genoemde parkeernormen zal de vergunning worden geweigerd.

b. Bij de bevoegdheid van college tot het verlenen van de afwijking als bedoeld in dit artikel dient een ecologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Hieruit dient te blijken dat er vanuit het oogpunt van ecologie geen belemmeringen zijn ten aanzien van de uitvoering van het plan. Indien dit niet het geval is zal de vergunning worden geweigerd. c. Bij het toepassen van de afwijking als bedoeld in dit artikel, nemen burgemeester wethouders de procedurevoorschriften in acht, zoals omschreven in Algemene procedureregels.

• Bij rechtsoverweging 26

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.2.3

1. Een visie, plan, besluit en verordening als bedoeld in artikel 1.2.1, eerste lid, in voorkomend geval met de daarbij behorende toelichting of onderbouwing, worden elektronisch vastgesteld. (…).