Uitspraak 201509163/2/A2


Volledige tekst

201509163/2/A2.
Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2015 in zaak nr. 15/2573 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 1 maart 2017 in zaak nr. 201509163/1/A2 heeft de Afdeling het dagelijks bestuur opgedragen om binnen zes weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 11 juni 2015 te herstellen en het nieuwe besluit tevens aan de Afdeling toe te zenden. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 4 april 2017 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant] een schadevergoeding toegekend van € 25.000,00, alsmede een bedrag aan wettelijke rente van € 1.112,61 en een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar van € 990,00.

[appellant] is in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Afdeling bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de tussenuitspraak is overwogen dat het besluit van 11 juni 2015, waarbij het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade als gevolg van het afgraven van grond door de verbreding van de Boppeste ongegrond is verklaard, is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Uit de tussenuitspraak volgt dat het hoger beroep gegrond is en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door [appellant] tegen het besluit van 11 juni 2015 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, omdat dat besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.

2. Het dagelijks bestuur heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Bij besluit van 4 april 2017 heeft het dagelijks bestuur aan [appellant] een schadevergoeding toegekend van € 25.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2015 en een vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toegekend. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van deze wet, geacht eveneens voorwerp te zijn van dit geding.

3. [appellant] heeft naar aanleiding van het besluit van 4 april 2017 geen zienswijze ingediend. De Afdeling leidt hieruit af dat hij geen bezwaren heeft tegen dat besluit. Het van rechtswege ontstane beroep is ongegrond.

4. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 20 november 2015 in zaak nr. 15/2573;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân van 11 juni 2015, kenmerk WFN1509954;

V. verklaart het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân van 4 april 2017 ongegrond;

VI. veroordeelt het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.051,49 (zegge: tweeduizend eenenvijftig euro en negenenveertig cent), waarvan € 1.980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

VII. gelast dat het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Van Altena w.g. Planken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

299.