Uitspraak 201601048/1/A1


Volledige tekst

201601048/1/A1.
Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zutphen,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2015 in zaak nr. 15/3349 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2014 heeft het college geweigerd aan [wederpartij] omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van zeven woningen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Zutphen, sectie O, perceelnummer 3166, te Zutphen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 6 mei 2015 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit in stand gelaten.

Bij uitspraak van 29 december 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 mei 2015 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] en het college hebben een nadere reactie ingediend.

[wederpartij] en het college hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 5 juli 2016 heeft het college het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard en het besluit van 18 november 2014 met een gewijzigde motivering gehandhaafd.

[wederpartij] heeft een nadere reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak samen met de zaak met nummer ECLI:NL:RVS:2017:1267 gevoegd ter zitting behandeld op 13 februari 2017, waar het college, vertegenwoordigd door ing. M. Louwes en J.G. van den Elst, bijgestaan door mr. A.J. van Zwieten de Blom, advocaat te Deventer, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. J.H. Hermsen, advocaat te Zutphen, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Incidenteel hoger beroep

1. [wederpartij] heeft ter zitting haar incidenteel hoger beroep ingetrokken. De door haar aangevoerde hoger beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.

Hoger beroep college

Inleiding

2. [wederpartij] heeft op 29 augustus 2014, aangevuld op 27 oktober 2014, een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) ingediend voor het bouwen van zeven woningen: één vrijstaande woning en drie twee-onder-een-kapwoningen. Blijkens de aanvraag dienen de percelen van de woningen (hierna: de woonpercelen) aan de noordzijde te worden ontsloten. De woonpercelen maken deel uit van het plangebied van het globale bestemmingsplan "Leesten", dat op de woonpercelen onder meer voorziet in woningbouw. Het college heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 6 mei 2015 krachtens artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, geweigerd omgevingsvergunning te verlenen, omdat niet wordt voldaan aan onder meer artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012. Het gebied waarin de woonpercelen liggen, is nog in ontwikkeling en volgens het college is het onduidelijk of ten noorden van de woonpercelen een weg komt te liggen.

De rechtbank heeft het besluit op bezwaar vernietigd omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat een ontsluiting van de woonpercelen aan de noordzijde planologisch is toegestaan, een dergelijke ontsluiting is gebaseerd op verkavelingsplannen zoals die in het verleden zijn opgesteld en dat een dergelijke ontsluiting niet op verkeerskundige bezwaren stuit. Volgens de rechtbank bestond verder een redelijke mate van consensus over de invulling van het gebied, zodat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen weg zal worden aangelegd. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat [wederpartij] kosten heeft gemaakt voor de aanleg van riolering. De omstandigheid dat de gronden waarop de percelen zouden moeten worden ontsloten gedeeltelijk in eigendom zijn van de gemeente Zutphen, vormt geen reden om de omgevingsvergunning onvoorwaardelijk te weigeren, aldus de rechtbank.

Relevante bepalingen

3. Artikel 2.1, aanhef en onder a, van de Wabo luidt:

"Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk."

Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder a, luidt:

"Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet."

Het Bouwbesluit 2012 is een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120 van de Woningwet.

Artikel 6.35 van het Bouwbesluit 2012 luidt:

"1. Een bouwwerk is zodanig bereikbaar voor hulpverleningsdiensten dat tijdig bluswerkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en hulpverlening kan worden geboden.

2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.35 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften."

In tabel 6.35 zijn voor een woonfunctie alle leden van artikel 6.37 aangewezen.

Artikel 6.37 luidt:

"1. Tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen ligt een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.

2. Het eerste lid is niet van toepassing:

[…]

- indien de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 meter van een openbare weg ligt, of

- indien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk naar het oordeel van het bevoegd gezag geen verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid vereist."

Bereikbaarheid

4. Het college heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de weigering van de omgevingsvergunning omdat het bouwplan niet voldoet aan artikel 6.37 van het Bouwbesluit 2012, op een gebrekkige motivering berust. Volgens het college heeft de rechtbank miskend dat ten noorden van het perceel geen weg aanwezig is en dat er waarschijnlijk ook geen weg zal worden gerealiseerd. Daarbij wijst het college erop dat geen overeenstemming over de exploitatie van gronden zal worden bereikt.

4.1. Zowel ten tijde van het besluit van 18 november 2014 als ten tijde van het besluit op bezwaar van 6 mei 2015 was direct ten noorden van de woonpercelen geen weg aanwezig. Een in het verleden aanwezig bouwstraat was voorafgaand aan het besluit van 18 november 2014 reeds verwijderd. Vast staat dat de toegangen van de in het bouwplan opgenomen woningen op meer dan 10 m van een openbare weg zijn voorzien en er geen verbindingswegen tussen de woonpercelen en een openbare weg aanwezig waren. Ten tijde van voormelde besluiten stond, wat van de achtergrond daarvan ook zij, niet vast dat een weg ter ontsluiting van de woonpercelen zou worden gerealiseerd. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de woningen, zoals opgenomen in het bouwplan, niet bereikbaar zijn voor hulpverleningsdiensten, zodat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwen van de woningen niet voldoet aan de artikelen 6.35 en 6.37 van het Bouwbesluit en de omgevingsvergunning moet worden geweigerd. De rechtbank heeft niet onderkend dat voor de toepassing van die artikelen niet van betekenis is of aannemelijk is dat een weg alsnog zal worden gerealiseerd. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 6 mei 2015 heeft vernietigd.

Het betoog slaagt.

4.2. De Afdeling merkt op dat het betoog van [wederpartij] niet tot een ander oordeel kan leiden. [wederpartij] betoogt dat het college verplicht is aan de noordzijde van de percelen, waar voorheen een bouwstraat lag, een weg aan te leggen, althans daartoe medewerking te verlenen. [wederpartij] wijst daartoe onder meer op het verkavelingsplan, dat in een dergelijk weg voorziet, en de ter plaatse aangelegde riolering. De vraag of een zodanige verplichting bestaat is echter civielrechtelijk van aard en kan om die reden niet in het kader van de door [wederpartij] aangevraagde en door het college geweigerde omgevingsvergunning worden beoordeeld.

Het besluit van 5 juli 2016

5. Naar aanleiding van de aangevallen uitspraak heeft het college op 5 juli 2016 een nieuw besluit genomen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 november 2014 en dat bezwaar opnieuw, zij het met een gewijzigde motivering, ongegrond verklaard. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, geacht mede onderwerp te zijn van dit geding. Gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, is de grondslag aan dit besluit komen te ontvallen, zodat het om die reden moet worden vernietigd.

Conclusie en proceskosten

6. Het hoger beroep van het college is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 6 mei 2015 van het college alsnog ongegrond verklaren. Het besluit van 5 juli 2016 dient te worden vernietigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 december 2015 in zaak nr. 15/3349;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zutphen van 5 juli 2016, kenmerk 49505.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Van Heusden
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

163-811.