Uitspraak 201608445/1/V3


Volledige tekst

201608445/1/V3.
Datum uitspraak: 17 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 november 2016 in zaak nr. NL16.2741 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.

Bij uitspraak van 3 november 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.F. Roza, advocaat te Zwolle, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft krachtens artikel 8, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 (Pb 2013 L 180; hierna: Dublinverordening) Duitsland verantwoordelijk gehouden voor de behandeling van de door de vreemdeling in Nederland ingediende asielaanvraag. De Duitse autoriteiten hebben het overnameverzoek op 3 augustus 2016 geaccepteerd.

2. Uit Eurodac is gebleken dat de vreemdeling, die als minderjarige is aangemerkt, op 23 december 2015 in Duitsland om internationale bescherming heeft verzocht. Uit van de Nederlandse liaisonambtenaar van de Duitse autoriteiten verkregen informatie is verder gebleken dat de vreemdeling daar bekend staat als [naam], geboren op [geboortedatum], en dat zijn dossier in relatie staat met het dossier van zijn moeder, [naam moeder], geboren op [geboortedatum].

3. In zijn twee grieven - in onderling verband gelezen en samengevat weergegeven - klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat, nu de vreemdeling ontkent dat de genoemde vrouw zijn moeder is, hij voor hij zijn besluit van 29 september 2016 nam, uitsluitsel had moeten verkrijgen of deze vrouw daadwerkelijk de moeder van de vreemdeling is, omdat de van de liaisonambtenaar verkregen informatie daarvoor onvoldoende is.

4. De staatssecretaris heeft de informatie van de liaisonambtenaar in het verzoek om overname vermeld samen met de door de vreemdeling in Nederland opgegeven, andersluidende, persoonsgegevens. De Duitse autoriteiten hebben dat verzoek op basis van die informatie geaccepteerd. De staatssecretaris heeft, gelet daarop, terecht aannemelijk geacht dat de moeder van de vreemdeling zich in Duitsland bevindt. De stelling van de vreemdeling dat zijn moeder niet in Duitsland maar in Afghanistan verblijft, maakt dat niet anders, nu hij die stelling niet heeft gestaafd. De grieven slagen.

5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.

6. In beroep klaagt de vreemdeling tevergeefs dat de staatssecretaris het Bureau Medische Advisering had moeten inschakelen om naar zijn geestelijke gezondheid te kijken. De staatssecretaris heeft zich bij zijn besluit van 29 september 2016 terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling geen recent gedateerde medische documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij onder specialistische behandeling is of deze behoeft en dat medisch onderzoek niet is geïndiceerd.

7. Het beroep is ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 3 november 2016 in zaak nr. NL16.2741;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, mr. G. van der Wiel en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2017

47.