Uitspraak 201702914/2/V1


Volledige tekst

201702914/2/V1.
Datum uitspraak: 3 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 29 maart 2017 in zaak nr. 17/4539 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen, bepaald dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en tegen hem een inreisverbod uitgevaardigd.

Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1. De vreemdeling betoogt dat het hoger beroep en het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat de staatssecretaris het hogerberoepschrift niet tijdig heeft ingediend.

1.1. Aan de aangevallen uitspraak is een rechtsmiddelenvoorlichting toegevoegd, waarin een hogerberoepstermijn van vier weken is vermeld. De staatssecretaris heeft binnen die termijn hoger beroep ingesteld. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2079) volgt dat in die situatie, ook al zou het hoger beroep niet tijdig zijn ingesteld, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de staatssecretaris in verzuim is geweest.

Het betoog faalt reeds hierom.

2. De staatssecretaris heeft, voor zover hier van belang, bij ministeriële regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (hierna: het VV 2000, Stcrt. 2016, 55444), Tunesië aangemerkt als veilig land van herkomst in de zin van artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000. De rechtbank heeft deze regeling onverbindend verklaard, voor zover de staatssecretaris daarin Tunesië als veilig land van herkomst heeft aangemerkt, het besluit van 27 februari 2017 vernietigd en bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.

3. Het verzoek van de staatssecretaris komt erop neer dat hij de voorzieningenrechter verzoekt om de aangevallen uitspraak bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen, voor zover daarin voormelde ministeriële regeling met betrekking tot Tunesië onverbindend is verklaard. Anders dan de vreemdeling betoogt, bestaat spoedeisend belang bij dit verzoek, aangezien het zaaksoverstijgende karakter van de onverbindendverklaring ook gevolgen heeft voor de beoordeling door de staatssecretaris van asielaanvragen van andere vreemdelingen uit Tunesië.

Gelet op hetgeen in het hogerberoepschrift is aangevoerd, valt niet uit te sluiten dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de staatssecretaris terecht de aanvraag van de vreemdeling heeft afgewezen. Gelet hierop en nu de schriftelijke uiteenzetting van de vreemdeling geen blijk geeft van bijzondere belangen die er thans toe nopen dat schorsing van de aangevallen uitspraak achterwege moet blijven, ziet de voorzieningenrechter aanleiding de na te melden voorlopige voorziening te treffen.

4. Het verzoek dient als kennelijk gegrond te worden toegewezen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

schorst bij wijze van voorlopige voorziening de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 29 maart 2017 in zaak nr. 17/4539, voor zover daarin de ministeriële regeling van 11 oktober 2016, nummer 750970, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, met betrekking tot Tunesië onverbindend is verklaard.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017

488-827.