Uitspraak 201700313/1/A3


Volledige tekst

201700313/1/A3.
Datum uitspraak: 19 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats]

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2016 in zaak nr. 16/322 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Heerlen.

Procesverloop

Bij besluit van 28 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [locatie 1] te [woonplaats] vanaf 6 oktober 2015 voor een duur van 12 maanden te sluiten.

Bij besluit van 12 januari 2016 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de ingangsdatum van de sluiting bepaald op 2 november 2015.

Bij uitspraak van 30 november 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. [appellant] huurde de woning aan [locatie 1] te [woonplaats] ten tijde van de sluiting. Op 2 september 2015 heeft de politie in de woning tijdens een doorzoeking handelshoeveelheden harddrugs aangetroffen. Bij besluit van 28 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan [locatie 1]vanaf 6 oktober 2015 voor een duur van 12 maanden te sluiten. [appellant] verbleef ten tijde van dit besluit in detentie. Op 2 november 2015 is de woning feitelijk van gemeentewege gesloten.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was [appellant] te gelasten de woning voor een duur van 12 maanden te sluiten en dat de sluiting in overeenstemming is met de beleidsregels voor de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet.

Wettelijk kader

3. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt: "De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is."

Ter uitvoering van de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester beleidsregels vastgesteld die zijn neergelegd in het "Handhavingsbeleid drugs- en overige (woon)overlast". Volgens paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid wordt een locatie, die onder het bereik van artikel 13b van de Opiumwet valt, zonder waarschuwing voor de duur van 12 maanden gesloten indien wordt geconstateerd dat vanuit die locatie verkoop, aflevering of verstrekking van middelen als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet, harddrugs, plaatsvindt of deze middelen daartoe aanwezig zijn.

Het hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid de bevoegdheid van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft kunnen toepassen. Daartoe voert hij aan dat de burgemeester onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van zijn twee minderjarige kinderen. Dat de kinderen na sluiting van de woning gescheiden van hem zouden leven en of de sluiting een dergelijke inbreuk rechtvaardigt, heeft de burgemeester ten onrechte niet bij de last tot sluiting betrokken. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840, betoogt [appellant] dat dit wel had gemoeten.

4.1. Uit een proces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, van 3 september 2015 volgt dat op 2 september 2015 tijdens een doorzoeking van de woning aan de [locatie 1] op amfetamine lijkende stoffen zijn aangetroffen met een gewicht van ongeveer 1410 gram en op cocaïne lijkende stoffen met een gewicht van 3,5 gram. Uit een proces-verbaal van de politie, Eenheid Limburg, van 3 september 2015 volgt dat deze stoffen zijn onderworpen aan een indicatieve test. Op basis van deze test is geconcludeerd dat het om onderscheidenlijk amfetamine en cocaïne gaat. Ook is in het proces-verbaal van 3 september 2015 vermeld dat in de woning plastic zakjes zijn aangetroffen met op versnijdingsmiddel lijkende stoffen en seal-verpakkingen.

4.2. Niet in geschil dat in de woning aan de [locatie 1] een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen die groter is dan de normale gebruikershoeveelheid. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130) is voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist dat daadwerkelijk harddrugs in de woning zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is een woning op grond van die bepaling te sluiten indien daarin een handelshoeveelheid drugs, die geacht wordt te zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, wordt aangetroffen. In de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) is in algemene zin vermeld dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt mag in ernstige gevallen worden afgeweken. Gelet op de omvang van de aangetroffen hoeveelheid harddrugs in de woning aan de [locatie 1] heeft de rechtbank terecht in navolging van de burgemeester een ernstig geval mogen aannemen.

De burgemeester heeft de woning overeenkomstig paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid gesloten voor een duur van 12 maanden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4209, is het beleid, zoals neergelegd in paragraaf 3.2 van het Handhavingsbeleid niet onredelijk. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank heeft miskend dat het handelen overeenkomstig het Handhavingsbeleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het Handhavingsbeleid te dienen doelen. De burgemeester heeft in aanmerking genomen dat de minderjarige kinderen niet in zijn woning aan de [locatie 1 ]verbleven, maar bij hun moeder in de woning aan de [locatie 2]. Voor zover [appellant] stelt dat deze woning eveneens met toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b, van eerste lid, van de Opiumwet is gesloten, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2017:978, dat de kinderen na de sluiting van die woning zouden worden opgevangen door hun grootouders en dat is gebleken dat [appellant] zijn kinderen niet door de week, maar alleen in de weekeinden mag ontmoeten. De sluiting van de woning aan de [locatie 1] heeft in deze omstandigheden geen verandering gebracht.

Het betoog faalt.

Slotsom

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.

w.g. Borman w.g. Man
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017

629.