Uitspraak 201505486/1/A1


Volledige tekst

201505486/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. Vrieshorst Project B.V., gevestigd te Amsterdam,
2. Dela Uitvaartverzorging B.V., gevestigd te Eindhoven,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 juni 2015 in zaken nrs. 14/5457, 14/5458, 15/226 en 15/178 in het geding tussen:

Dela Uitvaartverzorging,
[partij A] en anderen, allen wonend te Egmond aan den Hoef, gemeente Alkmaar,
[partij B] en [partij C], beiden wonend te Egmond aan den Hoef,
de Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond-Schoorl, gevestigd te Bergen

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2014 heeft het college aan Vrieshorst Project omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een crematorium op het perceel Meerweg 11 en 11A, kadastraal bekend als gemeente Alkmaar, sectie D, nrs. 1636 en 1637.

Bij uitspraak van 2 juni 2015 heeft de rechtbank het door [belanghebbende] en tweeëntwintig anderen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het door Dela Uitvaartverzorging, [partij A], [partij B] en [partij C], en de stichting tegen het besluit van 20 november 2014 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van Vrieshorst Project. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Vrieshorst Project en Dela Uitvaartverzorging hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben het college, [partij A], [partij B] en [partij C] en Dela Uitvaartverzorging, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 2 mei 2016 heeft het college onder aanvulling van de motivering nogmaals aan Vrieshorst Project omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een crematorium op het perceel.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Dela Uitvaartverzorging en de stichting gronden ingediend tegen het besluit van 2 mei 2016.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2016, waar Vrieshorst Project, vertegenwoordigd door mr. A.J. Bakhuijsen, advocaat te Haarlem, en [gemachtigde A], Dela Uitvaartverzorging, vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, en [gemachtigde B], en het college, vertegenwoordigd door mr. B. Wedding, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [omwonende], [partij A] en [partij B] en [partij C], vertegenwoordigd door [gemachtigde D], ter zitting gehoord.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben Dela Uitvaartverzorging, en [partij B] en [partij C] nadere gronden ingediend tegen het besluit van 2 mei 2016. Voorts heeft [partij A] voor omwonenden, te weten [namen 13 omwonenden] en [belanghebbende] nadere gronden tegen dat besluit ingediend.

Vrieshorst Project, het college en Dela Uitvaartverzorging hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak nogmaals ter zitting behandeld op 19 januari 2017, waar Vrieshorst Project, vertegenwoordigd door mr. A.J. Bakhuijsen, advocaat te Haarlem, [gemachtigde E] en [gemachtigde F], Dela Uitvaartverzorging, vertegenwoordigd door mr. A.A. van den Brand, advocaat te Eindhoven, [gemachtigde G] en [gemachtigde B], zijn verschenen. Voorts zijn de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [partij A] en anderen en [partij B] en [partij C], vertegenwoordigd door [gemachtigde D], ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Vrieshorst Project heeft een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het realiseren van een crematorium, het plaatsen van handelsreclame, het aanleggen van een uitrit, het plaatsen van drie vlaggenmasten en het plaatsen van een 10kv compact station op het perceel Meerweg 11 te Alkmaar. Op het perceel was ten tijde van de aanvraag om omgevingsvergunning een tuincentrum gevestigd. [partij B] en [partij A] wonen in de omgeving van het perceel. Zij vrezen ten gevolge van het project een verslechtering van hun woon- en leefklimaat. Dela Uitvaartverzorging heeft te Heerhugowaard omstreeks juni 2014 een crematorium in gebruik genomen. Bij het realiseren van dit crematorium is rekening gehouden met het ontbreken van een crematorium in Alkmaar. Dela Uitvaartverzorging stelt zich op het standpunt dat de noodzaak voor het realiseren van een crematorium in Alkmaar ontbreekt.

Het project is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westrand-Zuid" op het perceel rustende bestemmingen "Detailhandel (DH)" en "Waarde-Ecologie-weidevogelleefgebied". Teneinde medewerking aan het project te kunnen verlenen heeft het college met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning verleend.

2. De rechtbank heeft het besluit van 20 november 2014 vernietigd, omdat, kort samengevat, het college de door Dela Uitvaartverzorging ingediende zienswijze gericht tegen het ontwerpbesluit ten onrechte niet heeft betrokken bij het nemen van het besluit van 20 november 2014, de raad van de gemeente niet kon volstaan met de terinzagelegging van een ontwerp verklaring van geen bedenkingen en ten onrechte geen definitieve verklaring van geen bedenkingen is afgegeven. Daarnaast overweegt de rechtbank dat in het kader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) een te beperkt onderzoek is verricht door het college naar de actuele regionale behoefte. Verder heeft de rechtbank overwogen dat in het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd waarom voldaan is aan artikel 14, tweede lid, aanhef en onder a, van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: de PRV) van de Provincie Noord-Holland, nu de conclusie dat de noodzaak van het project is aangetoond op basis van de aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoeken niet mocht worden getrokken volgens de rechtbank.

3. De betogen van Vrieshorst Project dat de rechtbank wat betreft de door Dela Uitvaartverzorging en de stichting ingediende beroepen gelet op artikel 8:69a van de Awb ten onrechte het besluit van 20 november 2014 heeft vernietigd en dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het project voorziet in nieuwe verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro zijn ter zitting van de Afdeling van 21 juni 2016 ingetrokken.

Belanghebbendheid [partij A], [partij B] en [partij C]

4. Vrieshorst Project betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [partij A], [partij B] en [partij C] aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zij voert hiertoe aan dat de woningen van [partij A], [partij B] en [partij C] zijn gelegen op een afstand van onderscheidenlijk 875 m en 175 m van het perceel en dat door de aanwezigheid van een tussenliggende weg, begroeiing, bomen en weiland beperkt zicht op het perceel bestaat. Daarnaast was in het verleden een tuincentrum gevestigd op het perceel en is de verandering van het gebruik volgens Vrieshorst Project vanuit ruimtelijk oogpunt bezien niet zodanig dat [partij B] en [partij A] aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden. Zo zal het aantal verkeersbewegingen naar het perceel afnemen en is het perceel gelegen op een grotere afstand dan de in de brochure Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2009 opgenomen afstand van 100 m, aldus Vrieshorst Project.

4.1. Artikel 8:1 van de Awb luidt:

"Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter."

Artikel 1:2, eerste lid luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. "

4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [partij B] en [partij C] belanghebbende zijn als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Hierbij heeft de rechtbank terecht van belang geacht dat het crematorium op een afstand van ongeveer 175 m van de woning van [partij B] en [partij C] is voorzien en zij onbeperkt zicht hebben op het crematorium. Verder heeft de rechtbank hierbij terecht in aanmerking genomen dat de ruimtelijke uitstraling van het crematorium, gelet op de hoogte van het gebouw en de omgeving van het perceel en het relatief vlakke en open landschap, niet dusdanig is dat de belangen van [partij B] en [partij C] niet rechtstreeks bij het besluit van 20 november 2014 betrokken zouden zijn. In zoverre slaagt het betoog niet.

De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat [partij A] belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb. Hierbij is van belang dat het crematorium op een afstand van ongeveer 875 m van de woning van [partij A] is voorzien en dat [partij A], met name in de zomermaanden, geen zicht van enige betekenis heeft op de locatie. Voorts is niet gebleken dat de ruimtelijke uitstraling van het crematorium voor het perceel van [partij A] van dien aard is dat hij door de vestiging van het crematorium rechtstreeks in zijn belangen wordt geraakt. Dat het crematorium twee ontsluitingsroutes heeft, waarvan een ontsluitingsroute langs de woning van [partij A] leidt, maakt ook niet dat de ruimtelijke uitstraling van het crematorium zodanig is dat het belang van [partij A] rechtstreeks betrokken is bij het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning. Daarbij is van belang dat Vrieshorst Project ter zitting van de Afdeling nader heeft toegelicht dat de ontsluiting van en naar het perceel met name via de nog te verbreden brug naar de in de nabijheid van het perceel Meerweg 11 en 11A gelegen N9 zal plaatsvinden en het perceel derhalve niet in overwegende mate via de weg langs het huis van [partij A] zal worden ontsloten.

Het betoog slaagt in zoverre.

Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening

5. Vrieshorst Project betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat wordt voorzien in een actuele behoefte. Zij voert hiertoe aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de behoefte aan een extra crematorium in een regio niet alleen wordt bepaald door de aanwezige theoretische ovencapaciteit, nu ook kwalitatieve overwegingen bepalend zijn, zoals de behoefte aan een crematie in de eigen woonplaats, kleinschaligheid, individualiteit, keuzevrijheid en een eenduidige service.

5.1. Artikel 5.20 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: het Bor) luidt:

"Voor zover de omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet zijn de artikelen 3.1.2, 3.1.6 en 3.3.1, eerste lid, van het Bro van overeenkomstige toepassing"

Artikel 3.1.6, tweede lid van het Bro luidt:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld."

5.2. In hetgeen Vrieshorst Project heeft aangevoerd over de actuele behoefte van de regio Alkmaar ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in het besluit van 20 november 2014 niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat in de regio Alkmaar behoefte bestaat aan een nieuw crematorium. Het college heeft slechts onderzocht hoeveel mensen zich binnen de regio Alkmaar willen laten cremeren en of het beoogde nieuwe crematorium in Alkmaar en het reeds bestaande crematorium in Heerhugowaard na de komst van het nieuwe crematorium gezond naast elkaar kunnen blijven bestaan. Daarbij heeft de rechtbank terecht het rapport van Kybys Ingenieurs en Adviseurs van 29 januari 2015 van belang geacht. Daarin wordt de actuele behoefte van de regio Alkmaar onderzocht en is geconcludeerd dat de bestaande crematoria geheel in de crematiebehoefte kunnen voorzien en een overcapaciteit van 2,6 crematieovens in de regio Alkmaar bestaat. De enkele stelling dat bij het kiezen van een crematielocatie ook andere aspecten van belang zijn, zoals behoefte aan een crematie in de eigen woonplaats, kleinschaligheid en keuzevrijheid, maakt nog niet dat in de regio een actuele behoefte bestaat aan een crematorium.

Het betoog faalt.

PRV

6. Verder betoogt Vrieshorst Project dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de noodzaak van het project als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de PRV niet is aangetoond. Zij voert daartoe aan dat het perceel is gelegen in Bestaand Bebouwd Gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV waardoor artikel 14 van de PRV toepassing mist.

6.1. Artikel 2, van de PRV luidt:

"In deze verordening wordt verstaan onder:

u. landelijk gebied: het gebied, niet zijnde bestaand bebouwd gebied;

[…];

kk. verstedelijking: ontwikkeling van alle functies die verband houden met wonen, bedrijvigheid, voorzieningen, bovengrondse en ondergrondse infrastructuur, stedelijk water en stedelijk groen, voor zover de hiervoor genoemde functies het oprichten van bebouwing mede mogelijk maken;

[…]."

Artikel 9, eerste lid luidt:

"Als bestaand bebouwd gebied wordt aangewezen de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern."

Artikel 14, eerste lid luidt:

"Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking, als bedoeld in artikel 2 van deze verordening, in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening."

Artikel 14, tweede lid luidt:

"In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied anders dan de verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12 en 13, indien:

a. de noodzaak van verstedelijking als bedoeld in het eerste lid is aangetoond;

b. is aangetoond dat de beoogde verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd;

c. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen."

6.2. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het realiseren van het crematorium kan worden aangemerkt als een uitbreiding in Bestaand Bebouwd Gebied als bedoeld in artikel 9 van de PRV. Weliswaar is een deel van het crematorium voorzien op gronden waar in het verleden een tuincentrum was gebouwd, maar een deel van de op te richten bebouwing is voorzien buiten het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak voor "Detailhandel" waar geen bebouwing was gerealiseerd waardoor het bouwplan voorziet in verstedelijking van landelijk gebied als bedoeld in artikel 2, onder u, van de PRV. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.2 ziet de Afdeling in hetgeen Vrieshorst Project heeft aangevoerd over het bestaan van noodzaak van de verstedelijking geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de noodzaak van het project als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de PRV is aangetoond.

Het betoog faalt.

Hoger beroep Dela Uitvaartverzorging

7. Dela Uitvaartverzorging betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 20 november 2014 niet is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zij voert hiertoe aan dat zij na overleg met het college van Alkmaar over het realiseren van een crematorium in Alkmaar er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het college geen omgevingsvergunning zou verlenen voor een crematorium in de gemeente Alkmaar als zij in de gemeente Heerhugowaard een crematorium zou realiseren. Zij verwijst in dit kader naar een brief van het college van 14 mei 2007.

7.1. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat Dela Uitvaartverzorging aannemelijk heeft gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college geen omgevingsvergunning voor een crematorium in de gemeente Alkmaar zou verlenen. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat in de door Dela Uitvaartverzorging genoemde brief van 14 mei 2007 niet is medegedeeld dat er in Alkmaar geen crematorium zal komen. In deze brief heeft het college te kennen gegeven dat het onderzoek naar de vestigingsmogelijkheden van Dela Uitvaartverzorging in Alkmaar zullen worden gestaakt, in afwachting van de resultaten en de ontwikkelingen in Heerhugowaard.

Het betoog faalt.

Conclusie hoger beroep

8. Het hoger beroep van Vrieshorst Project is gegrond gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de belanghebbendheid van [partij A] in 4.2. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Doende hetgeen de rechtbank behoorde te doen zal de Afdeling het beroep van [partij A] gericht tegen het besluit van 20 november 2014 niet-ontvankelijk verklaren. Het hoger beroep van Dela Uitvaartverzorging is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.

Het besluit van 2 mei 2016

9. Bij besluit van 2 mei 2016 heeft het college nogmaals aan Vrieshorst Project een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van een crematorium in afwijking van het bestemmingsplan, het plaatsen van handelsreclame, het aanleggen van een uitrit, het kappen van bomen en het plaatsen van een 10kv compact station op het perceel. Voorafgaand aan dit besluit heeft de raad een verklaring van geen bedenkingen gegeven en aan het besluit is de door Buro SRO opgestelde "Aanvullende Ladderonderbouwing Crematorium Meerweg Alkmaar" van 1 mei 2016 (hierna: de aanvulling) en de daarbij behorende bijlagen ten grondslag gelegd. Volgens het college blijkt uit deze aanvullende onderbouwing dat het project voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het besluit van 2 mei 2016 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Ontvankelijkheid [partij A] en anderen

10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 4.2 is het beroep, voor zover ontstaan voor [partij A], niet-ontvankelijk.

De beroepen van [namen 13 omwonenden] en [belanghebbende] gericht tegen het besluit van 20 november 2014 zijn in de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Het besluit van 2 mei 2016 is genomen op de aanvraag nadat het besluit van 20 november 2014 door de rechtbank was vernietigd. De hiervoor genoemde omwonenden voor wie [partij A] beroep tegen het besluit van 2 mei 2016 heeft ingesteld zijn door dat besluit niet in een nadeligere situatie komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden na het besluit van 20 november 2014, nu voormelde besluiten beide de vergunningverlening van het crematorium behelzen. In de niet-ontvankelijkverklaring van hun beroep tegen dat besluit hebben zij berust, nu zij daartegen geen hoger beroep hebben ingesteld. Onder deze omstandigheden en nu niet is gebleken van nieuwe feiten en omstandigheden dient het beroep voor zover ingediend door [namen 13 omwonenden] en [belanghebbende] niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beroepen van [partij B] en [partij C], de stichting en Dela Uitvaartverzorging

11. Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] betogen dat in de aan het besluit van 2 mei 2016 ten grondslag gelegde aanvulling onrealistische en onjuiste prognoses en stellingen zijn opgenomen en dat de actuele behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet is aangetoond. Zij verwijzen in dit kader naar de door Kybys Ingenieurs en Adviseurs opgestelde "Notitie Validatie aanvullende Ladderonderbouwing" van 23 mei 2016 en een notitie van Kybys Ingenieurs en Adviseurs van 16 juni 2016. Volgens hen bestaat er op de korte en lange termijn geen behoefte aan een nieuw crematorium. De stichting betoogt eveneens dat in de regio reeds kan worden voldaan aan de actuele behoefte aan een crematorium. De stichting en [partij B] en [partij C] betogen daarnaast dat het zoekgebied te beperkt is, nu ook het grondgebied van de gemeente Bergen, Uitgeest, Castricum en Heiloo tot het zoekgebied zou moeten worden gerekend en dat een passende ontsluiting vanaf het perceel ontbreekt.

11.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:353, is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro beoogd vanuit een oogpunt van ruimtelijke ordening ongewenste leegstand te vermijden en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

11.2. In het aan het besluit van 2 mei 2016 ten grondslag gelegde advies van Buro SRO van 1 mei 2016, is nader onderzoek gedaan naar de actuele behoefte in de regio. Bevestigd wordt dat de vraag naar crematie groeit. Uitgegaan wordt van een gemiddelde groei en van een verzorgingsgebied van 15 kilometer. In het onderzoek is een inschatting gemaakt van het marktpotentieel per crematorium in dat gebied.

Verder wordt in de aanvullende onderbouwing van Buro SRO van 1 mei 2016 geconcludeerd dat er kwantitatief en kwalitatief behoefte aan de komst van een crematorium in Alkmaar is. Er wordt beter voorzien in de behoefte aan kwalitatief hoogwaardige dienstverlening in of zo dicht mogelijk bij de eigen woonplaats. Daarbij wordt uitgegaan van een ovenbenutting tussen de 60 en 70 procent, omdat een volledige benutting van de ovencapaciteit volgens Buro SRO, onder verwijzing naar een tabel waarbij de theoretische capaciteit is afgezet tegen de werkelijke benutting van de ovens, niet realistisch is. Daarbij is van belang dat steeds meer mensen kiezen voor crematie, dat de kwaliteitseisen toenemen en dat vraag bestaat in Alkmaar naar crematie in de eigen woonplaats.

In het onderzoek van Buro SRO wordt geconcludeerd dat weliswaar theoretisch bezien bij een volledige benutting van de ovencapaciteit geen tekort aan ovens zou bestaan, maar dat uitgaande van een realistische ovenbenutting tussen de 60 en 70 procent, die past bij een normale werkplanning, op termijn een tekort aan crematiemogelijkheden bestaat in het primaire verzorgingsgebied, bestaande uit Heerhugowaard, Schagen, Hoorn, Purmerend en Alkmaar. In het onderzoek wordt dan ook geconcludeerd dat er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan de komst van een crematorium in Alkmaar en met dit crematorium invulling wordt gegeven aan een actuele regionale behoefte.

Daarnaast is onderzoek gedaan naar alternatieve locaties binnen het bestaand stedelijk gebied in de gemeente Alkmaar. Tien locaties zijn onderzocht op geschiktheid waarbij vooral is gekeken naar beschikbaarheid, eigendomssituatie en afstand tot woonbebouwing. De huidige locatie is volgens dit onderzoek de meest gewenste locatie, omdat reeds bebouwing aanwezig was op het perceel en sprake is van een relatief geringe afwijking daarvan. Door een zorgvuldige inpassing in de omgeving biedt de locatie zelfs mogelijkheden voor verbetering van de landschappelijke kwaliteit waardoor voldaan wordt aan de wensen ten aanzien van de uitstraling en de dienstverlening. Daarnaast is de locatie gelegen op een prominente plek langs de ringweg, de verkeersafwikkeling is goed en er is voldoende ruimte voor het realiseren van parkeerplaatsen.

11.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715, zal in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking van geval tot geval moeten worden bezien welk regionaal schaalniveau past bij de stedelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet. In de aanvullende onderbouwing van Buro SRO wordt voor het verzorgingsgebied een straal van 15 kilometer aangehouden met als zwaartepunt van de vraag de gemeente Alkmaar en is een inschatting gemaakt van het marktpotentieel per crematorium binnen dit verzorgingsgebied. In hetgeen Dela Uitvaartverzorging, [partij B] en [partij C] en de stichting hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de gekozen relevante regio in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering, nu zij niet met concrete gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat het college ten onrechte is uitgegaan van een marktregio van deze omvang.

11.4. In hetgeen Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] aanvoeren ziet de Afdeling verder geen grond voor het oordeel dat het college met de aan het besluit van 2 mei 2016 ten grondslag gelegde aanvullende motivering, zoals hiervoor onder 11.2 - kort samengevat - is weergegeven, zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voorziet in een actuele regionale behoefte als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Daarbij is van belang dat Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] niet aannemelijk hebben gemaakt dat geen rekening kan worden gehouden met de verwachte ontwikkeling van het sterftecijfer en de ontwikkeling van de toename van het aantal crematies in plaats van begrafenissen. Dat Kybys in haar in opdracht van Dela Uitvaartverzorging uitgebrachte nadere advies van 16 juni 2016 te kennen geeft dat zij twijfelt aan deze uitgangspunten is daarvoor onvoldoende. Daarnaast acht de Afdeling het niet onredelijk dat het college, mede gelet op de omstandigheid dat de afgelopen vijf jaar geen van de crematoria in de regio de maximale ovencapaciteit heeft benut, bij de bepaling van de actuele behoefte, rekening heeft gehouden met de normale werkplanning van de crematoria in het primaire verzorgingsgebied. Door Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] is niet aan de hand van concrete gegevens aangetoond dat geen actuele behoefte bestaat bij een normale werkplanning en is evenmin aangetoond dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ten gevolge van de realisering van het crematorium elders geen ongewenste leegstand zal ontstaan. De ter zitting van de Afdeling aangevoerde stelling van Dela Uitvaartverzorging, [partij B] en [partij C] dat het aantal technische crematies hoger zal liggen dan waarmee rekening is gehouden, betekent nog niet dat geen actuele behoefte aan een crematorium bestaat. Daarbij is van belang dat ter zitting door Vrieshorst Project is toegelicht dat in het aan het besluit ten grondslag gelegde onderzoek is aangesloten bij het landelijk gemiddelde aan technische crematies en dat tijdens kantooruren met name de dienstverlening plaatsvindt en de technische crematies ook in de avonduren zouden kunnen worden verricht, nu bij een technische crematie geen dienst wordt aangeboden en alleen gebruik wordt gemaakt van de oven.

11.5. Voor zover de stichting betoogt dat een passende ontsluiting ontbreekt, heeft zij dit niet aannemelijk gemaakt aan de hand van concrete gegevens zodat de Afdeling geen aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat het college in zoverre de omgevingsvergunning niet heeft kunnen verlenen. Hierbij is van belang dat in de aan het besluit van 2 mei 2016 ten grondslag gelegde aanvullende onderbouwing van Buro SRO van 1 mei 2016 is uiteengezet op welke wijze het perceel zal worden ontsloten, dat deze route niet door een woonwijk leidt, dat de weg zal worden verbreed om conflicten met fietsers zo veel mogelijk te voorkomen en dat de locatie tevens bereikbaar is met het openbaar vervoer. Daarnaast is op het perceel voldoende ruimte voor het realiseren van parkeerplaatsen. Voorts heeft het college hierbij van belang kunnen achten dat het perceel met name via de N9 zal worden ontsloten.

11.6. Het college heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat noodzaak bestaat voor uitbreiding van de bestaande verstedelijking in landelijk gebied en deze verstedelijking niet door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied kan worden gerealiseerd als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder b, van de PRV. Daarbij is het onder 11.2 vermelde onderzoek naar de alternatieve locaties van belang. Het college heeft tien locaties onderzocht op geschiktheid waarbij vooral is gekeken naar beschikbaarheid, eigendomssituatie en afstand tot woonbebouwing. Daarbij is het college tot de conclusie gekomen dat de huidige locatie de meest gewenste is, omdat reeds bebouwing aanwezig was op het perceel en sprake is van een relatief geringe afwijking daarvan gelet op het voorheen op het perceel aanwezige gebruik als tuincentrum. Daarnaast hebben Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] geen concrete beschikbare alternatieve locaties aangevoerd waar door middel van herstructurering, intensivering, combinering dan wel transformering binnen Bestaand Bebouwd Gebied de beoogde verstedelijking zou kunnen worden gerealiseerd. Voorts is na vooroverleg tussen het college en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en de door het college van gedeputeerde staten op 17 juni 2014 gestuurde brief met aanbevelingen een aantal aanpassingen doorgevoerd in het ontwerp, zodat het gebouw en de bijbehorende ruimte zich beter voegen in het open weidegebied. Zo is de muur aangrenzend aan het gebouw ingekort, zijn het talud en de muur bij het strooiveld landschappelijk beter ingepast en is een bomengroep vervallen. Mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de actuele behoefte in de regio naar een crematorium ziet de Afdeling in hetgeen Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] aanvoeren geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid met toepassing van artikel 14, tweede lid, van de PRV een omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen aan Vrieshorst Project.

11.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen door Dela Uitvaartverzorging, de stichting en [partij B] en [partij C] is aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het besluit wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 14 van de PRV voor vernietiging in aanmerking komt.

De betogen falen.

12. Voor zover Dela Uitvaartverzorging en [partij B] en [partij C] aanvoeren dat de raad bij de afgifte van de verklaring van geen bedenkingen op 12 oktober 2015 de aanvullende onderbouwing van Buro SRO van 1 mei 2016 niet heeft kunnen betrekken, leidt dit betoog niet tot het oordeel dat het college geen omgevingsvergunning heeft mogen verlenen ten tijde van het besluit van 2 mei 2016, nu gelet op het voorgaande geen grond bestaat voor het oordeel dat het besluit wegens strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro en artikel 14 van de PRV voor vernietiging in aanmerking komt.

Belangenafweging

13. Voor zover [partij B] en [partij C] betogen dat aan het besluit van 2 mei 2016 geen deugdelijke belangenafweging ten grondslag ligt, omdat onvoldoende rekening is gehouden met hun woon- en leefklimaat, faalt dit betoog. Weliswaar zullen [partij B] en [partij C] zicht hebben op het crematorium en zullen zij mogelijk enige gevolgen ondervinden van verkeer van en naar het crematorium, maar het college heeft in dit geval de belangen van Vrieshorst Project bij de vergunningverlening zwaarder mogen laten wegen. Daarbij heeft het college van belang kunnen achten dat gekozen is voor een zorgvuldige inpassing in de omgeving en dat de locatie is gelegen op een prominente plek langs de ringweg. Verder heeft het college nader toegelicht dat de landschappelijke kwaliteit van de bebouwing een verbetering met zich brengt ten opzichte van de huidige op het perceel aanwezige bebouwing ten behoeve van het voormalige tuincentrum. [partij B] en [partij C] hebben geen andere belangen aangevoerd waarin aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat het college geen deugdelijke belangenafweging aan het besluit van 2 mei 2016 ten grondslag heeft gelegd.

Overige gronden

14. Voor zover Dela Uitvaartverzorging betoogt dat het besluit van 2 mei 2016 in strijd met het vertrouwensbeginsel is genomen faalt dit betoog gelet op hetgeen hiervoor onder 7.1 is overwogen.

15. Voor zover [partij B] en [partij C] nog betogen dat voor het project een ontheffing op grond van de Flora- en Faunawet (hierna: de Ffw) is vereist vanwege de geschiktheid van de af te breken bestaande woning als verblijfsplaats voor vleermuizen en dat deze ten onrechte niet zou zijn verleend voorafgaand aan het besluit van 2 mei 2016, overweegt de Afdeling dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen dat de activiteiten waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd en verleend geen handelingen als bedoeld in artikel 75b eerste lid, aanhef en onder b, van de Ffw omvatten waarvoor een ontheffing is vereist. Tegen dit oordeel zijn [partij B] en [partij C] niet opgekomen in hoger beroep zodat daarvan dient te worden uitgegaan. Het betoog faalt gelet hierop.

Conclusie

16. Het beroep van [partij A] en anderen gericht tegen het besluit van 2 mei 2016 is niet-ontvankelijk. De beroepen van Dela Uitvaartverzorging, de stichting, [partij B] en [partij C] zijn ongegrond.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

18. Toepassing van artikel 8:114, eerste lid, van de Awb brengt met zich dat het in hoger beroep betaalde griffierecht door de griffier van de Raad van State aan Vrieshorst Project wordt terugbetaald.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van Vrieshorst Project B.V. gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 juni 2015 in zaken nrs. 14/5457, 14/5458, 15/226 en 15/178, voor zover het beroep van [partij A] ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank door [partij A] ingestelde beroep niet-ontvankelijk;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. verklaart het beroep van [partij A] en anderen gericht tegen het besluit van 2 mei 2016, kenmerk BWT/20140794/VRL, niet-ontvankelijk;

VI. verklaart het beroep van Dela Uitvaartverzorging B.V., de Stichting Behoud Historisch Landschap Bergen-Egmond-Schoorl en [partij B] en [partij C] gericht tegen het besluit van 2 mei 2016, kenmerk BWT/20140794/VRL, ongegrond;

VII. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan Vrieshorst Project B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R. Uylenburg en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017

700.