Uitspraak 201602223/1/A1


Volledige tekst

201602223/1/A1.
Datum uitspraak: 22 maart 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Diamant Property B.V. en York Administraties B.V., beide gevestigd te Rotterdam (hierna tezamen en in enkelvoud: Diamant Property),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 18 februari 2016 in zaak nr. 15/5916 in het geding tussen:

Diamant Property

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2015 heeft het college geweigerd Diamant Property een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van drie vlaggenmasten aan de Laan op Zuid 196 te Rotterdam.

Bij besluit van 17 augustus 2015 heeft het college het door Diamant Property daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 februari 2016 heeft de rechtbank het door Diamant Property daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Diamant Property hoger beroep ingesteld.

Diamant Property heeft nadere stukken ingediend.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2017, waar Diamant Property, vertegenwoordigd door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Diamant Property is gevestigd aan de Laan op Zuid 196. De omgevingsvergunningaanvraag ziet op het permanent plaatsen van drie vlaggenmasten op geringe afstand van de erfgrens in de openbare ruimte. De vlaggenmasten zijn bedoeld voor het maken van reclame.

2. De vlaggenmasten zijn voorzien op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan de bestemming "Onbebouwd gebied" rust.

Artikel 3 van de planvoorschriften luidt: "De gronden aangewezen voor "Onbebouwd gebied" zijn bestemd voor:

- de hoofdinfrastructuur, zijnde

a. hoofd- en verzamelweg, met inbegrip van voorzieningen voor openbaar vervoer,

b. bruggen, waaronder een nieuwe oeververbinding.

[…]

De bouw van in de bestemming passende voorzieningen is eveneens toegestaan."

3. Het college heeft aan zijn besluit van 17 augustus 2015 ten grondslag gelegd dat de vlaggenmasten in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat het niet bereid is om voor de vlaggenmasten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingplan. Voorts zijn de vlaggenmasten volgens het college in strijd met redelijke eisen van welstand.

De rechtbankuitspraak

4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vlaggenmasten niet kunnen worden aangemerkt als passende voorzieningen binnen de bestemming "Onbebouwd gebied", zodat het college terecht heeft gesteld dat zij in strijd zijn met het bestemmingsplan. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor de vlaggenmasten omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het college zijn oordeel omtrent de welstand mocht baseren op het negatieve welstandsadvies van de Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam van 16 februari 2015 (hierna: de welstandscommissie).

Het hoger beroep

5. Diamant Property betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de vlaggenmasten passende voorzieningen zijn binnen de bestemming "Onbebouwd gebied". Daartoe voert zij aan dat de plaatsing van vlaggenmasten bij uitstek gebeurt binnen de bestemming "Onbebouwd gebied", omdat binnen andere bestemmingen daarvoor geen ruimte bestaat. Bovendien volgt uit het feit dat op gronden binnen deze bestemming tal van bouwwerken met reclame-uitingen zijn gerealiseerd dat het college het begrip ‘passende voorzieningen’ ruim uitlegt.

5.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de feitelijke aanwezigheid van reclame-uitingen op gronden binnen de bestemming "Onbebouwd gebied" niet betekent dat deze in overeenstemming zijn met de bestemming. Voorts heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat vlaggenmasten niet kunnen worden aangemerkt als passende voorzieningen die binnen de bestemming "Onbebouwd gebied" zijn toegestaan, omdat zij geen functie vervullen ten behoeve van de met die bestemming toegelaten hoofdinfrastructuur, maar alleen fungeren als reclame. De omstandigheid dat, als gesteld, binnen andere bestemmingen geen ruimte bestaat voor het plaatsen vlaggenmasten, doet, wat daarvan zij, hieraan niet af.

Het betoog faalt.

6. Diamant Property betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat het college aan zijn weigering ten onrechte ten grondslag heeft gelegd dat de vlaggenmasten leiden tot verrommeling, nu het wel vlaggenmasten toestaat aan gevels van gebouwen en de Laan op Zuid en omgeving worden gekenmerkt door een veelheid aan reclame-uitingen.

6.1. Het college heeft aan zijn besluit om omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te weigeren ten grondslag gelegd dat de vlaggenmasten in de openbare ruimte vanuit stedenbouwkundig perspectief ongewenst zijn. Het college heeft zijn standpunt gebaseerd op het negatieve advies van de Bebouwingscommissie van de gemeente Rotterdam. In dit advies is vermeld dat volgens het reclamebeleid van de gemeente Rotterdam alleen reclame-uitingen aan de gevel zijn toegestaan. Plaatsing van vlaggenmasten in de openbare ruimte ten behoeve van extra reclame-uitingen is een ongewenste verrommeling en schept precedentwerking op de Laan van Zuid, een laan die met grote zorgvuldigheid in ingericht, aldus het advies. Er bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college zich niet mocht baseren op het advies. Dat, als gesteld, het college vlaggenmasten aan gevels toestaat en ter plekke veel reclame-uitingen aanwezig zijn, bekent niet dat het advies niet deugdelijk is. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het college om redenen van stedenbouwkundige aard in redelijkheid de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren.

Het betoog faalt.

7. Diamant Property betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college zijn oordeel omtrent welstand ten onrechte heeft gebaseerd op het negatieve advies van de welstandscommissie. Daartoe voert zij aan dat het negatieve advies leidt tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Voorts is de welstandscommissie buiten haar bevoegdheid getreden en is het welstandsadvies onvoldoende concludent, nu het negatieve welstandsoordeel geen betrekking heeft op het uiterlijk van de vlaggenmasten, aldus Diamant Property. Voorts is het ontbreken van een reclamecontract als reden voor het negatieve welstandsoordeel eerst ter zitting van de rechtbank door het college naar voren gebracht, zodat de rechtbank door daaraan betekenis te hechten in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht buiten de omvang van het geding is getreden. Bovendien was het college niet bevoegd het welstandsadvies aan te vullen, aldus Diamant Property.

7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het welstandsadvies niet leidt tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, nu het bestemmingsplan de vlaggenmasten ter plekke hoe dan ook niet toestaat. In het welstandsadvies is vermeld dat de omgevingsvergunningaanvraag is getoetst aan beleid, neergelegd in het hoofdstuk Reclame uit de Welstandsnota Rotterdam en in strijd is met het daarin opgenomen criterium dat permanente plaatsing van vlaggen niet is toegestaan, tenzij dit geschiedt in het kader van een reclamecontract met de gemeente. Voorts is vermeld dat de Laan op Zuid een hoofdroute is, de inrichting van de openbare ruimte van hoge kwaliteit is en dat incidentele plaatsing van vlaggenmasten niet past in het beeld. De welstandscommissie heeft aldus haar negatieve advies niet alleen gebaseerd op het ontbreken van een reclamecontract, maar ook op het uiterlijk van de vlaggenmasten in verband met de omgeving. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de welstandscommissie buiten haar bevoegdheid is getreden of dat het welstandsadvies onvoldoende concludent is. Nu het uiterlijk van de vlaggenmasten volgens het welstandsadvies in strijd is met redelijke eisen van welstand, behoeft hetgeen Diamant Propery in verband met het reclamecontract heeft aangevoerd en het moment waarop het college zich daarop volgens haar heeft beroepen geen bespreking.

De rechtbank heeft gelet op het voorgaande terecht geoordeeld dat het college het welstandsadvies aan zijn in bezwaar gehandhaafde besluit van 11 maart 2015 ten grondslag mocht leggen.

Het betoog faalt.

8. Diamant Property betoogt tot slot dat de rechtbank heeft miskend dat de weigering van het college om haar een omgevingsvergunning te verlenen voor de vlaggenmasten in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daartoe wijst zij op de vlaggenmasten voor het gebouw van de Belastingdienst aan de Laan op Zuid.

8.1. Het college heeft gesteld dat voor de vlaggenmasten voor het gebouw van de Belastingdienst evenzeer een omgevingsvergunning is vereist en dat deze niet is verleend. In zoverre is die situatie dus gelijk aan die van Diamant Property. De rechtbank heeft gelet hierop terecht overwogen dat geen sprake is van ongelijke behandeling. Bovendien is uit het verhandelde ter zitting gebleken dat het college naar aanleiding van een verzoek daartoe van Diamant Property is overgegaan tot handhavend optreden tegen de vlaggenmasten voor het gebouw van de Belastingdienst.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2017

262-757.