Uitspraak 201604537/1/R3


Volledige tekst

201604537/1/R3.
Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats], en anderen,

en

de raad van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2015 heeft de raad de aanvraag van [appellante] en anderen om een bestemmingsplan vast te stellen voor hun percelen aan de Lekboulevard en de Handelskade te Nieuwegein afgewezen.

Bij besluit van 28 januari 2016 heeft de raad het door [appellante] en anderen hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2016, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.D.A. Smits, en de raad, vertegenwoordigd door mr. I.C. de Zeeuw-‘t Lam, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellante] en anderen willen 18 woningen bouwen op hun percelen aan de Lekboulevard en de Handelskade te Nieuwegein. Dit bouwvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan "(Hoog)zandveld-Lekboulevard". In dit plan hebben de percelen, voor zover hier van belang, de bestemming "Groenvoorzieningen". Op 8 januari 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein besloten in principe in te stemmen met de bouw van woningen aan de Lekboulevard en de Handelskade. Het college heeft de raad voorgesteld om met het voorontwerpbestemmingsplan in te stemmen. De raad heeft bij besluit van 30 april 2015 de aanvraag van [appellante] en anderen om een bestemmingsplan voor hun percelen aan de Lekboulevard en de Handelskade vast te stellen afgewezen. [appellante] en anderen hebben hier bezwaar tegen gemaakt. De raad heeft bij besluit van 28 januari 2016 dit bezwaar ongegrond verklaard.

2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsruimte en moet hij de betrokken belangen afwegen. De Afdeling maakt die belangenafweging niet zelf, maar beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen in overeenstemming is met het recht.

3. [appellante] en anderen betogen dat de raad ten onrechte hun aanvraag heeft afgewezen op grond van strijd met de structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 (hierna: structuurvisie). Zij voeren aan dat de raad zijn besluit onvoldoende heeft gemotiveerd. Daartoe voeren zij aan dat in het voorontwerpbestemmingsplan is ingegaan op de cultuurhistorische waarde van hun percelen aan de Lekboulevard en de Handelskade. Zij stellen dat de cultuurhistorische waarde met name wordt ontleend aan de aanwezigheid van de wateras. Door de voorgestelde woningen wordt aan de westzijde van de wateras, net als aan de oostzijde, een verbinding van de bebouwing met de wateras gecreëerd en wordt de betekenis van de wateras versterkt, aldus [appellante] en anderen. Volgens hen heeft de raad geen acht geslagen op de door het college gegeven motivering. Voorts voeren [appellante] en anderen aan dat de raad onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar het in de structuurvisie neergelegde beleid. Daartoe voeren zij aan dat hun percelen in de structuurvisie niet zijn aangeduid als ‘ontwikkelings/onderzoeksgebied voor de publieke ruimte’. In dit verband voeren [appellante] en anderen aan dat hun percelen niet tot de in de structuurvisie genoemde zone Lek en uiterwaarden behoren. Volgens hen zijn hun percelen in de structuurvisie aangeduid als ‘ontwikkelings/onderzoeksgebied gemengd’ en passen de voorgestelde woningen daarbinnen.

3.1. Blijkens het bestreden besluit heeft de raad overeenkomstig het advies van de commissie bezwaarschriften, het bezwaar tegen het besluit om de bestemming van twee percelen aan de Handelskade en de Lekboulevard niet te wijzigen ongegrond verklaard, omdat het plan in strijd is met de structuurvisie. Daartoe heeft de raad overwogen dat de percelen waarop de aanvraag betrekking heeft, in de structuurvisie cultuurhistorische waarde hebben en niet zijn aangeduid als ontwikkelings- en onderzoeksgebied voor woningbouw, maar als ontwikkelingsgebied voor de publieke ruimte. Dit brengt volgens de raad met zich dat de percelen groen moeten blijven. De raad heeft toegelicht dat het bouwvoornemen van [appellante] en anderen juist afbreuk doet aan de cultuurhistorische waarde van de percelen en niet bijdraagt aan de ontwikkeling van de wateras. De raad stelt dat op deze locatie zichtbaar is hoe het sluislichaam er vroeger uit zag. Het open karakter maakt volgens de raad juist deze locatie cultureel aantrekkelijk. De raad acht het daarom ongewenst om deze percelen te bebouwen.

3.2. In januari 2010 heeft de raad de structuurvisie vastgesteld. In hoofdstuk 5 van de structuurvisie zijn 5 ontwikkelzones weergegeven. Niet in geschil is dat de in het geding zijnde percelen aan de Lekboulevard en de Handelskade behoren tot de ontwikkelzone wateras. In de structuurvisie zijn ten aanzien van de ontwikkelzone wateras verschillende afbeeldingen weergegeven betreffende de ambitie, opgaven en kenmerkende onderdelen. Uit de afbeeldingen blijkt dat de in het geding zijnde percelen zijn aangeduid als ‘gebied met cultuurhistorische waarde’ en ‘structuurlijnen, historische routes, ontginningslinten’. De Afdeling stelt vast dat uit deze afbeeldingen niet eenduidig valt af te leiden dat de in het geding zijnde percelen niet zijn aangeduid als ‘ontwikkelings/onderzoeksgebied gemengd’ voor de bebouwde ruimte. Voorts stelt de Afdeling vast dat uit de in de structuurvisie opgenomen afbeelding betreffende de verschillende zones in tegenstelling tot de in de structuurvisie weergegeven verschillende afbeeldingen betreffende de ontwikkelzone Lek en uiterwaarden, niet valt af te leiden dat de in het geding zijnde percelen behoren tot de ontwikkelzone Lek en uiterwaarden. De raad heeft ter zitting ook te kennen gegeven dat de structuurvisie voor wat betreft de aan de orde zijnde percelen voor meerdere uitleg vatbaar is. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwvoornemen van [appellante] en anderen in strijd met de structuurvisie is.

Het betoog slaagt.

4. Voor het overige hebben [appellante] en anderen zich in het beroepschrift beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van het bezwaarschrift. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op het bezwaarschrift. [appellante] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bezwaren in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

5. In hetgeen [appellante] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Dit heeft tot gevolg dat de raad opnieuw, binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, op het bezwaar van [appellante] en anderen dient te beslissen.

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nieuwegein van 28 januari 2016, waarbij het bezwaar van [appellante] en anderen ongegrond is verklaard;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Nieuwegein tot vergoeding van bij [appellante] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.017,11 (zegge: duizendzeventien euro en elf cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Nieuwegein aan [appellante] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

625.