Uitspraak 201601091/1/A1


Volledige tekst

201601091/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Stichting Platform Keelbos, gevestigd te Nuth,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2015 in zaak nr. 15/4141 in het geding tussen:

de Stichting

en

het college van burgemeester en wethouders van Goirle.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een erfafscheiding op een perceel te Riel.

Bij besluit van 7 mei 2015 heeft het college het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 30 december 2015 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De Stichting heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. E.H.M. Brans, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door M. van der Meer, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. [vergunninghouder] heeft in 2014 een bosperceel, plaatselijk bekend gemeente Goirle, sectie F, nummer 1 en 5, aangekocht. Het perceel is gelegen naast het perceel plaatselijk bekend Gilzerbaan 2 te Riel. Aan de noordzijde grenst het perceel aan de parkeerplaats 'Leijkant' langs de A58. Op het moment dat [vergunninghouder] het perceel aankocht, werd het noordelijk deel daarvan als homo-ontmoetingsplaats gebruikt.

[vergunninghouder] heeft het college verzocht omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een hekwerk zodat de overlast op het perceel kan worden tegengegaan en de flora en fauna zich kunnen herstellen. Het hekwerk zal worden geplaatst langs de gehele westelijke en zuidelijke zijde van het perceel en tevens langs een klein deel van de noordelijke zijde van het perceel. Het perceel is na realisering van het bouwplan vanaf die zijden niet langer toegankelijk. Langs het overige deel van de noordelijke zijde staat een omheining van Rijkswaterstaat, die blijft bestaan. In die omheining is een doorgang naar het bosperceel gecreëerd, waardoor het perceel vanaf de parkeerplaats 'Leijkant' toegankelijk is. Aan deze toegang verandert het bouwplan niets.

De Stichting heeft bezwaren tegen het plaatsen van het hekwerk, omdat daardoor de homo-ontmoetingsplaats vanaf de zuidelijke zijde niet langer toegankelijk is.

In bezwaar, beroep en hoger beroep staat centraal de vraag of de Stichting belanghebbende is bij het besluit van 28 oktober 2014.

Beoordeling van het hoger beroep

2. De Stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat de doelstelling als vermeld in artikel 3, negende lid, van haar statuten welbepaald is. Volgens de Stichting gaat het om de belangen van een vooraf nader gedefinieerde groep, namelijk al de bezoekers van homo-ontmoetingsplaatsen, en is er geen sprake van dat het begrip homo-ontmoetingsplaats niet objectief begrensd is. Zij voert verder aan dat de rechtbank haar feitelijke werkzaamheden ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens de Stichting blijkt uit de verrichte feitelijke werkzaamheden dat zij het in artikel 3, negende lid, opgenomen statutaire doel ook daadwerkelijk nastreeft.

2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken."

Het derde lid luidt:

"Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen."

2.2. Voor de beantwoording van de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Met artikel 1:2, derde lid, van de Awb heeft de wetgever blijkens de totstandkomingsgeschiedenis (Kamerstukken II 1988/1989, 21 221, nr. 3, p. 32-35) veilig willen stellen dat organisaties als belanghebbende kunnen opkomen, mits een algemeen of collectief belang dat zij zich statutair ten doel stellen te behartigen en waarvoor zij zich daadwerkelijk inzetten, bij het besluit rechtstreeks is betrokken.

2.3. Het belang dat de Stichting zich blijkens artikel 3 van haar statuten ten doel stelt te behartigen, is het volgende.

[…]

9. De stichting heeft ten doel om te streven naar het open houden van homo-ontmoetingsplaatsen, en behartigt de belangen van al de bezoekers van deze plaatsen.

[…]

12. Al de hierboven opgesomde doelstellingen van de stichting zijn: opgesomd in willekeurige volgorde van belang, opgesteld in de meest ruimte zin van het woord én hebben betrekking op lokaal, provinciaal, nationaal alsmede internationaal niveau.

2.4. Anders dan de rechtbank, acht de Afdeling het in het negende lid weergegeven doel voldoende onderscheidend om te kunnen oordelen dat het belang van de Stichting rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Het feit dat het begrip homo-ontmoetingsplaats in de statuten van de Stichting niet objectief is begrensd doet daar niet aan af, omdat in het gangbare spraakgebruik voldoende duidelijk is wat daaronder wordt verstaan.

De Afdeling is van oordeel dat het in artikel 3, negende lid, van de statuten van de Stichting weergegeven doel is gericht op het behartigen van algemene belangen als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Voorts behoren belangen betrokken bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het plaatsen van het hekwerk tot de belangen die de Stichting blijkens artikel 3, negende lid, van haar statutaire doelstelling behartigt. Het noordelijke gedeelte van het bosperceel wordt, naar niet in geschil is, feitelijk gebruikt als homo-ontmoetingsplaats. Met het plaatsen van het hekwerk wordt de toegang tot het bosperceel vanaf de zuidzijde afgesloten, terwijl dit perceel voorheen vanaf die zijde toegankelijk was.

2.5. Om te kunnen bepalen of het belang van de Stichting rechtstreeks is betrokken bij het besluit is tevens van belang of de Stichting met het oog op de behartiging van haar doelstelling feitelijke werkzaamheden verricht in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Hier is de rechtbank niet aan toegekomen.

Uit het overzicht dat de Stichting in hoger beroep heeft overgelegd, blijkt dat haar feitelijke werkzaamheden onder meer betreffen het onderhouden van contacten met bestuurders, volksvertegenwoordigers en andere belangenverenigingen over onder meer het openhouden van homo-ontmoetingsplaatsen, de overlast bij homo-ontmoetingsplaatsen, de homo-emancipatie in relatie tot homo-ontmoetingsplaatsen en het bijhouden van een website, waarop onder meer de homo-ontmoetingsplaatsen in Nederland zijn opgenomen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de opgave van de feitelijke werkzaamheden onjuistheden bevat.

2.6. Gelet op de statutaire doelstelling van de Stichting in samenhang met de omstandigheid dat zij feitelijke werkzaamheden verricht met betrekking tot die doelstelling, is de Afdeling van oordeel dat het belang van de Stichting rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. Het betoog slaagt. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.

Conclusie

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 mei 2015 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de Stichting en daarin inhoudelijk in te gaan op de door de Stichting naar voren gebrachte bezwaren.

4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2015 in zaak nr. 15/4141;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goirle van 7 mei 2015, kenmerk 2014006093/2272;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Goirle tot vergoeding van bij de Stichting Platform Keelbos in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.136,35 (zegge: elfhonderdzesendertig euro en vijfendertig cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Goirle aan de Stichting Platform Keelbos het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 834,00 (zegge: achthonderdvierendertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Pieters
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

473.