Uitspraak 201506069/1/A1


Volledige tekst

201506069/1/A1.
Datum uitspraak: 15 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Menaam, gemeente Menameradiel,
2. het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2015 in zaak nr. 15/679 in het geding tussen:

[appellante sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2014 heeft het college [appellante sub 1] een last onder dwangsom opgelegd.

Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het college het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 11 april 2014 herroepen en [appellante sub 1] opnieuw een last onder dwangsom opgelegd.

Bij uitspraak van 17 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2015 vernietigd, voor zover daarbij de hoogte van de dwangsom op een maximum van € 5.200.000,00 is gesteld, en bepaald dat de hoogte van de dwangsom wordt gesteld op een maximum van € 4.800.000,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.

[appellante sub 1] en het college hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft GrondNet B.V. eveneens een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellante sub 1] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201505949/1/A1 ter zitting behandeld op 29 augustus 2016, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden, vergezeld door drs. G.J. Rouwenhorst, zijn verschenen. Voorts is ter zitting GrondNet, vertegenwoordigd door mr. W.H.R. van Boetzelaer en mr. A. Daan, advocaten te Heerenveen, vergezeld door [gemachtigde], verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1. De aan [appellante sub 1] opgelegde last onder dwangsom heeft betrekking op een aarden geluidswal, gelegen tussen recreatiepark [appellante sub 1] te Menaam en de A31. [appellante sub 1] is op 14 november 2013 eigenaar geworden van gronden waarop de geluidswal gesitueerd is.

Voor de aanleg van de geluidswal is aan GrondNet op 29 januari 2008 een aanlegvergunning verleend. Volgens het college heeft GrondNet de geluidswal echter aangelegd in afwijking van deze vergunning en in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [appellante sub 1], als eigenaar van de gronden, heeft volgens het college in strijd met het bestemmingsplan gehandeld door geen maatregelen te nemen tegen de opslag van grond- en bodemspecie buiten de vergunde contouren. De aan [appellante sub 1] opgelegde last onder dwangsom strekt er, kort gezegd, toe dat de geluidswal, met een totale lengte van ongeveer 1.200 m, in dertien fases in overeenstemming moet worden gebracht met de aanlegvergunning, dan wel moet worden verwijderd. Het maximaal te verbeuren bedrag is door het college vastgesteld op € 5.200.000,00.

2. De rechtbank heeft het besluit van 12 januari 2015 gedeeltelijk vernietigd en de hoogte van de dwangsom vastgesteld op een maximum van € 4.800.000,00. Volgens de rechtbank was het college bevoegd tot het opleggen van de last onder dwangsom. Daartoe is overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat GrondNet de geluidswal en de zogenoemde glooiingen buiten de vergunde ruimtelijke, bovengrondse begrenzingen heeft aangelegd en [appellante sub 1] deze overtredingen in stand heeft gelaten. GrondNet heeft voorts erkend dat zij zonder de vereiste vergunning 50 cm heeft afgegraven en [appellante sub 1] houdt dit in strijd met de vergunning, dan wel het bestemmingsplan, in stand. Ten slotte heeft het college volgens de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat GrondNet ook meer dan de door haar gestelde 50 cm heeft afgegraven en dat [appellante sub 1] de vergunning dan wel het bestemmingsplan heeft overtreden door dit in stand te laten. Het college heeft volgens de rechtbank in redelijkheid kunnen eisen dat de overtreding ongedaan wordt gemaakt. De rechtbank acht de opgelegde last voorts passend en toelaatbaar.

Ontvankelijkheid

3. [appellante sub 1] heeft de gronden na de aangevallen uitspraak verkocht. Zij stelt dat zij het daardoor niet meer in haar macht heeft om de overtreding te voorkomen of te beëindigen. Zij verzoekt haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het vervallen van procesbelang, met de overweging dat zij geen dwangsommen meer kan verbeuren.

3.1. Ten tijde van de oplegging van de last was [appellante sub 1] eigenaar van de gronden en had zij het in haar macht om de last uit te voeren. De door [appellante sub 1] aangevoerde omstandigheid dat zij de betrokken gronden heeft verkocht, maakt niet dat zij vanaf dat moment geen dwangsommen meer kan verbeuren. Een dwangsom wordt bij het niet voldoen aan de last na het verlopen van de begunstigingstermijn immers van rechtswege verbeurd. De overtreder kan op grond van artikel 5:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bestuursorgaan om opheffing van de last verzoeken ingeval van een blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid om aan zijn verplichtingen te voldoen.

3.2. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep van [appellante sub 1] bestaat geen aanleiding.

Overtreding

4. Het college heeft ter zitting verduidelijkt dat de last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van artikel 5.5 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "[appellante sub 1]" uit 2011 (hierna: het bestemmingsplan) en niet tevens wegens overtreding van de aanlegvergunning of artikel 5.6 van het bestemmingsplan.

5. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte vanuit is gegaan dat de last is opgelegd wegens overtreding van de aanlegvergunning en het in artikel 5.6, onder a, van het bestemmingsplan neergelegde aanlegvergunningstelsel. Zij bestrijdt voorts dat artikel 5.5 van het bestemmingsplan is overtreden.

5.1. Blijkens de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank getoetst of bij de aanleg van de geluidswal grond buiten de contouren van de aanlegvergunning is aangebracht. Zij heeft echter niet beoordeeld of het laten liggen van die grond een overtreding van artikel 5.5 van het bestemmingsplan inhoudt.

5.2. Ingevolge artikel 5.5 van het bestemmingsplan is het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor de opslag van voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie, puin- en vuilstortingen in strijd met de bestemming "Recreatie - Landschappelijk gebied".

5.3. In het besluit op bezwaar is overwogen dat GrondNet buiten de in de aanlegvergunning en het geldende bestemmingsplan vastgelegde contouren grond- en bodemspecie heeft aangebracht. Doordat [appellante sub 1] geen maatregelen neemt en de aanwezigheid en opslag van grond- en bodemspecie buiten de vergunde contouren accepteert en laat voortbestaan, handelt zij volgens het college in strijd met artikel 5.5 van het bestemmingsplan.

5.4. Nu voor het ophogen van de gronden een aanlegvergunning is verleend, mocht GrondNet ter plaatse grond aanbrengen. Van opslag van grond in de zin van artikel 5.5 van het bestemmingsplan is hier geen sprake. De ophoging wordt beheerst door de regels van het aanlegvergunningstelsel. Indien GrondNet bij de aanleg van de geluidswal is afgeweken van de contouren of de voorschriften van de verleende aanlegvergunning, heeft die afwijking plaatsgevonden in strijd met de regels van het desbetreffende aanlegvergunningstelsel. Met het laten liggen van die grond overtreedt [appellante sub 1] niet artikel 5.5 van het bestemmingsplan. Overtreding van die bepaling kon daarom niet aan handhavend optreden ten grondslag worden gelegd.

Hieruit volgt, nu ook het primaire dwangsombesluit gebaseerd was op overtreding van artikel 5.5 van het bestemmingsplan, dat het college niet bevoegd was tot handhaving. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

5.5. Het betoog slaagt.

De aanlegvergunning

6. Het hoger beroep van het college is gericht tegen de door de rechtbank gehanteerde uitleg van de aan GrondNet verleende aanlegvergunning. Zoals hierboven is overwogen, is aan [appellante sub 1] geen last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van de aanlegvergunning. De uitleg van de aanlegvergunning speelt voorts geen rol bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het in geding zijnde dwangsombesluit. Hetgeen het college daarover heeft aangevoerd behoeft derhalve geen nadere bespreking.

Conclusie

7. Het hoger beroep van het college is ongegrond.

8. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij is volstaan met gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 12 januari 2015 en de hoogte van de maximaal te verbeuren dwangsom zelf voorziend is aangepast. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 12 januari 2015 geheel vernietigen en het besluit van 11 april 2014 zelf voorziend herroepen.

De aangevallen uitspraak blijft voor het overige in stand. Dit betreft de gegrondverklaring van het beroep, de proceskostenveroordeling en de griffierechtvergoeding.

De overige gronden behoeven gelet hierop geen bespreking.

9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel ongegrond;

II. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juli 2015 in zaak nr. 15/679, voor zover daarbij is volstaan met gedeeltelijke vernietiging van het besluit van 12 januari 2015 en de hoogte van de maximaal te verbeuren dwangsom zelf voorziend is aangepast;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel van 12 januari 2015;

V. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel van 11 april 2014;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Menameradiel aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Visser
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 februari 2017

148.