Uitspraak 201600639/1/A1


Volledige tekst

201600639/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in zaak nr. 15/1436 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college [appellant] op straffe van een dwangsom gelast om het hekwerk dat is aangebracht op het perceel aan de [locatie] tussen de nummers […] en […] te Leidschendam (hierna: het perceel) te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 9 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2016, waar [appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door F.A.M. van der Hulst en R.P. Klaverkamp, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. M.R. Plug en mr. R.A. Blom, beiden advocaat te Delft, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. [partij] is eigenaar van gronden die grenzen aan het perceel. Op 5 juli 2012 heeft het college aan hem omgevingsvergunning verleend voor het maken van drie uitwegen naar de Doctor van Noortstraat. Om gebruik te maken van een van deze uitwegen moet een strook grond die in eigendom van [appellant] is worden overgestoken. Op deze strook heeft [appellant] evenwijdig aan de Doctor van Noortstraat een hekwerk geplaatst dat gebruik van de uitweg onmogelijk maakt. Volgens het college heeft [appellant] daarmee het verbod op het aanbrengen van voorwerpen die hinder of gevaar voor het wegverkeer opleveren, overtreden. [appellant] heeft het hekwerk naar aanleiding van de door het college opgelegde last onder dwangsom verwijderd, maar kan zich niet met die last verenigen.

Omgevingsvergunning voor de uitwegen

2. In dit geding is het besluit tot verlening van omgevingsvergunning voor de uitwegen niet aan de orde. Voor zover [appellant] in deze procedure gronden aanvoert die tegen deze omgevingsvergunning zijn gericht, blijven deze dan ook buiten bespreking.

Overtreding

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de verbodsbepaling die het college aan de last onder dwangsom ten grondslag heeft gelegd slechts van toepassing is op openbare wegen, en dat de Doctor van Noortstraat geen openbare weg is. Daartoe voert hij aan dat de weg een doodlopende weg in particulier eigendom is, die uitsluitend ten dienste van aanwonenden staat en dat uit geplaatste borden met de tekst "eigen weg" de kenbare wil van de rechthebbenden blijkt dat de weg niet voor een ieder toegankelijk is.

3.1. Artikel 2:15 van de Algemene plaatselijke verordening Leidschendam-Voorburg (hierna: de APV) luidt: "Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert."

Dit artikel maakt deel uit van Afdeling 6 van Hoofdstuk 1 van de APV. De titel van deze Afdeling luidt: "Veiligheid op de weg".

Artikel 1:1, aanhef en onder b, van de APV luidt: "In deze verordening wordt verstaan onder: […]

b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994."

Artikel 1, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: […]

b. wegen: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten; […]".

3.2. Uit het samenstel van artikel 2:15 van de APV en de titel van de Afdeling waarvan dit artikel deel uitmaakt, volgt dat het verbod ziet op het op zodanige wijze aanbrengen of hebben van beplanting of voorwerpen, dat het verkeer bij het gebruik maken van een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daarvan in het kader van de veiligheid op de weg hinder of gevaar kan ondervinden.

3.3. Uit de bij het constateringsrapport van 12 mei 2014 gevoegde foto's blijkt dat het hekwerk waarop de last onder dwangsom ziet, bestond uit op enkele paaltjes geplaatste stangen op iets minder dan 1 m hoogte. Het hekwerk stond evenwijdig aan de Doctor van Noortstraat in de berm van die weg en liep door tot over het gedeelte van de berm ter hoogte van de uitweg, zodat de uitweg feitelijk werd afgesloten voor auto's.

De uitweg die door het hekwerk was afgesloten kan niet worden aangemerkt als een weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet, of daarvan deel uitmakend. De uitweg staat immers niet open voor het openbaar verkeer. Dit betekent dat de APV niet op de uitweg van toepassing is, zodat het belemmeren van het gebruik van de uitweg geen strijd met artikel 2:15 van de APV oplevert.

Verder bestaat geen aanleiding om aan te nemen dat het wegverkeer bij het gebruik maken van de Doctor van Noortstraat in het kader van de veiligheid op de weg hinder kon ondervinden van het hekwerk. Het in de berm geplaatste hekwerk belemmerde het vrije uitzicht van wegverkeer over de Doctor van Noortstraat niet. Het bevond zich niet op of over de rijbaan van de weg en evenmin op zodanig korte afstand van de rijbaan, dat het om die reden geacht moest worden hinder voor het wegverkeer op te leveren. Ter zitting heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het hekwerk niettemin gevaar en hinder voor het wegverkeer opleverde, nu de afsluiting van de uitweg door dit hekwerk ertoe leidde dat onder meer vrachtauto's die van de uitweg gebruik wilden maken werden gedwongen om op de Doctor van Noortstraat te parkeren, terwijl dit een smalle weg is. Dit kon volgens het college leiden tot gevaarlijke situaties op de Doctor van Noortstraat. De Afdeling volgt het college niet in zijn standpunt. In de gestelde situatie zijn de hinder en gevaar voor het wegverkeer op de Doctor van Noortstraat het gevolg van het parkeren van vrachtauto's op de Doctor van Noortstraat, en niet van het hekwerk als zodanig.

Reeds gelet op het voorgaande leverde de aanwezigheid van het hekwerk geen overtreding van het verbod van artikel 2:15 van de APV op. De vraag die partijen verdeeld houdt of de Doctor van Noortstraat al dan niet open staat voor het openbaar verkeer en als weg in de zin van de APV moet worden aangemerkt, behoeft daarmee geen beantwoording meer.

3.4. Nu artikel 2:15 van de APV niet is overtreden, heeft het college ten onrechte in dit artikel een grondslag gevonden om tegen het hekwerk handhavend op te treden door [appellant] een last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

Slotoverwegingen

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 9 januari 2015 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking omdat ten onrechte in overtreding van artikel 2:15 van de APV grondslag is gevonden voor het opleggen van een last onder dwangsom tot het verwijderen en verwijderd houden van het hekwerk.

5. Van door [appellant] gemaakte proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. Voor een veroordeling in door [partij] gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 15 december 2015 in zaak nr. 15/1436;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg van 9 januari 2015, kenmerk 1178331;

V. verstaat dat het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.J.C. van den Broek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

w.g. Van den Broek w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

163-727.