Uitspraak 201606090/1/A2


Volledige tekst

201606090/1/A2.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juli 2016 in zaak nr.15/5202 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2015 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.

Bij besluit van 6 november 2015 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juli 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De CSG heeft gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid een schriftelijke uiteenzetting te geven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2017, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.TJ. van Dalen, advocaat te Groningen, en de CSG, vertegenwoordigd door mr. M.K. Kanselaar-Borstlap, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 17 februari 2015 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het fonds. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat Hij op 18 december 2014 slachtoffer is geworden van een poging tot moord.

2. De CSG heeft de aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat [appellant] zich bewust in het criminele milieu heeft begeven waarin het gebruik van geweld niet wordt geschuwd.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de CSG de aanvraag terecht heeft afgewezen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend de CSG in de specifieke omstandigheden van het geval aanleiding had moeten zien een - desnoods lagere - uitkering uit het fonds toe te kennen. In dit verband betoogt hij dat hij zich weliswaar op 18 december 2014 in het drugsmilieu heeft begeven, maar geen enkele reden had aan te nemen dat de koper van een zak wiet geweld zou gebruiken. [appellant] betwist de redelijkheid van het beleid van het fonds dat uitgaat van de aanname dat in een drugsmilieu vaker geweld wordt gebruikt dan gebruikelijk en verwijst daartoe op transacties die plaatsvinden in coffeeshops. Nu hij is beschoten en daaraan ernstig letsel heeft overgehouden, komt hij in aanmerking voor een uitkering, aldus [appellant].

4. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg):

"Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen."

Artikel 5: "Een uitkering kan achterwege blijven of op een geringer bedrag worden bepaald, indien de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer of de nabestaande is toe te rekenen."

5. Ter nadere invulling van haar in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert de CSG beleid, dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel.

Volgens paragraaf 1.4 van de Beleidsbundel, voor zover hier van belang, kan een uitkering achterwege blijven of op een lager bedrag worden vastgesteld, als de toegebrachte schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Bij de bepaling of er sprake is van een eigen aandeel van het slachtoffer zal de vraag beantwoord moeten worden of het slachtoffer het geweldsmisdrijf had kunnen en moeten voorkomen. Bekeken wordt of het slachtoffer zichzelf onnodig in een situatie heeft gebracht waarin hij geweld kon en moest verwachten. In het geval dat het slachtoffer zich in het criminele circuit begeeft (drugshandel en wapenhandel) en de aanleiding voor het geweldsmisdrijf in dat circuit ligt, zal de aanvraag worden afgewezen.

6. Vast staat dat [appellant] wist dat hij zich in het criminele circuit begaf. [appellant] heeft volgens de in het proces-verbaal van 19 december 2014 opgenomen verklaring op 18 december 2014 afgesproken met degene die hem heeft beschoten om 400 gram wiet te verkopen. Hij kende de dader van wie hij vaker cocaïne kocht en aan wie hij al eerder wiet verkocht. Hiermee heeft [appellant] zichzelf in een situatie gebracht waarin hij geweld kon verwachten. Dat, zoals hij betoogt, hij van deze persoon geen geweld verwachtte, laat, wat daar verder ook van zij, onverlet dat, zoals de CSG onder verwijzing naar de Beleidsbundel betoogt, bij de handel in (soft)drugs regelmatig geweld wordt gebruikt om conflicten op te lossen. Ook kan geweld worden gebruikt om iemand drugs of geld afhandig te maken. Anders dan [appellant] betoogt, kan zijn handelen niet worden vergeleken met een softdrugstransactie in een coffeeshop, nu het handelen van [appellant] een strafbaar feit oplevert en niet valt onder het door het Openbaar Ministerie gehanteerde gedoogbeleid. De slotsom is dat [appellant] geen omstandigheden heeft gesteld, op grond waarvan de CSG had moeten afwijken van haar beleid. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de CSG de aanvraag om een uitkering in redelijkheid in zijn geheel kon afwijzen.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Planken
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

299.