Uitspraak 201601099/1/A1


Volledige tekst

201601099/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Voorschoten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 5 januari 2016 in zaak nr. 15/5340 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten.

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2014 heeft het college het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden jegens de raad van de gemeente Voorschoten (hierna: de raad) wegens het niet binnen tien jaar actualiseren van het bestemmingsplan geldend voor het perceel Voorstraat 19-21 te Voorschoten afgewezen.

Bij besluit van 24 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 januari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 december 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Brouwer, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. Hoppener en ir. S.J.W.P. Teerink, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op het perceel Voorstraat 19-21 is, in overeenstemming met het voor dat perceel geldende bestemmingsplan "Voorstraat na eerste herziening", een kinderdagverblijf gevestigd. [appellant] ondervindt hinder van het kinderdagverblijf en wil met zijn handhavingsverzoek afdwingen dat een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld voor het perceel, waarbij onderzoek zal moeten worden gedaan naar de planologische aanvaardbaarheid van de huidige bestemming.

Het college heeft het verzoek afgewezen en daaraan onder meer ten grondslag gelegd dat de raad exclusief bevoegd is om een bestemmingsplan vast te stellen. Het college stelt zich op het standpunt dat het daarom de raad niet door middel van handhavend optreden kan verplichten het bestemmingsplan te actualiseren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de raad uiterlijk op 1 juli 2013 een nieuw bestemmingsplan voor het perceel had moeten vaststellen en dat hij dat niet heeft gedaan, zodat hij de actualiseringstermijn van het bestemmingsplan heeft overschreden. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet bevoegd is om handhavend op te treden tegen die overtreding en dat het terecht het handhavingsverzoek van [appellant] heeft afgewezen.

2. De Afdeling stelt voorop dat naar haar oordeel het handhavingsverzoek, anders dan [appellant] in zijn hogerberoepschrift heeft voorgesteld, door het college niet mede aangemerkt behoefde te worden als een verzoek aan de raad om het bestemmingsplan te actualiseren. Daarbij is van belang dat in het verzoek zelf uitdrukkelijk wordt verzocht om handhaving wegens de overtreding van de actualiseringstermijn van het bestemmingsplan, dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat het verzoek primair was gericht op handhaving en dat [appellant] op een later tijdstip een afzonderlijk verzoek aan de raad heeft gedaan om actualisering van het bestemmingsplan.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden jegens de raad wegens de overschrijding van de actualiseringstermijn van het bestemmingsplan. Daartoe voert hij onder meer aan dat het college weliswaar niet bevoegd is om een bestemmingsplan vast te stellen, maar wel een belangrijke rol speelt in het totstandkomingstraject en bij de publicatie van een bestemmingsplan. Volgens hem is het college, gelet op artikel 7.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), bevoegd het bepaalde in die wet te handhaven, waaronder de termijn waarbinnen een bestemmingsplan moet worden geactualiseerd.

3.1. Artikel 7.1, eerste lid, van de Wro luidt: "Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving van het bepaalde bij of krachtens deze wet."

Artikel 125, eerste lid van de Gemeentewet luidt: "Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang."

Het tweede lid luidt: "De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert."

Artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 5:32, eerste lid, luidt: "Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen."

3.2. [appellant] wenst dat het college handhavend optreedt jegens de raad, wat, gelet op de hiervoor vermelde artikelen, betekent dat het college aan de raad een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom oplegt.

Gelet op artikel 5:21 van de Awb, houdt het opleggen van een last onder bestuursdwang in dat het college de raad gelast om het bestemmingsplan te actualiseren en dat, indien de raad daaraan niet voldoet, het college door feitelijk handelen de last, te weten het actualiseren van het bestemmingsplan, ten uitvoer legt. Het actualiseren van het bestemmingsplan, wat neerkomt op het vaststellen van een herziening van het bestemmingsplan, is echter geen feitelijk handelen maar het nemen van een besluit. Daartoe is de raad, gelet op artikel 3.1, eerste lid, van de Wro exclusief bevoegd. De door [appellant] aangevoerde omstandigheid dat het college een rol speelt bij de totstandkoming en de publicatie van een bestemmingsplan, doet er niet aan af dat het college niet bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen. Dit betekent dat het college de door [appellant] gewenste last niet ten uitvoer kan leggen. Gelet op artikel 5:21 van de Awb kan het college dan ook geen last onder bestuursdwang opleggen waarbij het de raad gelast een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen. Gelet op artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan het college evenmin een last onder dwangsom opleggen.

Reeds hierom heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college niet bevoegd was handhavend op te treden jegens de raad wegens het niet tijdig actualiseren van het bestemmingsplan.

Dat in artikel 7.1, eerste lid, van de Wro aan het college de bestuurlijke handhaving is opgedragen van het bepaalde bij of krachtens die wet, doet er niet aan af dat het college de raad niet kan gelasten het bestemmingsplan te actualiseren.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

687.