Uitspraak 201602108/1/A1


Volledige tekst

201602108/1/A1.
Datum uitspraak: 8 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant])
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 februari 2016 in zaak nr. 15/1164 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het waterschap Brabantse Delta (hierna: het waterschap).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2014 heeft het waterschap aan [vergunninghouder] een watervergunning verleend voor het verwijderen van een hekwerk inclusief fundering en het opnieuw plaatsen, hebben en onderhouden van het hekwerk op een bestaand scheidingsmuurtje in de waterkeringszone van de primaire waterkering Boterpolderdijk (dijkvak […]), ter hoogte van het perceel [locatie] te Raamdonksveer.

Bij besluit van 12 januari 2015 heeft het waterschap het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2015 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het waterschap en [vergunninghouder] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2017, waar [appellant] en het waterschap, vertegenwoordigd door E. Jacobs en F. van Oosterwijck, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder], bijgestaan door mr. S. van Hengel, advocaat te Etten- Leur, gehoord.

Overwegingen

1. [vergunninghouder] woont aan de [locatie] te Raamdonksveer. De verleende vergunning heeft betrekking op het verplaatsen van een tuinhek bij haar woning, naar aanleiding van het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 juni 2014 in zaak nr. 200.112.852/01. Bij dat arrest is [vergunninghouder] veroordeeld tot verwijdering van het hekwerk, omdat het hekwerk in de weg stond aan het recht van [persoon] om ongehinderd te allen tijde gebruik te kunnen maken van het inspectiepad op de Boterpolderdijk.

2. De rechtbank heeft het besluit van 12 januari 2015 vernietigd omdat het hekwerk, in strijd met paragraaf 3.1.2 van de ten tijde van het nemen van dat besluit geldende Beleidsregel toepassing Waterwet en keur, niet een maatschappelijk belang dient. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat op 1 maart 2015 de Keur waterschap Brabantse Delta 2015 en de Beleidsregels voor waterkering, waterkwantiteit en grondwater waterschap Brabantse Delta in werking zijn getreden. Volgens de rechtbank was het waterschap op grond daarvan en gelet op artikel 6.21 van de Waterwet gehouden de gevraagde vergunning te verlenen.

De Afdeling begrijpt het hoger beroep van [appellant] aldus, dat hij de instandlating van de rechtsgevolgen door de rechtbank bestrijdt.

3. [appellant] betoogt voor het eerst in hoger beroep dat het waterschap ten onrechte niet heeft onderzocht of het gewicht van het hekwerk bovenop het bestaande scheidingsmuurtje de stabiliteit van de waterkering niet in gevaar kan brengen.

Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank, er geen reden is waarom [appellant] dit betoog niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en hij dit uit een oogpunt van een zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.

4. [appellant] betoogt verder dat de plek waar het hekwerk is vergund, deugdelijk onderhoud aan de primaire waterkering en de steigers kan belemmeren, indien met groot materieel toegang tot de locatie moet worden verschaft.

4.1. Het waterschap heeft zich in het besluit van 28 juli 2014 op het standpunt gesteld dat het beheer en het onderhoud van de waterkering niet worden aangetast of belemmerd door het hekwerk. [appellant] heeft niet met concrete argumenten aannemelijk gemaakt dat dit standpunt onjuist is.

Het betoog faalt.

5. De overige betogen van [appellant] zijn een nagenoeg woordelijke herhaling van hetgeen hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Deze betogen komen er op neer dat volgens [appellant] privaatrechtelijke belemmeringen in de weg staan aan verlening van de watervergunning.

5.1. Artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet luidt: "De toepassing van deze wet is gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen."

Artikel 6.21 luidt: "Een vergunning wordt geweigerd, voor zover verlening daarvan niet verenigbaar is met de doelstellingen in artikel 2.1 […]"

5.2. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:750, en de formulering van artikel 6.21 van de Waterwet overwogen dat de bij de besluitvorming te verrichten belangenafweging ingevolge dat artikel, in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, van de Waterwet, slechts betrekking kan hebben op waterstaatkundige belangen en dat daarom aan de door [appellant] gestelde privaatrechtelijke belemmeringen niet kan worden toegekomen. In de uitspraak van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:850, heeft de Afdeling voorts overwogen dat het al dan niet bestaan van evidente privaatrechtelijke belemmeringen niet valt te herleiden tot de doelstellingen van artikel 2.1 van de Waterwet, zodat dat geen reden kan zijn om een watervergunning te weigeren.

Het betoog faalt.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Kors
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2017

687.