Uitspraak 201600677/1/A1


Volledige tekst

201600677/1/A1.
Datum uitspraak: 18 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2015 in zaak nr. 15/1866 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.

Procesverloop

Bij besluit van 12 september 2014 heeft het college de aan [appellant] verleende ontheffing voor medegebruik van de lijnbusbaan en -strook (hierna: de lijnbusbaanontheffing) voor de duur van twee weken ingetrokken.

Bij besluit van 2 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 november 2016, waar [appellant] en het college, vertegenwoordig door mr. A.A.K. Pieters, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is werkzaam als zelfstandig taxichauffeur op de opstapmarkt. Hij beschikt over een lijnbusbaanontheffing. Volgens een daarvan op 12 september 2014 door een brigadier van Politie Eenheid Amsterdam opgemaakt rapport heeft deze gezien dat [appellant] met zijn taxi op 12 september 2014 om 9.45 uur stilstond op de lijnbusbaan van de Rooseveltlaan te Amsterdam, ongeveer 30 meter voor de kruising met de Europaboulevard. Gerapporteerd is voorts dat [appellant] op het trottoir naast zijn taxi stond, hij diverse koffers uit zijn taxi haalde en overhandigde aan passagiers om hem heen en dat hij rustig met hen afrekende. [appellant] blokkeerde daarbij de lijnbusbaan terwijl er een tram kwam aanrijden, aldus het rapport. Op grond van deze bevindingen is de lijnbusbaanontheffing van [appellant] voor de duur van twee weken ingetrokken.

2. De rechtbank heeft overwogen dat zij geen aanleiding ziet om niet uit te gaan van de door [appellant] geschetste gang van zaken en heeft het voldoende aannemelijk geacht dat zijn zeven passagiers op eigen initiatief uit de taxi waren gestapt. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college zijn stelling, dat [appellant] had kunnen voorkomen dat de passagiers uitstapten, onvoldoende had onderbouwd. Volgens de rechtbank had [appellant] er evenwel niet alles aan gedaan om de ontstane situatie te voorkomen of te herstellen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat [appellant] ervoor heeft gekozen de koffers uit te laden en met de passagiers af te rekenen, in plaats van de passagiers te bewegen weer in de taxi plaats te nemen en naar een plaats te rijden waar ze wel mochten uitstappen. Het college heeft dan ook in redelijkheid de aan [appellant] verleende lijnbusbaanontheffing voor de duur van twee weken kunnen intrekken, aldus de rechtbank.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid zijn lijnbusbaanontheffing voor de duur van twee weken heeft kunnen intrekken. Daartoe voert hij aan dat sprake was van overmacht. Volgens [appellant] heeft de rechtbank, door hem aan te rekenen dat hij de koffers van de passagiers heeft uitgeladen en met hen heeft afgerekend in plaats van de passagiers te bewegen weer in de taxi plaats te nemen en naar een plaats te rijden waar ze wel mochten uitstappen, miskend dat het laten instappen van de passagiers op de lijnbusbaan niet is toegestaan en hij bezwaarlijk kon wegrijden met hun koffers in zijn taxi en dat het in de rede ligt dat hij zich voor de door hem geboden taxidienst liet betalen.

3.1. Busbanen en busstroken waarop het woord "LIJNBUS" is aangebracht mogen slechts worden gebruikt door bestuurders van een lijnbus of een tram. Het bevoegd gezag kan hiervoor ontheffing verlenen. Het college voert met betrekking tot het rijden van taxi’s op de lijnbusbaan/-strook het beleid "Beleid voor medegebruik van de lijnbusbaan/-strook door taxi’s" van 2013. Volgens het Beleid is aan de lijnbusbaanontheffing onder meer het voorschrift verbonden dat de bestuurder van een taxivoertuig niet mag stilstaan op de lijnbusbaan of strook inclusief halteplaatsen, ook niet om passagiers in of uit te laten stappen. Bij een eerste overtreding van de aan de lijnbusbaanontheffing verbonden voorschriften door taxiondernemers die actief zijn op de opstapmarkt wordt deze ontheffing ingetrokken voor een periode van twee weken, aldus het Beleid.

3.2. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

3.3. Op zichzelf is er geen reden het Beleid onredelijk te achten, maar dit laat onverlet dat bij toepassing van het beleid de omstandigheden van het geval in aanmerking moeten worden genomen.

Aannemelijk is geworden dat [appellant] met zeven passagiers op weg was naar de RAI waar op dat moment een beurs was die tot verkeersdrukte op het Europaplein leidde. Door deze verkeersdrukte moest hij in korte tijd enkele keren stoppen, terwijl op het trottoir naast de rijbaan vele mensen lopend naar de RAI gingen. Toen hij ter hoogte van een tramhalte opnieuw moest stoppen achter een aantal andere taxi’s, stapten zijn passagiers - hoewel hij had geroepen dat uitstappen ter plekke was verboden - plotseling uit om het laatste stukje naar de RAI ook lopend af te leggen.

Het college heeft niet langer bestreden dat het voor [appellant] niet mogelijk was het uitstappen van de passagiers te voorkomen, maar betoogt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] had moeten proberen de passagiers te bewegen weer in de taxi plaats te nemen. Wat dit betreft merkt de Afdeling allereerst op dat [appellant] onweersproken heeft gesteld dat het verboden is om passagiers op de lijnbusbaan opnieuw te laten instappen. Hetgeen volgens de rechtbank en het college van hem mocht worden verlangd, zou dus een extra overtreding opleveren. Los daarvan acht de Afdeling gezien de hiervoor weergegeven situatie zeer onaannemelijk dat de passagiers hadden kunnen worden bewogen weer in de taxi plaats te nemen om het laatste stukje naar de RAI te rijden. Het college heeft ook ter zitting niet kunnen aangeven welke andere actie van [appellant] had mogen worden verlangd.

Het college heeft gezien het voorgaande naar het oordeel van de Afdeling ten onrechte geoordeeld dat [appellant] in staat was om de buiten zijn schuld ontstane situatie te herstellen. In dit geval is de Afdeling, anders dan de rechtbank, van oordeel dat onverkorte toepassing van het Beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zou zijn in verhouding tot de ermee te dienen doelen.

3.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 2 december 2014 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien. Het besluit van 12 september 2014 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 december 2015 in zaak nr. 15/1866;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van 2 december 2014;

V. herroept het besluit van 12 september 2014;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. verstaat dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Slump w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017

262-757.