Uitspraak 201603154/1/R2


Volledige tekst

201603154/1/R2.
Datum uitspraak: 18 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Burgh-Haamstede, gemeente Schouwen-Duiveland,

en

de raad van de gemeente Schouwen-Duiveland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw-Haamstede" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 november 2016, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door S. Eland en V.J. Folmer, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting [belanghebbende A] en [belanghebbende B] gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

2. Het plan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Daarnaast voorziet het plan er door middel van een wijzigingsbevoegdheid in om bouwmogelijkheden die zijn overgenomen uit het vorige bestemmingsplan op termijn op te heffen indien daar geen gebruik van wordt gemaakt. Verder is de minimale afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens verkleind. [appellant] woont aan de [locatie 1] te Burgh-Haamstede. Hij stelt dat de opheffing van bouwmogelijkheden contraproductief werkt en verzet zich tegen de verkleining van de afstand tussen hoofdgebouwen.

Afstand zijdelingse perceelsgrens

3. [appellant] komt op tegen de verkleining van de minimale afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens van 5 m in het vorige bestemmingsplan tot 3 m in dit plan. Hij stelt dat hij in 2013 een huis heeft gebouwd zonder verdieping en met zonnepanelen, uitgaande van een aan te houden afstand van 10 m tussen zijn woning en de in dat plan mogelijk gemaakte woning op het perceel [locatie 2]. Als hij had geweten dat de afstand tussen de twee hoofdgebouwen zou worden teruggebracht, dan had hij dit huis niet in deze omvang en op deze plek gebouwd. [appellant] stelt dat ieder argument van de raad over de verkleinde afstand ontbreekt. Voorts was volgens hem in het vorige plan ook geen enkel verband te bespeuren tussen de oppervlakte of breedte van een kavel en de in acht te nemen afstand tot aan de zijdelingse perceelsgrens. [appellant] stelt dat de raad de afstand tot aan de zijdelingse perceelsgrens in het gehele plangebied tot 3 m wenst te verkleinen, terwijl deze afstand in de bestaande situatie slechts op enkele percelen minder bedraagt dan 5 m. Als gevolg van de aangepaste planregeling neemt de bebouwingsdichtheid toe, terwijl de maximaal toegestane bouwhoogte van 10 m uit het vorige plan gehandhaafd blijft. Dit gaat ten koste van zoninval en een vrij uitzicht, aldus [appellant].

3.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

3.2. De raad stelt dat in het vorige bestemmingsplan voor nader aangeduide delen een minimale afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens gold van 5 m, welke afstand met een wijzigingsbevoegdheid kon worden teruggebracht tot 3 m. Voor anders aangeduide delen was de aan te houden afstand bij recht 3 m. Met [appellant] constateert de raad dat er geen verband bestaat tussen de grootte van de kavels in het plangebied en de aan te houden afstanden van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt, gebaseerd op de beoordeling van eerdere verzoeken om de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens te verkleinen, blijft het vrijstaande karakter van woningen behouden indien een afstand van 3 m tot de zijdelingse perceelsgrens wordt aangehouden, aldus de raad. Daarom is deze afstand bij recht overgenomen in het plan.

3.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met deze motivering de aan te houden afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van 3 m afdoende onderbouwd. Het standpunt van de raad dat met een aldus gewaarborgde afstand van 6 m tussen twee hoofdgebouwen het vrijstaande karakter van die woningen behouden blijft is niet onredelijk. Dat deze afstand in de bestaande situatie feitelijk, in de directe woonomgeving van [appellant], slechts op enkele percelen voorkomt, doet aan dit standpunt niet af.

Wat betreft het door [appellant] gestelde belang van vrij uitzicht en zoninval wijst de raad er op dat de maximale goothoogte voor woningen ter plaatse 3,3 m is en de dakhelling van de kap in de planregels is begrensd. Een nieuw te bouwen woning met deze afmetingen op het naastgelegen perceel zou, gelet op een afstand van 5 m van de bestaande woning van [appellant] tot aan de perceelsgrens, welke afstand hij wenst aan te houden, op tenminste 8 m van de woning van [appellant] komen te staan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad met verwijzing naar deze maten en onderlinge afstand zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare gevolgen zullen ontstaan voor het uitzicht van [appellant] en de zoninval.

Het betoog faalt.

Wijzigingsbevoegdheid verwijderen onbenutte bouwmogelijkheid woning

4. [appellant] voert aan dat het plan ten onrechte door middel van een wijzigingsbevoegdheid voorziet in het op termijn schrappen van ongebruikte bouwtitels. Aldus wordt juist gestimuleerd dat op het naastgelegen perceel [locatie 2] een woning wordt gerealiseerd. [appellant] stelt dat de raad deze bevoegdheid heeft opgenomen om een overcapaciteit van woningen tegen te gaan, terwijl als gevolg van deze regeling perceeleigenaren juist eerder tot nieuwbouw zullen overgaan om te voorkomen dat hun bouwtitel verdwijnt. In de bestaande situaties is op veel onbebouwde percelen nu een tuin aanwezig en dit zal volgens [appellant] niet veranderen zolang de bouwtitel in stand blijft. Verder stelt hij dat het risico op leegstand en verpaupering bij handhaving van de bouwtitels niet bestaat, nu woningbouwprojecten in het gebied niet worden gerealiseerd door projectontwikkelaars, maar door particulieren op hun eigen perceel. Voorts is het volgens [appellant] vreemd om in Nieuw-Haamstede bouwtitels te schrappen, terwijl een van de doelstellingen van de gemeentelijke Woonvisie is om kansen te pakken voor vestigers uit de Randstad en de raad een hoge aantrekkelijkheid voor de instroom van vestigers toekent aan Burgh-Haamstede.

4.1. De raad stelt dat ook onder het vorige bestemmingsplan de mogelijkheid bestond dat op het perceel [locatie 2] een woning wordt gebouwd. Voorts stelt de raad dat een kwantitatieve en kwalitatieve bijsturing van het woonbeleid noodzakelijk is, omdat het plangebied in een zogeheten krimpregio ligt. De raad heeft ervoor gekozen om de mogelijkheid tot het wegnemen van tot nu toe ongebruikte bouwmogelijkheden bij wijzigingsbevoegdheid in het plan op te nemen, om te voorkomen dat extra woningen worden gebouwd ten koste van de restcapaciteit die de raad wenst in te zetten om het woningbouwprogramma zoals neergelegd in de Woonvisie 2013-2022, vastgesteld op 27 juni 2013, en de Woningmarktafspraken voor de regio Schouwen-Duiveland te realiseren. Tegelijkertijd is het volgens de raad uit oogpunt van rechtszekerheid gewenst om eigenaren van percelen nog enkele jaren in de gelegenheid te stellen om gebruik te maken van hun bouwmogelijkheden.

4.2. Artikel 10, lid 10.6.1, van de planregels luidt: "Burgemeester en wethouders kunnen met ingang van 22 oktober 2025 ter plaatse van de aanduiding "wetgevingszone - wijzigingsgebied - 1" het bestemmingsplan wijzigen door:

a. het maatvoeringsvlak "maximum aantal wooneenheden" van de verbeelding te verwijderen, in de gevallen dat een dergelijk maatvoeringsvlak is opgenomen, of

b. het aanduidingsvlak "vrijstaand" van de verbeelding te verwijderen in de gevallen dat geen maatvoeringsvlak "maximum aantal wooneenheden" is opgenomen."

4.3. In de in oktober 2015 door de raad vastgestelde structuurvisie "ongebruikte individuele bouwtitels in bestemmingsplannen gemeente Schouwen-Duiveland" (hierna: de structuurvisie) staat dat moet worden voorkomen dat omgevingsvergunningen worden verleend voor woningen bovenop de aantallen genoemd in de Woonvisie 2013-2022 en Woningmarktafspraken voor de regio Schouwen-Duiveland. Bovendien is het onwenselijk dat extra woningen ten koste gaan van restcapaciteit die het gemeentebestuur wil inzetten om knelpunten en kwalitatieve problemen op de woningmarkt aan te pakken. De structuurvisie stuurt er daarom op aan om individuele ongebruikte bouwtitels te schrappen uit bestemmingsplannen. Er dient echter wel altijd beoordeeld te worden of er na het verwijderen van de bouwtitel nog sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is het volgens de structuurvisie noodzakelijk om de eigenaren van een perceel voor een bepaalde periode de mogelijkheid te geven om de bouwmogelijkheid te benutten, teneinde het planschaderisico te beperken. Op basis hiervan heeft de raad de keuze gemaakt om in het plan een wijzigingsbevoegdheid op te nemen teneinde bouwtitels tien jaar na het vaststellen van de structuurvisie te kunnen schrappen. Die keuze is naar het oordeel van de Afdeling, gelet op de afweging in de structuurvisie en het door de raad gestelde belang van rechtszekerheid door een termijn op te nemen, niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het door [appellant] genoemde effect van de wijzigingsbevoegdheid, inhoudende dat eigenaren alsnog van de bouwmogelijkheden gebruik gaan maken en daarmee de doelstelling van de structuurvisie wordt ondergraven, volgens de raad bij de vaststelling van de structuurvisie is onderkend. Volgens de raad weegt dit niet op tegen het belang om ongebruikte bouwmogelijkheden op termijn te kunnen beeindigen en daarvoor een mogelijkheid in het plan op te nemen. Dat standpunt is niet onredelijk.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

w.g. Helder w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017

429-656