Uitspraak 201508789/3/R1


Volledige tekst

201508789/3/R1.
Datum uitspraak: 18 januari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Heerlen,
verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 29 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1812, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen twintig weken na de verzending van deze tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 29 september 2015, waarbij de raad het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord" heeft vastgesteld, te herstellen.

Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft de raad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld teneinde het gebrek dat in de tussenuitspraak is geconstateerd te herstellen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [appellante] en [belanghebbende] en anderen een zienswijze naar voren gebracht.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Volgorde van behandeling

1. De Afdeling zal onder 2 tot en met 5 ingaan op het beroep tegen het besluit van 29 september 2015. Daarna gaat de Afdeling onder 6 tot en met 11 in op de beroepen tegen het besluit van 19 oktober 2016. Tot slot volgt een samenvatting onder 12 en een overweging over de proceskosten onder 13.

Het beroep tegen het besluit van 29 september 2015

2. Op 9 juli 2015 is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor de realisatie van een complex met zorgwoningen op een perceel aan de Schandelermolenweg aan [appellante], de ontwikkelaar van dit complex. [belanghebbende] en anderen zijn omwonenden van dit perceel.

Het plan maakt bij recht het complex met zorgwoningen mogelijk.

In artikel 20, lid 20.6, onder 20.6.1, van de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan deze planologische mogelijkheid onder de volgende voorwaarden uit het plan kan worden verwijderd:

a. een termijn van één jaar na het moment van inwerkingtreding van dit plan is verstreken en

b. gedurende die periode zijn geen woningen en/of zorgwoningen opgericht, dan wel op dat moment in oprichting en

c. een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen en/of zorgwoningen is ingetrokken.

3. [appellante] kan zich niet met deze wijzigingsbevoegdheid verenigen en voert aan dat de termijn van één jaar, die in artikel 20, lid 20.6, onder 20.6.1, sub a, van de planregels wordt genoemd, te kort is om het vergunde bouwplan te realiseren. Daarbij heeft [appellante] erop gewezen dat, zolang de omgevingsvergunning en het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk zijn, de datum van oplevering van de zorgwoningen onzeker is, op grond waarvan marktpartijen geen contracten wensen aan te gaan voor de afname van de zorgwoningen.

4. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak vastgesteld dat de raad ter zitting heeft erkend dat de bedoelde termijn van één jaar niet redelijk is. Vervolgens heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat, nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit wat betreft de voormelde wijzigingsbevoegdheid niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

5. Gelet op hetgeen is overwogen in de tussenuitspraak, zoals hiervoor weergegeven onder 4, ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 29 september 2015, voor zover het betreft artikel 20, lid 20.6, onder 20.6.1, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het beroep van [appellante] is gegrond, zodat het besluit van 29 september 2015 in zoverre dient te worden vernietigd.

De beroepen tegen het besluit van 19 oktober 2016

6. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad het besluit van 19 oktober 2016 genomen, waarbij het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord - reparatie wijzigingsbevoegdheid" is vastgesteld. Hierin is ten opzichte van het besluit van 29 september 2015 de wijzigingsbevoegdheid in een ander artikel, te weten artikel 3.5, lid 3.5.1, van de planregels, opgenomen. Verder is daarbij - in plaats van de voorwaarde dat een termijn van één jaar is verstreken na het moment van inwerkingtreding van het plan - de voorwaarde opgenomen dat een termijn van tenminste één jaar is verstreken na het moment dat het plan onherroepelijk is.

7. Het besluit van 19 oktober 2016 is een besluit tot wijziging van het oorspronkelijk bestreden besluit en ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding. Het beroep van [appellante] is van rechtswege gericht tegen dit besluit. Voorts is een beroep van rechtswege ontstaan tegen dit besluit van [belanghebbende] en anderen, die als derdebelanghebbenden partij waren bij het oorspronkelijke geschil tussen [appellante] en de raad.

8. [appellante] heeft in haar zienswijze te kennen gegeven dat zij zich met het besluit van 19 oktober 2016 kan verenigen. Gelet hierop moet het van rechtswege ontstane beroep van [appellante] tegen het besluit van 19 oktober 2016 geacht worden te zijn ingetrokken.

9. Voor zover [belanghebbende] en anderen als zienswijze tegen het besluit van 19 oktober 2016 hebben aangevoerd dat het argument van [appellante] - dat marktpartijen geen contracten wensen aan te gaan zolang het bestemmingsplan niet onherroepelijk is - misleidend is, zodat er geen noodzaak was om de wijzigingsbevoegdheid aan te passen, keren zij zich, zo begrijpt de Afdeling, tegen het oordeel in de tussenuitspraak over de wijzigingsbevoegdheid. De Afdeling overweegt hieromtrent dat zij behoudens zeer uitzonderlijke gevallen niet kan terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

10. [belanghebbende] en anderen hebben het college van burgemeester en wethouders van Heerlen verzocht tot intrekking over te gaan van de aan [appellante] verleende omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders van Heerlen heeft hen bij brief van 20 oktober 2016 laten weten geen gehoor te geven aan dit verzoek.

[belanghebbende] en anderen kunnen zich er niet mee verenigen dat het wieden van onkruid daarbij als een handeling met gebruikmaking van de vergunning is aangemerkt. Ook voeren [belanghebbende] en anderen aan dat de omwonenden ten onrechte niet op de hoogte zijn gesteld van een opschorting van de termijn waarbinnen tot intrekking van de omgevingsvergunning had kunnen worden overgegaan.

De Afdeling stelt vast dat het aldus aangevoerde betrekking heeft op de besluitvorming over het verzoek tot intrekking van de omgevingsvergunning. Dit kan thans niet aan de orde komen, aangezien deze procedure enkel op het bestemmingsplan ziet.

11. Gelet op het vorenstaande is het beroep van rechtswege van [belanghebbende] en anderen tegen het besluit van 19 oktober 2016 ongegrond.

Samenvatting

12. De Afdeling merkt, samenvattend, op dat het beroep van [appellante] tegen het besluit van 29 september 2015 gegrond is en dat dit besluit dient te worden vernietigd, voor zover het betreft artikel 20, lid 20.6, onder 20.6.1, van de planregels. Bij besluit van 19 oktober 2016 heeft de raad een voorwaarde voor toepassing van de in die bepaling opgenomen wijzigingsbevoegdheid aangepast. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 19 oktober 2016 moet worden geacht te zijn ingetrokken. Het beroep van rechtswege van [belanghebbende] en anderen tegen dit besluit is ongegrond. Dat betekent dat de in artikel 3.5, lid 3.5.1, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegdheid van kracht blijft.

Proceskosten

13. Ten aanzien van [appellante] dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [belanghebbende] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante] tegen het besluit van 29 september 2015, waarbij de raad van de gemeente Heerlen het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord" heeft vastgesteld, gegrond;

II. vernietigt het besluit van 29 september 2015, waarbij de raad van de gemeente Heerlen het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord" heeft vastgesteld, voor zover het betreft artikel 20, lid 20.6, onder 20.6.1, van de planregels;

III. verklaart het beroep van [belanghebbende] en anderen, tegen het besluit van 19 oktober 2016, waarbij de raad van de gemeente Heerlen het bestemmingsplan "Heerlen-Stad Noord - reparatie wijzigingsbevoegdheid" heeft vastgesteld, ongegrond;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Heerlen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.286,40 (zegge: twaalfhonderdzesentachtig euro en veertig cent), waarvan € 1.237,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Heerlen aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzitter, en mr. J. Hoekstra en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2017

418.