Uitspraak 201505759/2/R1


Volledige tekst

201505759/2/R1.
Datum uitspraak: 14 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Oldenzaal,

en

de raad van de gemeente Oldenzaal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Terrein Hogt" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.M.G. van Gerwen, advocaat te Den Bosch, en de raad, vertegenwoordigd door J.J.M. Oude Avenhuis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door ir. R.A. Alberts en G.G.F. Pothof-Boers, als partij gehoord.

Bij tussenuitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915, heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen zesentwintig weken na verzending van de tussenuitspraak de daarin omschreven gebreken in het besluit van
28 april 2015 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij besluit van 27 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Terrein Hogt" gewijzigd vastgesteld. Aan het ongewijzigde deel heeft de raad een nadere motivering ten grondslag gelegd.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in haar tussenuitspraak overwogen dat aan het besluit van 28 april 2015 een aantal gebreken kleeft.

De Afdeling heeft overwogen dat de raad dit besluit heeft vastgesteld in strijd met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 (hierna: omgevingsverordening). Daartoe heeft de Afdeling overwogen dat in de plantoelichting niet is beschreven in hoeverre sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen bestaan voor de ontwikkeling waarin het plan voorziet, en op welke manier het eventuele verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden wordt gecompenseerd. De Afdeling heeft de raad in dit verband opgedragen om alsnog te motiveren dat het plan is vastgesteld in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Ten aanzien van het plandeel "Horeca - Restaurant" heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom ten behoeve van dit planonderdeel niet is voorzien in meer dan 66 parkeerplaatsen.

Ten aanzien van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom bij het bepalen van de afstand tussen de dierenweide en de perceelsgrens van [appellant] niet de grens van het planonderdeel met de bestemming "Groen" is aangehouden, maar de grens van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide". Verder heeft de raad niet gemotiveerd waarom vanaf de grens van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" tot aan de percelen aan de noordzijde van het plangebied een afstand van 30 m is aangehouden, terwijl de afstand tot aan het perceel van [appellant] kleiner is.

Ten aanzien van de functieaanduiding "speelvoorziening" heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat de raad de speelvoorzieningen in de planregels niet heeft gedefinieerd en/of in omvang heeft gemaximeerd, dan wel niet heeft gemotiveerd waarom dit niet is gebeurd. Verder heeft de raad het plan in zoverre niet zorgvuldig vastgesteld, nu tussen de grens van het plandeel met de aanduiding "speelvoorziening" en de grens van het perceel van [appellant] een afstand van 30 m is aangehouden, terwijl het de bedoeling was daarvoor een afstand van 50 m aan te houden.

2. Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 18, onder verwijzing naar de rechtsoverwegingen 7.2, 12.3, 13.3, 14.2, en 14.3 van de tussenuitspraak is overwogen, is het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oldenzaal van 28 april 2015 gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

3. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak aan de raad de opdracht gegeven om met inachtneming van rechtsoverweging 18 de gebreken in het besluit te herstellen. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 27 juni 2016 het bestemmingsplan "Terrein Hogt" gewijzigd vastgesteld. De raad heeft besloten het bestemmingsplan te wijzigen voor zover het betreft de parkeernorm voor het (pannenkoeken)restaurant, de dierenweide en de speelvoorziening en voorts de toelichting van het plan aan te vullen met de toets aan de omgevingsverordening. Ook is een nadere toelichting gegeven over de afstand tussen de aanduiding "speelvoorziening" en het perceel [locatie]. Verder is besloten het aanduidingsvlak voor de speelvoorzieningen aan te passen. Dit besluit is ingevolge artikel 6:19 van de Awb van rechtswege mede onderwerp van het geding.

4. De wettelijke bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak

Strijd met provinciale verordening

5. Om te voldoen aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven, heeft de raad een paragraaf 5.1.2 toegevoegd aan de toelichting bij het plan dat gewijzigd is vastgesteld op 27 juni 2016. Hierin wordt onder andere ingegaan op de eisen die in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening worden gesteld.

In paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting staat dat de provincie ontwikkelingen in de groene omgeving wil laten samengaan met een impuls in kwaliteit. Daarom is - in samenwerking met gemeenten - de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (hierna: KGO) ontwikkeld, die deel uitmaakt van de Omgevingsvisie Overijssel (hierna: omgevingsvisie). De omgevingsvisie is in 2009 - tezamen met de omgevingsverordening - door provinciale staten vastgesteld en in 2013 geactualiseerd. In artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening is de KGO verankerd.

In de KGO is gekozen voor de benadering dat aan de geboden ontwikkelingsruimte voorwaarden worden verbonden om de ruimtelijke kwaliteit in het gebied waar de ontwikkeling plaatsvindt, te handhaven dan wel te verbeteren, zo staat in paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting. Op de provinciale ontwikkelingsperspectievenkaart - waarvan in paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting uitsneden zijn weergegeven - is het plangebied aangemerkt als stadsrandgebied. Stadsrandgebieden vervullen volgens de raad de functie van entree van zowel de groene als de stedelijke omgeving. De ontwikkelingen waarin het plan voorziet, passen bij deze functie. De gehele ontwikkeling past volgens de raad tevens in het beleid dat is neergelegd in de Catalogus Gebiedskenmerken, die als bijlage bij de omgevingsverordening is gevoegd en waarin ruimtelijke ambities zijn verwoord die betrekking hebben op de diverse gebiedstypen en -kenmerken in de provincie.

Voorts zijn de ontwikkelingen waarin het plan voorziet volgens de raad mogelijk gemaakt vanwege sociaaleconomische en maatschappelijke redenen in de zin van artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening. De raad stelt dat het restaurant, de bijbehorende dierenweide en de speelvoorziening de ruimtelijke kwaliteit van het gebied versterken, omdat daarmee een bijdrage wordt geleverd aan de toeristische infrastructuur. De woningen voorzien in een behoefte die met name aanwezig is bij ouderen in de gemeente die zelfstandig willen blijven wonen.

Verlies van ecologische en landschappelijke waarden in de zin van artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening doet zich volgens de raad als gevolg van het plan niet voor, zodat evenmin sprake kan zijn van compensatie daarvan.

Al met al is het plan volgens de raad vastgesteld in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

5.1. [appellant] voert in zijn zienswijze aan dat met de gewijzigde plantoelichting niet is aangetoond dat wordt voldaan aan hetgeen in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening is bepaald.

Volgens [appellant] motiveert de raad niet dat voor de ontwikkeling sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen zijn aan te wijzen en toetst hij in paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting slechts of de woningen en het (pannenkoeken)restaurant passen binnen de omgeving. Daarbij heeft de raad zich volgens [appellant] ten onrechte op het standpunt gesteld dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet, past binnen het ontwikkelingsperspectief voor de groene omgeving zoals verwoord in de omgevingsvisie. De raad is bij de motivering van dit standpunt volgens [appellant] namelijk van onjuistheden uitgegaan, omdat de raad in dat verband heeft gesteld dat het plan voorziet in de herontwikkeling van een braakliggend boerenerf, terwijl agrarische activiteiten in het plangebied al reeds lange tijd planologisch niet meer mogelijk zijn. Ook is het ruimtebeslag waarin het plan voorziet in het kader van deze motivering volgens [appellant] onjuist weergegeven.

De raad heeft volgens [appellant] eveneens ten onrechte gesteld dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Catalogus Gebiedskenmerken. [appellant] haalt hiertoe verschillende passages uit de omgevingsvisie aan, onder andere de tekst achter de bullets "Landgoederen en buitenplaatsen" en "Gebieden voor verblijfsrecreatie" onder het kopje "Specifieke gebiedselementen met kenmerken" in paragraaf 2.4.4 van de omgevingsvisie.

Verder betoogt [appellant] dat geen sprake is van een sociaaleconomisch en/of maatschappelijk relevante ontwikkeling. Hij voert hiertoe aan dat ingevolge de KGO onder "maatschappelijk belang" moet worden verstaan "belang of behoefte die het individuele niveau overstijgt". Het "eigen belang" wordt gedefinieerd als het belang van de initiatiefnemer. Omdat met de ontwikkeling slechts het belang van de initiatiefnemer wordt gediend, kan van een ontwikkeling vanwege een maatschappelijk belang volgens [appellant] geen sprake zijn. [appellant] voert tevens aan dat de raad in dit verband ten onrechte heeft gesteld dat realisering van de woningen waarin het plan voorziet, in overeenstemming is met de Regionale Woonvisie Twente 2015-2025. Hij verwijst hiertoe naar een passage op pagina 10 van dit stuk, waaruit volgens hem voortvloeit dat nieuwe woningen slechts binnen reeds bestaande plancapaciteit mogen worden gerealiseerd en uitbreiding in de vorm van nieuwe woonlocaties moet worden voorkomen.

Ten slotte betoogt [appellant] dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat verlies aan ecologische en landschappelijke waarden als gevolg van het plan niet aan de orde is. Hij voert hiertoe aan dat uit de KGO voortvloeit dat bij een nieuwe ontwikkeling altijd moet worden zorggedragen voor een adequate, landschappelijke inpassing en daarnaast van compensatie van ecologische en landschappelijke waarden. Over deze compensatie dient volgens [appellant] tussen de initiatiefnemer en de gemeente een overeenkomst te worden gesloten, waarin de investering in de ruimtelijke kwaliteit wordt vastgelegd. [appellant] betoogt dat dit in dit geval is nagelaten. Ook is volgens hem onzeker of een adequate landschappelijke inpassing kan worden gerealiseerd, omdat niet zeker is dat het inrichtingsplan bij het plan ook daadwerkelijk zal worden uitgevoerd.

5.2. De Afdeling stelt vast dat de KGO in de omgevingsvisie is geïntegreerd. Hoofdstuk 4 van de omgevingsvisie vermeldt hoe met nieuwe ontwikkelingen in de groene omgeving - waarvan het plangebied deel uitmaakt, zoals in rechtsoverweging 7.1 van de tussenuitspraak reeds is overwogen - binnen het kader van de KGO moet worden omgegaan. Aan sociaaleconomische ontwikkelingen wordt, zo staat in de omgevingsvisie, ruimte geboden als aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats dient de ontwikkeling vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord te zijn. Voorts dient zij te passen in het ter plekke van toepassing zijnde ontwikkelingsperspectief en ten derde moet zij worden uitgevoerd in overeenstemming met de Catalogus Gebiedskenmerken. Deze voorwaarden worden - direct en indirect - genoemd in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

5.3. De Afdeling overweegt dat de bezwaren die [appellant] tegen de motivering van de raad in het kader van artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening heeft aangevoerd, onder meer betrekking hebben op de tweede en derde voorwaarde. Hierop gaat de Afdeling in het navolgende eerst in. De bezwaren die door [appellant] naar voren zijn gebracht in verband met de stellingen van de raad over de sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en de noodzaak tot compensatie voor de ontwikkeling, worden daarna aan de orde gesteld.

Ontwikkelingsperspectief en Catalogus Gebiedskenmerken

5.4. De Afdeling stelt vast dat de voorwaarde die samenhangt met het ontwikkelingsperspectief dat de provincie voor het plangebied voor zich ziet, is gesteld in artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening, waarnaar in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening wordt terugverwezen. De ontwikkelingsperspectieven die voor de gronden binnen de provincie zijn geschetst, zijn weergegeven op de ontwikkelingsperspectievenkaart die hoort bij de omgevingsvisie. Ingevolge de ontwikkelingsperspectievenkaart valt het plangebied in de categorieën "stadsrandgebied" en "buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap". In de omgevingsvisie staat dat gebieden binnen de categorie "stadsrandgebied" worden beschouwd als overgangsgebieden tussen het bebouwd gebied en de groene omgeving, en in die hoedanigheid tevens als entree van de stad en verbinding met het buitengebied fungeren. Als mogelijke ontwikkelingsrichtingen van stadsrandgebieden worden in de omgevingsvisie onder andere genoemd kansen voor recreatiemogelijkheden en woon-werklandschappen. In de gebieden binnen de categorie "buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte - mixlandschap" is volgens de omgevingsvisie sprake van verweving van functies. Verschillende ontwikkelingsmogelijkheden - onder andere recreatie - dienen binnen deze gebieden te worden verbonden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke elementen, zo vermeldt de omgevingsvisie.

Het plan voorziet in de ontwikkeling van een (pannenkoeken)restaurant met daarbij een dierenweide en een speelvoorziening, alsmede in drie gebouwen met daarin in totaal maximaal vijf woningen. Volgens de raad is het plangebied een overgangsgebied dat is gelegen tussen woongebied De Thij en recreatiegebied Het Hulsbeek. Met de ontwikkeling waarin het plan voorziet, krijgt Het Hulsbeek een herkenbare en sfeervolle entree en wordt volgens de raad de ruimtelijke structuur van het gebied versterkt, met behoud van natuurlijke en landschappelijke elementen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting op deze wijze voldoende uiteengezet dat de ontwikkeling waarin het plan voorziet, past binnen het ontwikkelingsperspectief dat de provincie in het gebied voor ogen heeft. Dat de raad in de plantoelichting heeft verwezen naar gebruiksmogelijkheden die volgens [appellant] in het plangebied al sinds lange tijd planologisch zijn uitgesloten, doet aan dit oordeel niet af. Bij de beoordeling van de vraag of het plan in overeenstemming is met het provinciale ontwikkelingsperspectief, dient namelijk slechts de ontwikkeling waarin het plan thans voorziet te worden bezien, en speelt geen rol hoe die ontwikkeling zich verhoudt tot hetgeen in het verleden in het plangebied al dan niet was toegestaan. De verwijzing in de plantoelichting naar eerdere gebruiksmogelijkheden vormt geen dragend onderdeel van de motivering door de raad en hoefde dit daarom ook niet te vormen. Ditzelfde geldt voor de weergave van het ruimtebeslag van de ontwikkeling in de plantoelichting. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

5.5. Ten aanzien van de voorwaarde die samenhangt met de Catalogus Gebiedskenmerken overweegt de Afdeling dat deze eveneens is gesteld in artikel 2.1.5 van de omgevingsverordening, waarnaar in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening wordt terugverwezen. In de Catalogus Gebiedskenmerken - die onderdeel is van de omgevingsvisie - staat wat de gebiedskenmerken en de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype zijn. De gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen: de natuurlijke laag (in en op de bodem), de laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem), de stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur) en de lust- en leisure laag. Per laag onderscheidt de Catalogus Gebiedskenmerken verschillende gebiedstypen en per gebiedstype worden kenmerken, ontwikkelingen, ambities en sturing beschreven.

Volgens de kaart bij de Catalogus Gebiedskenmerken behoort het plangebied tot de gebiedstypen "dekzandvlakte en ruggen" (binnen de natuurlijke laag), "Oude Hoevenlandschap" (binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap), en "stads- en dorpsranden" (binnen de lust- en leisurelaag). Het plangebied maakt geen deel uit van de stedelijke laag.

De Afdeling stelt vast dat in paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting wordt ingegaan op hetgeen in de Catalogus Gebiedskenmerken over de verschillende gebiedstypen wordt gesteld en ook op de voorwaarden die hierin aan ontwikkelingen binnen deze gebiedstypen worden gesteld. De Afdeling stelt voorts vast dat de passages in paragraaf 2.4.4 van de omgevingsvisie die door [appellant] in dit verband zijn aangehaald, handelen over de gebiedstypen "Landgoederen en buitenplaatsen" en "Gebieden voor verblijfsrecreatie", die beide deel uitmaken van de lust- en leisurelaag. Deze beide gebiedstypen zijn in het plangebied echter niet aanwezig, zodat de aangehaalde passages hierop geen betrekking hebben. Het gebiedstype waartoe het plangebied ingevolge de Catalogus Gebiedskenmerken wel behoort - de "stads- en dorpsranden" - wordt volgens dat document gekenmerkt door onder meer stedelijke functies en verspreid liggende woon- en werkfuncties. Deze kenmerken worden in de plantoelichting genoemd en in verband gebracht met de ontwikkeling waarin het plan voorziet. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

Sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en compensatie

5.6. [appellant] heeft tevens naar voren gebracht dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat voor de ontwikkeling sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen bestaan, en dat compensatie van ecologische en/of landschappelijke waarden als gevolg van de ontwikkeling niet nodig is. Aan deze in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening gestelde voorwaarden is volgens [appellant] niet voldaan. De Afdeling overweegt hierover als volgt.

5.7. Vooropgesteld wordt dat, anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt, de omgevingsverordening en de toelichting daarbij, noch de omgevingsvisie - inclusief de KGO en de Catalogus Gebiedskenmerken - een definitie bevatten van het criterium "sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen". De verordening en de beleidsdocumenten bevatten evenmin aanknopingspunten of kaders voor de uitleg van het criterium, zodat aan de gemeenten veel ruimte wordt gelaten voor de invulling ervan.

5.8. In paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting heeft de raad toegelicht dat het (pannenkoeken)restaurant en de dierenweide en speelvoorziening die daarbij horen, bijdragen aan de versterking van de toeristische infrastructuur. Hiermee is, zoals in paragraaf 5.4.1.6 van de plantoelichting verder inzichtelijk is gemaakt, invulling gegeven aan de Integrale Gebiedsvisie Hulsbeek die door de raad is vastgesteld op 5 februari 2009. Zo wordt door middel van de ontwikkeling ruimte geboden aan ondernemers om te investeren zonder de landschappelijke kwaliteiten te belemmeren, hetgeen de potentie voor uitbreiding van bezoekersaantallen bevordert.

In verband met de woningen verwijst de raad in de plantoelichting onder andere naar de Woonvisie Twente, die op 16 december 2014 door de raad is vastgesteld en waarin tevens afspraken zijn betrokken die op regionaal en provinciaal niveau over de behoefte aan en de realisering van nieuwe woningen zijn gemaakt. De raad stelt dat niet alleen ruimte bestaat voor, maar tevens behoefte is aan ontwikkeling van de woningen. Aan de hand van de speerpunten die in zowel het gemeentelijke als in het regionale woonbeleid zijn geformuleerd, licht de raad toe dat het "erfwonen" waarin het plan voorziet in de gemeente Oldenzaal nauwelijks wordt aangeboden, terwijl het wel in een behoefte voorziet, met name om de zelfredzaamheid van ouderen te faciliteren.

Gelet hierop en gelet op de ruimte die het provinciaal beleid op dit punt biedt, is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd dat sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen aanwezig zijn voor de realisering van het (pannenkoeken)restaurant (met de bijbehorende dierenweide en speelvoorziening) en de woningen waarin het plan voorziet. In hetgeen [appellant] in dit verband over de Woonvisie Twente heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. De passage die hij uit dit document heeft geciteerd, hoort bij de paragraaf "Aandacht voor bestaande steden en dorpen", waaruit - wanneer hij in zijn geheel wordt bezien - niet kan worden afgeleid dat nieuwe woningen slechts binnen reeds bestaande plancapaciteit mogen worden gerealiseerd. Dat de initiatiefnemer - zoals [appellant] daarnaast naar voren heeft gebracht - is gediend met de ontwikkeling, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu uit de KGO en de omgevingsvisie niet voortvloeit dat een maatschappelijk relevante ontwikkeling niet tevens in het belang van een initiatiefnemer kan zijn. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

5.9. Onder verwijzing naar haar uitspraak van 13 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:57, overweegt de Afdeling dat uit artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening niet kan worden afgeleid dat altijd een verplichting tot extra compensatie bestaat, ook als het plan voorziet in een goede landschappelijke inpassing van de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Door de wijze van inrichting van het gebied en de landschappelijke inpassing van de door het plan mogelijk gemaakt ontwikkeling, kan reeds worden voorzien in een wijze van compensatie die toereikend kan worden geacht met het oog op hetgeen is bepaald in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening. De Afdeling wijst erop dat - anders dan [appellant] heeft betoogd -in de omgevingsvisie en de daarin opgenomen KGO evenmin van een dergelijke verplichting wordt uitgegaan.

In de omgevingsvisie staat dat uit de ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling moet blijken dat voldoende wordt gecompenseerd. De gemeente kan hiervoor zelf beleid opstellen waarin het beoogde evenwicht tussen ontwikkeling van bebouwing en de investering in ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd, zo vermeldt de omgevingsvisie, maar bij het ontbreken van gemeentelijk beleid op dit punt, is de onderbouwing van dit evenwicht per geval eveneens mogelijk. De Afdeling stelt vast dat de gemeente Oldenzaal op dit punt geen beleid heeft vastgesteld. In paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting heeft de raad aandacht besteed aan hetgeen in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening over compensatie is opgenomen.

Volgens de raad treedt door de ontwikkeling waarin het plan voorziet geen verlies van ecologische en landschappelijke waarden op. De raad wijst hiertoe in de eerste plaats op het flora- en faunaonderzoek, waaruit blijkt dat de uitvoering van het plan niet leidt tot strijd met de Flora- en faunawet. Tevens wijst de raad erop dat het plangebied binnen de laag van het agrarisch cultuurlandschap zoals omschreven in de Catalogus Gebiedskenmerken, deel uitmaakt van het "Oude Hoevenlandschap". In paragraaf 5.1.2 van de plantoelichting beschrijft de raad de ontwikkelingen die het plangebied vanaf het einde van de negentiende eeuw heeft doorgemaakt, waarna tot de conclusie wordt gekomen dat de landschapskenmerken van dit gebiedstype - zoals de aanwezigheid van oude essen - vóór de vaststelling van het plan al grotendeels uit het plangebied waren verdwenen. Door de ontwikkeling van het terrein Hogt vindt volgens de raad daarom in zoverre geen verlies van landschappelijke waarden plaats.

Om niettemin recht te doen aan de kenmerken die oorspronkelijk in het gebied aanwezig zijn geweest, is het geactualiseerde "Plan Hogt Oldenzaal, landschappelijke en stedenbouwkundige verantwoording" (hierna: inrichtingsplan) van bureau Bijkerk opgesteld en als bijlage bij de plantoelichting gevoegd. In het inrichtingsplan wordt voorzien in landschapselementen die verwijzen naar het Oude Hoevenlandschap. Tevens is daarin een beplantingsplan voor het plangebied alsmede voor de omliggende percelen opgenomen, dat in overleg met de initiatiefnemer en de omwonenden van het plangebied is opgesteld. Hierin wordt zoveel mogelijk voorzien in landschapseigen beplanting die verwijst naar de karakteristieke kenmerken van het Oude Hoevenlandschap. Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten, waarvan uitvoering van het plan conform het inrichtingsplan deel uitmaakt. Voorts is in de planregels na overleg met [appellant] in artikel 9, lid 9.3, van de planregels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat sprake is van strijdig gebruik zonder de aanleg en instandhouding van de in artikel 3, lid 3.1, onder f, van de planregels specifiek genoemde groenvoorzieningen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening - voor zover daarin is bepaald dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden dat een bestemmingsplan voor de groene omgeving met zich brengt, elders moet worden gecompenseerd - niet van toepassing is op dit plan. Er bestaat derhalve in dit geval geen verplichting tot extra compensatie door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving van het plangebied, omdat door de wijze van inrichting van het gebied en de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling in het plan, reeds is voorzien in een wijze van compensatie die toereikend kan worden geacht met het oog op hetgeen is bepaald in artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening.

De Afdeling stelt vast dat artikel 2.1.6 van de omgevingsverordening geen voorwaarden bevat omtrent de borging van de inrichting van een gebied in gevallen waarin niet hoeft te worden voorzien in extra compensatie. Gelet hierop, alsmede gelet op de voorwaardelijke verplichting in artikel 9, lid 9.3, van de planregels en de omstandigheid dat het inrichtingsplan in dit geval onderdeel is van een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer waarbij tevens de omwonenden van het plangebied zijn betrokken, kan de zienswijze van [appellant] dat de uitvoering van het inrichtingsplan door de raad niet is voorgeschreven, niet leiden tot vernietiging van het besluit van 27 juni 2016.

Parkeren

6. Om te voldoen aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven, heeft de raad bij het besluit van 27 juni 2016, artikel 9, lid 9.2, onder b, van de planregels gewijzigd vastgesteld. In dit artikellid is nu bepaald dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen ten minste 12 per 100 m² bvo dient te bedragen. Verder heeft de raad gesteld dat in de omgevingsvergunning voor het (pannenkoeken)restaurant 76 autoparkeerplaatsen zijn vergund. Deze omgevingsvergunning is inmiddels in rechte onaantastbaar.

6.1. De zienswijze die [appellant] naar aanleiding van het besluit van 27 juni 2016 heeft ingediend, heeft geen betrekking op het deel van het besluit dat hiervoor is omschreven. De Afdeling leidt hieruit af dat [appellant] hiertegen geen bezwaren heeft.

Functieaanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide"

7. Om te voldoen aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven, heeft de raad bij het besluit van 27 juni 2016, artikel 3, lid 3.1, onder g, van de planregels gewijzigd vastgesteld. In dit artikellid is nu bepaald dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" binnen de bestemming "Groen" een dierenweide aanwezig mag zijn. Deze dierenweide behoort volgens het artikellid bij en is ondergeschikt aan de bestemming "Horeca - Restaurant".

De raad heeft in het besluit van 27 juni 2016 voorts nader gemotiveerd waarom de afstand tussen de grens van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" tot aan de percelen aan de noordzijde van het plangebied 30 m bedraagt, terwijl de afstand tot aan het perceel van [appellant] kleiner is. De raad heeft daartoe gesteld dat hij voor het bepalen van de afstand van de dierenweide tot de omliggende woningen, gebruik heeft gemaakt van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse gemeenten van 2009 (hierna: VNG-brochure) en is aangesloten bij de richtafstanden die daarin zijn opgenomen voor een kinderboerderij. De afstand die volgens de raad op grond van de VNG-brochure moet worden aangehouden tussen de grens van de bestemming waar dieren worden toegelaten en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is, bedraagt 30 m. Deze 30 m is bij de woningen aan de noordzijde gemeten van de grens van de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" tot aan de perceelsgrens, omdat het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" - waarbinnen de woningen aan de noordzijde van het plangebied zijn gelegen - toestaat dat op de achtergrens van die percelen een woning wordt gebouwd. Volgens de raad is dit op het perceel van [appellant] echter anders: aan de zuidkant van het perceel van [appellant] mag geen woning worden gebouwd, zodat een kortere afstand dan 30 m tot aan de zuidelijke perceelsgrens gerechtvaardigd is. De afstand tussen de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" en het deel van het perceel van [appellant] waar woningbouw is toegestaan, bedraagt volgens de raad wel ten minste 30 m.

De raad stelt zich in dit verband tevens op het standpunt dat de afstand van 30 m volgens de VNG-brochure is afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Het plangebied ligt echter in het overgangsgebied tussen de stad en een regionaal recreatieterrein, zodat het volgens de raad eerder is aan te merken als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. Volgens de raad kan de richtafstand van de dierenweide tot de gevels van omliggende woningen, hierdoor naar 10 m worden verlaagd.

7.1. [appellant] stelt in zijn zienswijze dat de dierenweide niet vergelijkbaar is met een kinderboerderij en dat de raad het aantal dieren dat in de dierenweide aanwezig mag zijn in het besluit van 27 juni 2016 ten onrechte niet heeft gemaximeerd. Verder betoogt hij dat de raad ten onrechte een afstand van 10 m heeft aangehouden tussen de dierenweide en zijn perceelsgrens. [appellant] voert ten slotte aan dat de omgeving van het plangebied door de raad ten onrechte als gemengd gebied is aangemerkt, omdat in de omgeving voornamelijk woningen aanwezig zijn.

7.2. De Afdeling stelt vast dat in rechtsoverweging 13 van de tussenuitspraak reeds is geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aanduiding "dierenweide" geen activiteiten mogelijk worden gemaakt die in ruimtelijk opzicht verschillen van een kinderboerderij als bedoeld in de VNG-brochure. Tevens blijkt uit die rechtsoverweging dat de raad niet was gehouden het aantal dieren dat in de dierenweide aanwezig mag zijn, te maximeren. Behoudens zeer uitzonderlijke gevallen kan de Afdeling niet terugkomen van een in de tussenuitspraak gegeven oordeel. Een zeer uitzonderlijk geval is hier niet aan de orde, zodat van het in de tussenuitspraak gegeven oordeel moet worden uitgegaan.

7.3. Ten aanzien van de afstand die in het besluit van 27 juni 2016 is aangehouden tussen de dierenweide en de perceelsgrens van [appellant], overweegt de Afdeling als volgt.

De raad is bij het vaststellen van de afstand tussen de dierenweide en de grens van de omliggende percelen uitgegaan van de richtafstand zoals opgenomen in de VNG-brochure. Ten behoeve van het besluit van 27 juni 2016 heeft de raad zich hierbij op het standpunt gesteld dat sprake is van een gemengd gebied als bedoeld in de VNG-brochure, zodat een maximale richtafstand van 10 m in plaats van 30 m voor het aspect geluid van toepassing is.

In de VNG-brochure wordt onder gemengd gebied verstaan een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waarin naast woningen ook andere functies voorkomen. De raad heeft in paragraaf 5.2 toegelicht waarom de omgeving van het plangebied als gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure is aan te merken. Het plangebied ligt, zo stelt de raad, in het overgangsgebied tussen de stad en een regionaal recreatieterrein. In dit gebied zijn behalve woningen ook sportterreinen, verenigingsgebouwen, een volkstuintjescomplex en een begraafplaats aanwezig. Verder grenst het terrein aan een weg die een doorgaande route vormt tussen de stad en het recreatieterrein. De Afdeling is van oordeel dat de raad de omgeving van het plangebied daarom in redelijkheid heeft kunnen aanmerken als gemengd gebied.

7.4. De percelen die aan de noordzijde aan het plangebied grenzen - waaronder het perceel van [appellant] - maken alle deel uit van het bestemmingsplan "Buitengebied 2007". In dat bestemmingsplan is hieraan de bestemming "Wonen" toegekend. Op de percelen is geen bouwvlak aanwezig.

Ingevolge artikel 30, lid 30.2.1, aanhef en onder b, van de planregels bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" mag op gronden met de bestemming "Wonen" per bestemmingsvlak één vrijstaand woonhuis worden gebouwd en ter plaatse van de aanduiding "maximaal aantal eenheden", woonhuizen tot het aangegeven aantal.

De Afdeling stelt vast dat het perceel van [appellant] uit één bestemmingsvlak bestaat. Blijkens de verbeelding bij het bestemmingsplan "Buitengebied 2007" is op het noordelijke gedeelte van het perceel van [appellant] en de zeven percelen die ten westen daarvan liggen, de aanduiding "W(8)" van toepassing. Uit de legenda bij de verbeelding kan worden afgeleid dat in het gebied waarvoor de aanduiding geldt, in totaal acht woningen mogen worden gerealiseerd. Gelet op het voorgaande stelt de Afdeling vast dat alleen op het noordelijke gedeelte van het perceel van [appellant] een woning aanwezig mag zijn, en dat ten zuiden van de aanduidingsgrens "W(8)" op het perceel geen woningbouw is toegestaan.

De Afdeling stelt voorts vast dat de raad bij het meten van de afstand tussen de dierenweide en het perceel van [appellant] is uitgegaan van enerzijds de grens van het gebied met de functieaanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" en anderzijds van de grens van het gedeelte van het perceel van [appellant] met de aanduiding "W(8)". Deze afstand bedraagt ongeveer 32 m.

7.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in het plan ten aanzien van het perceel van [appellant], voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 10 m tussen de grens van de bestemming waar dieren worden toegelaten en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan mogelijk is als sprake is van een gemengd gebied. Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom vanaf de grens van het plandeel met de aanduiding "specifieke vorm van groen - dierenweide" tot aan de perceelsgrens van [appellant] een kleinere afstand is aangehouden dan tot aan de grens van de percelen die daarvan ten westen liggen. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de afstand die de raad heeft aangehouden tussen de dierenweide en de percelen aan de noordzijde van het plangebied - waaronder het perceel van [appellant] - niet in overeenstemming is met de richtafstand in de VNG-brochure, dan wel op een ondeugdelijke motivering berust.

Functieaanduiding "speelvoorziening"

8. Om te voldoen aan de opdracht die in de tussenuitspraak is gegeven, heeft de raad bij het besluit van 27 juni 2016, artikel 3, lid 3.1, onder d, van de planregels gewijzigd vastgesteld. In dit artikellid is nu bepaald dat gronden met de bestemming "Groen" uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" zijn bestemd voor speelvoorzieningen, uitgezonderd mechanische speelvoorzieningen, behorende bij en ondergeschikt aan de bestemming "Horeca - Restaurant". Nu de ondergeschiktheid van de speelvoorziening aan het (pannenkoeken)restaurant daarmee uit de planregels voortvloeit, heeft de raad het niet noodzakelijk geacht om de aard van de speeltoestellen nader te reguleren.

De raad heeft tevens artikel 3, lid 3.2.2, onder b, van de planregels opnieuw vastgesteld. In dit artikellid is nu bepaald dat de hoogte van speelvoorzieningen maximaal 5 m mag bedragen. Verder heeft de raad gesteld dat voor het bepalen van de afstand van de aanduiding "speelvoorziening" tot de omliggende woningen, wat betreft het aspect geluid is aangesloten bij de richtafstand die in de VNG-brochure is opgenomen voor een veldsportcomplex. Deze richtafstand bedraagt 50 m. Omdat volgens de raad sprake is van een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure, kan deze afstand tot 30 m worden verlaagd. De raad stelt dat aan de richtafstand is voldaan, omdat aan de zuidkant van het perceel van [appellant] geen woning mag worden gebouwd en de woning die feitelijk op het perceel aanwezig is, op een afstand van meer dan 120 m van de grens van het deel van het plangebied met de aanduiding "speelvoorziening" ligt.

8.1. [appellant] voert in zijn zienswijze aan dat het aantal speeltoestellen in de planregels ten onrechte niet is beperkt. Hij betrekt bij dit standpunt dat binnen het bouwvlak dat ten behoeve van het restaurant op de verbeelding bij het plan is opgenomen, in voorkomende gevallen opblaasbare speeltoestellen kunnen worden geplaatst. [appellant] stelt dat dit weliswaar niet in strijd is met de planregels, maar dat de ruimte in het plangebied die voor speeltoestellen kan worden gebruikt, daarmee feitelijk groter is dan de oppervlakte van het deel van het perceel waaraan de functieaanduiding "speelvoorziening" is toegekend.

Voorts stelt [appellant] zich op het standpunt dat met het verbod op mechanische speeltoestellen dat in de planregels is opgenomen, de bron van hinder - namelijk spelende en joelende kinderen - niet is weggenomen. In dit verband stelt [appellant] tevens dat de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen in artikel 9, lid 9.3, van de planregels, anders luidt dan hij voor ogen had. Dit artikel verplicht slechts tot de aanleg van een visueel afschermende groenvoorziening en niet tot de aanleg van een grondwal, waarmee de geluidgevolgen van de speelvoorziening voor [appellant] hadden kunnen worden verkleind. [appellant] stelt tevens dat de initiatiefnemer de aanleg van een grondwal eerder aan hem heeft toegezegd, maar nu slechts nog bereid is tot het plaatsen van enkele struiken.

8.2. De Afdeling overweegt dat de ondergeschiktheid van de speelvoorziening aan het (pannenkoeken)restaurant in de planregels is vastgelegd, waardoor is uitgesloten dat de speelvoorziening los van het (pannenkoeken)restaurant kan worden geëxploiteerd. Naar haar oordeel heeft de raad daarom in redelijkheid kunnen besluiten om zich te beperken tot maximering van de oppervlakte van het gebied met de aanduiding "speelvoorziening" en niet over te gaan tot maximering van het aantal speeltoestellen in de planregels. Dat binnen een deel van het bouwvlak ten behoeve van het (pannenkoeken)restaurant in voorkomende gevallen speeltoestellen kunnen worden geplaatst, maakt dit naar het oordeel van de Afdeling niet anders. Deze omstandigheid is immers niet van invloed op de ondergeschiktheid van de speelvoorziening aan het (pannenkoeken)restaurant.

8.3. Ten aanzien van hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over geluidhinder van spelende en joelende kinderen, overweegt de Afdeling als volgt.

Om een aanvaardbare afstand te bepalen tussen de speelvoorziening en - onder meer - het perceel van [appellant], heeft de raad aansluiting gezocht bij de richtafstanden die in de VNG-brochure zijn opgenomen voor een veldsportcomplex. Deze richtafstand bedraagt 50 m voor het aspect geluid. De raad is hiertoe overgegaan bij gebrek aan een beter passende activiteit in de lijst, waarbij hij heeft opgemerkt dat de ruimtelijke uitstraling van de speelvoorziening beperkter zal zijn dan die van een veldsportcomplex. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met de aanduiding "speelvoorziening" geen activiteiten mogelijk worden gemaakt die in ruimtelijk opzicht en ten aanzien van het geluidaspect de activiteiten overstijgen die op een veldsportcomplex als bedoeld in de VNG-brochure plaatsvinden. De vergelijking door de raad van de speelvoorziening met een veldsportcomplex wat betreft het aspect geluidhinder, acht de Afdeling dan ook niet onjuist.

Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat de raad van een grotere afstand tussen de speelvoorziening en zijn perceel had moeten uitgaan, overweegt de Afdeling dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat van de speelvoorziening een zodanige overlast is te verwachten, dat de raad van de door hem gehanteerde uitgangspunten had moeten afwijken.

8.4. De Afdeling overweegt voorts dat de raad bij het meten van de afstand tussen de speelvoorziening en het perceel van [appellant], enerzijds is uitgegaan van de grens van het gebied met de functieaanduiding "speelvoorziening" en anderzijds van de gevel van de woning van [appellant]. Deze afstand bedraagt ongeveer 135 meter. In het licht van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 7.4, stelt de Afdeling daarnaast vast dat de afstand tussen de grens van het gebied met de functieaanduiding "speelvoorziening" en het gedeelte van het perceel van [appellant] met de aanduiding "W(8)" - vanaf welke grens woningbouw op dat perceel is toegestaan - ongeveer 125 meter bedraagt.

8.5. Naar het oordeel van de Afdeling is in het plan derhalve ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 30 m die in de VNG-brochure voor wat betreft het aspect geluid wordt aanbevolen in een gemengd gebied. Voorts heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom hij in dit geval deze afstand heeft aangehouden. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de afstand tussen het plandeel met de aanduiding "speelvoorziening" en het perceel van [appellant] niet in overeenstemming is met de richtafstand in de VNG-brochure, dan wel op een ondeugdelijke motivering berust.

8.6. Met betrekking tot hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de realisering van een grondwal in verband met de voorwaardelijke verplichting in artikel 9, lid 9.3, van de planregels overweegt de Afdeling als volgt. In het genoemde artikel komt de term "grondwal" niet voor. Nu het plan niet tot de aanleg van een grondwal verplicht, kan deze beroepsgrond naar het oordeel van de Afdeling niet slagen.

De Afdeling overweegt voorts dat in een bestemmingsplanprocedure geen oordeel kan worden gegeven over de uitleg van een privaatrechtelijke overeenkomst, omdat een dergelijk oordeel aan de burgerlijke rechter is voorbehouden. Dat betekent dat het betoog van [appellant] dat de initiatiefnemer - in strijd met wat volgens hem is afgesproken - geen grondwal wenst aan te leggen, om deze reden niet aan de orde kan komen.

Het betoog faalt.

Conclusie

9. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen het besluit van

27 juni 2016 ongegrond.

Proceskosten

10. De raad dient op na te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oldenzaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Terrein Hogt" van 28 april 2015 gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Oldenzaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Terrein Hogt" van 28 april 2015;

III. verklaart het beroep van [appellant] tegen het besluit van de raad van de gemeente Oldenzaal tot vaststelling van het bestemmingsplan "Terrein Hogt" van 27 juni 2016 ongegrond;

IV: veroordeelt de raad van de gemeente Oldenzaal tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1240,00 (zegge: twaalfhonderdveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V: gelast dat de raad van de gemeente Oldenzaal aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Groen, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Groen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016

831.


BIJLAGE

* Bij rechtsoverweging 5

Omgevingsverordening Overijssel 2009

Artikel 2.1.5. Ruimtelijke kwaliteit

1. In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

2. In het kader van toelichting als bedoeld in lid 1 wordt inzichtelijk gemaakt op welke wijze toepassing is gegeven aan de vier-lagen-benadering die in de Omgevingsvisie Overijssel is neergelegd en op welke wijze de Catalogus Gebiedskenmerken is gebruikt bij de ruimtelijke inpassing.

3. In het kader van de toelichting als bedoeld in lid 1 wordt gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.

4. Gemeenteraden mogen gemotiveerd afwijken van het ontwikkelingsperspectief dat voor het betreffende gebied geldt, wanneer:

• er sprake is sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en

• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken. Deze afwijkingsmogelijkheid geldt niet voor gevallen waarin sprake is van ontwikkelingen die volgens het bepaalde in de onderdelen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 MER-plichtig zijn.

5. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken normerende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze normerende uitspraken.

6. Bestemmingsplannen die betrekking hebben op gebieden waarvoor in de Catalogus Gebiedskenmerken richtinggevende uitspraken worden gedaan voorzien voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen, in een bestemmingsregeling conform deze richtinggevende uitspraken.

7. Van het gestelde onder 5 mag gemotiveerd worden afgeweken wanneer:

• er sprake is van zwaarwegende sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen en

• voldoende verzekerd is dat er sprake is van versterking van ruimtelijke kwaliteit conform de provinciale ambities zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken.

8. Van het gestelde onder 6 mag worden afgeweken mits voldoende gemotiveerd is dat de kwaliteitsambitie zoals aangegeven in de Catalogus Gebiedskenmerken in gelijke mate gerealiseerd wordt.

Artikel 2.1.6. Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

1. Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen - met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 - voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaaleconomische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

2. In afwijking van het gestelde onder lid 1 en onverminderd artikel 2.1.5 kan de vestiging van nieuwe agrarische bouwpercelen worden toegestaan als:

• een ondernemer zijn landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;

• een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Op voorwaarde dat het agrarisch bouwperceel als bestemming op de uitplaatsingslocatie(s) in Overijssel wordt opgeheven. Deze voorwaarde geldt niet als er sprake is van een verplaatsing van een intensieve tak van een gemengd landbouwbedrijf naar een Landbouwontwikkelingsgebied of als de uitplaatsingslocatie herbenut zal worden door een volwaardig agrarisch bedrijf.

3. In aanvulling op het gestelde onder 1 geldt voor nieuwe ontwikkelingen die plaatsvinden op gronden die vallen binnen het ontwikkelingsperspectief Ondernemen met Natuur en Water en die niet zijn aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de voorwaarde dat de compensatie door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gericht dienen te zijn op de versterking van de kwaliteit van natuur, water en landschap.

Planregels bestemmingsplan "Terrein Hogt"

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

f. groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikelen 4 en 6 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg in instandhouding van de in artikel 3.1 onder f genoemde groenvoorzieningen met een visueel afschermende werking, zoals hagen en gebiedseigen bomen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.

* Bij rechtsoverweging 7

Planregels bestemmingsplan "Terrein Hogt"

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

g. een dierenweide, behorende bij en ondergeschikt aan de bestemming 'Horeca-Restaurant', uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - dierenweide'.

Planregels bestemmingsplan "Buitengebied 2007"

Artikel 30 Wonen

30.2 Bouwvoorschriften

Op de tot WONEN bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

30.2.1 voor hoofdgebouwen in casu woonhuizen de volgende bepalingen gelden:

b. per bestemmingsvlak mag één vrijstaand woonhuis worden gebouwd en ter plaatse van de aanduiding maximaal aantal eenheden, woonhuizen tot het aangegeven aantal;

(…)

30.2.2 voor aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de volgende bepalingen gelden:

b. een bijgebouw mag worden gebouwd op een afstand van 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde (voor)gevel(s) van het woonhuis en het verlengde daarvan en de afstand tot het woonhuis mag niet meer dan 25 m bedragen;

* Bij rechtsoverweging 8

Planregels bestemmingsplan "Terrein Hogt"

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

(…)

d. speelvoorzieningen, uitgezonderd mechanische speelvoorzieningen, behorende bij en ondergeschikt aan de bestemming Horeca - Restaurant, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen';

(…)

f. groenvoorzieningen met een visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel';

3.2 Bouwregels

3.2.2 Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:

b. speelvoorzieningen 5 m;

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikelen 4 en 6 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg in instandhouding van de in artikel 3.1 onder f genoemde groenvoorzieningen met een visueel afschermende werking, zoals hagen en gebiedseigen bomen ter plaatse van de aanduiding 'houtsingel'.