Uitspraak 201602199/1/A3


Volledige tekst

201602199/1/A3.
Datum uitspraak: 14 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 februari 2016 in zaak nr. 15/5346 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Apeldoorn,

en

het college.

Procesverloop

Op 28 januari 2015 heeft het college zijn besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 26 januari 2015 ten aanzien van een door [wederpartij] in het stationsgebied van Apeldoorn gestalde fiets (hierna: het besluit van 28 januari 2015) op schrift gesteld.

Bij besluit van 22 juli 2015 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 februari 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 juli 2015 vernietigd, het besluit van 28 januari 2015 herroepen, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit en het college veroordeeld om aan [wederpartij] een vergoeding van € 74,95 te betalen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld. [wederpartij] heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend. Het college heeft een zienswijze naar voren gebracht.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A. Leysner en G.L. ter Brugge, beiden werkzaam bij de gemeente Apeldoorn, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

1. [wederpartij] heeft op 26 januari 2015 haar fiets buiten de fietsenrekken in een fietsenstalling op het stationsplein van Apeldoorn neergezet. De burgemeester heeft daarop spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) toegepast, omdat de fiets aldus in strijd met artikel 5.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2014 (hierna: de APV) was gestald.

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM4174, heeft geoordeeld dat zich op 26 januari 2015 geen spoedeisende situatie als bedoeld in artikel 5:31, tweede lid, van de Awb heeft voorgedaan, zodat het college ten onrechte op grond van die bepaling bestuursdwang heeft toegepast. Hiertoe voert het aan dat de verwijzing naar de uitspraak van 12 mei 2010 niet opgaat, omdat in die uitspraak niet vaststond dat de desbetreffende APV was overtreden en de desbetreffende APV-bepaling minder uitgebreid was dan de APV-bepaling in deze zaak. Volgens het college is het uiterlijk aanzien van de gemeente aangetast door het buiten de fietsenrekken stallen van de fiets, werkt deze manier van stalling verrommeling van de fietsenstalling in de hand en zou niet-spoedeisend optreden een precedent scheppen. Het volgen van de aangevallen uitspraak zou volgens het college voorts praktische problemen opleveren, met name ten aanzien van fietsen die langere tijd blijven staan, omdat bij foutief gestalde fietsen niet bekend is wie de overtreder is en dus niet duidelijk is aan wie de last onder bestuursdwang zou moeten worden bekendgemaakt.

2.1. Ingevolge artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.

Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid genomen.

Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, van de APV is het verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

Ingevolge het tweede lid dient de fiets of bromfiets, indien de daarvoor bestemde ruimten en plaatsen zijn voorzien van rekken, in een rek te worden geplaatst.

2.2. Niet in geschil is dat de fiets van [wederpartij] op 26 januari 2015 tussen twee fietsenrekken in de fietsenstalling stond. De rechtbank heeft in de door het college gestelde aantasting van het uiterlijk aanzien van de gemeente, de dreigende verrommeling van de fietsenstalling en de in verband hiermee bestaande vrees voor precedentwerking terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de situatie zo spoedeisend was dat een besluit niet kon worden afgewacht. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in dit geval ten onrechte met toepassing van artikel 5:31, tweede lid, van de Awb bestuursdwang heeft toegepast. In de tekst van de APV of de door het college gevreesde praktische problemen kan geen grond zijn gelegen om af te wijken van het in die bepaling neergelegde vereiste van een spoedeisende situatie. De uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2754, waarop het college zich ter zitting van de Afdeling heeft beroepen, doet aan het voorgaande niet af, omdat het desbetreffende bestuursorgaan in die zaak, anders dan het college in deze zaak, aannemelijk had gemaakt dat het plaatsen van een fiets buiten de fietsenstalling door anderen kan worden nagevolgd waardoor de vrije doorgang op het stationsplein kan worden belemmerd en de verkeersveiligheid in het geding komt.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep van het college is ongegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [wederpartij] is daarmee vervallen. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Hoogvliet w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2016

620.