Uitspraak 201600091/1/A1


Volledige tekst

201600091/1/A1.
Datum uitspraak: 7 december 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B], beiden wonend te Ouderkerk aan den IJssel, gemeente Krimpenerwaard (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 december 2015 in zaak nr. 15/5523 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard.

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het college besloten tot invordering van de door [appellant] verbeurde dwangsom ter hoogte van € 40.000,00.

Bij besluit van 16 juli 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 november 2016, waar het college, vertegenwoordigd door S.T. de Graaf Msc, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie] te Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het perceel). Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het college [appellant] gelast (a) de bedrijfsmatige activiteiten van het timmer- en aannemingsbedrijf en (detail)handel in (hard)hout- en bouwmaterialen op het perceel te beëindigen en (b) de opgeslagen voorraden (hard)hout van het perceel te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 40.000,00 indien de strijdige situatie vanaf 16 juli 2010 niet is beëindigd of wordt hervat. Het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar is bij besluit van 29 juni 2010 ongegrond verklaard.

Het college heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 maart 2015 ten grondslag gelegd dat [appellant] de last heeft overtreden door het perceel te gebruiken voor verkoop en houtopslag.

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de bedrijfsmatige activiteiten en de opslag van hout op het perceel niet in strijd zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. [appellant] doet in dit verband een beroep op het overgangsrecht. Voorts stelt hij dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de overtreding.

2.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de last onder dwangsom in rechte onaantastbaar. De rechtmatigheid van de last kan in het kader van de toetsing van onderhavig invorderingsbesluit niet meer aan de orde komen.

Het betoog faalt.

3. Het beroep van [appellant] op de artikelen 5:43, 5:44, eerste lid, 5:45, eerste lid, en 5:51, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht faalt, reeds omdat geen sprake is van een bestuurlijke boete.

4. De conclusie is dat, nu niet in geschil is dat [appellant] op het perceel hout heeft opgeslagen, niet aan de last is voldaan en het college bevoegd was om tot invordering over te gaan. Van bijzondere omstandigheden om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien is niet gebleken.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Michiels w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2016

531.