Uitspraak 201600570/1/A1


Volledige tekst

201600570/1/A1.
Datum uitspraak: 23 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Waddinxveen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2015 in zaak nr. 15/5691 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2014 heeft het college voor de inrichting van Rozenkwekerij Marjoland B.V. maatwerkvoorschriften met betrekking tot de afscherming van assimilatiebelichting vastgesteld.

Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 17 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 201600566/1/A1 ter zitting behandeld op 12 juli 2016, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door drs. E.M. Herben, J.W. Kooistra en R.L.J. Verhees, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Rozenkwekerij Marjoland, vertegenwoordigd door [gemachtigden] en ing. A.J.N. van Ruijven, verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. De voor Rozenkwekerij Marjoland vastgestelde maatwerkvoorschriften houden in dat de lichtuitstraling aan de bovenzijde van de kassen van de kwekerij minder hoeft te worden beperkt dan volgens de algemene regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht is.

Rozenkwekerij Marjoland is gevestigd aan de Bredeweg 1a te Waddinxveen. De woning van [appellant] ligt op een afstand van ongeveer 2.000 m van de kwekerij.

2. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] geen belanghebbende is, omdat hij niet heeft kunnen aantonen dat hij louter ten gevolge van het besluit tot vaststelling van de maatwerkvoorschriften lichthinder ondervindt en dat zijn belang zich onderscheidt van alle andere omwonenden in de wijde omgeving die ’s nachts ook de oranje gloed kunnen waarnemen. Het heeft het bezwaar van [appellant] daarom niet-ontvankelijk verklaard.

3. De rechtbank is eveneens van oordeel dat [appellant] geen belanghebbende is. Zij heeft daartoe overwogen dat er geen direct zicht is op de lichtbron en dat [appellant] weliswaar een oranje gloed waarneemt vanuit zijn woning en tuin, maar dat deze gloed van meerdere bronnen afkomstig kan zijn. De rechtbank vermeldt daarbij dat het college heeft aangegeven dat er in het glastuinbouwgebied nog vier kwekers zijn aan wie maatwerkvoorschriften zijn opgelegd, waardoor zij minder hoeven af te schermen in bepaalde perioden. In Bleiswijk bevindt zich voorts een kassengebied dat een bijdrage levert aan het verlichten van de nachtelijke hemel en dat kan worden waargenomen vanuit de woonplaats van [appellant]. Gelet hierop kan de door [appellant] gestelde lichthinder volgens de rechtbank niet (uitsluitend of in overwegende mate) aan Rozenkwekerij Marjoland worden toegerekend. Dat geldt temeer nu de oranje gloed vanuit Rozenkwekerij Marjoland zich niet onderscheidt van de andere nabij gelegen kassen met assimilatiebelichting die bijdragen aan lichtweerkaatsing. Bovendien onderscheidt [appellant] zich, mede gelet op de afstand tussen zijn woning en de kwekerij, onvoldoende van alle andere omwonenden in de wijde omgeving die ’s nachts ook de oranje gloed kunnen waarnemen en heeft hij derhalve geen hem persoonlijk aangaand kenmerkend belang als in de wet bedoeld, aldus de rechtbank.

4. [appellant] voert aan dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en heeft nagelaten de juistheid van de stellingen van het college over vier andere kwekers te onderzoeken. Volgens [appellant] is het licht dat via de bovenzijde de kas van Rozenkwekerij Marjoland verlaat duidelijk zichtbaar vanuit zijn woning en bovendien herkenbaar als licht van die kwekerij. Dit licht is hinderlijk wegens de hoge intensiteit en de verstrooiing in de atmosfeer. Dat hij ook licht van andere, op grotere afstand gelegen kwekerijen kan waarnemen, toont volgens hem juist aan dat assimilatielicht tot op zeer grote afstand lichthinder veroorzaakt en dat die hinder alleen maar wordt verergerd door de bestreden maatwerkvoorschriften.

4.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

4.2. De omstandigheid dat er in de wijde omgeving veel omwonenden zijn die de oranje gloed van de kassen van Rozenkwekerij Marjoland kunnen waarnemen, betekent niet dat [appellant] geen persoonlijk belang heeft. [appellant] komt in dit geval op voor een naar zijn aard individueel belang, namelijk zijn woongenot. Dat ook vele anderen in een soortgelijk belang worden getroffen, maakt niet dat hij geen belanghebbende zou kunnen zijn. De rechtbank heeft in zoverre een onjuiste maatstaf aangelegd.

4.3. Blijkens het verzoek om maatwerkvoorschriften heeft Rozenkwekerij Marjoland een glasoppervlak van ongeveer 200.000 m2 en gebruikt zij assimilatiebelichting met een verlichtingssterkte van 15.000 lux.

Om lichthinder als gevolg van het via de bovenzijde van de kassen van de rozenkwekerij uitstralende licht te voorkomen, dan wel voldoende te beperken, moet ingevolge artikel 3.57, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer de bovenzijde van de kassen vanaf zonsondergang tot zonsopgang zodanig worden afgeschermd dat ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd. Indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, kan ingevolge het tweede lid, bij maatwerkvoorschrift buiten de donkerteperiode een ander percentage worden vastgesteld. Door de bij besluit van 21 oktober 2014 vastgestelde maatwerkvoorschriften kan de lichtemissie vanuit de bovenzijde van de kassen van de rozenkwekerij, buiten de donkerteperiode, toenemen. De in de maatwerkvoorschriften verlangde afscherming bedraagt 74%, 50% of 20%, dan wel betreft een inspanningsverplichting.

Lichtuitstraling via de bovenzijde van de kassen heeft een oplichtende hemel door verstrooiing van het licht tot gevolg. Uit de door [appellant] overgelegde Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting voor verlichtingskunde van november 2014 (hierna: de Richtlijn Lichthinder) maakt de Afdeling op dat de lichtweerkaatsing van niet of minder goed afgeschermde kassen met assimilatiebelichting met een lichtsterkte van 15.000 lux of meer, op grote afstand, ook op een afstand van 2.000 m, kan worden waargenomen.

De vier andere bedrijven waarvoor volgens het college maatwerkvoorschriften zijn gesteld, liggen blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting niet tussen de woning van [appellant] en Rozenkwekerij Marjoland. Het kassengebied van Bleiswijk ligt evenmin tussen de woning van [appellant] en de rozenkwekerij. Het kassengebied ligt op grotere afstand van de woning dan de bedoelde vier bedrijven. Gelet hierop is niet op voorhand aannemelijk dat het licht van de kassen van Rozenkwekerij Marjoland bij de woning van [appellant] volledig wegvalt tegen het licht van deze andere bedrijven. Nu het college voorts ter zitting heeft erkend dat de door [appellant] waar te nemen gloed afneemt indien er geen lichtuitstraling van de kassen van de rozenkwekerij zou zijn, bestaat voldoende causaal verband tussen de gevolgen van de gestelde maatwerkvoorschriften, te weten een toename van de lichtweerkaatsing, en het gestelde belang van [appellant]. Dat ook andere bedrijven bijdragen aan de waar te nemen gloed, betekent niet dat [appellant] bij zijn woning geen gevolgen van de door de maatwerkvoorschriften mogelijk gemaakte toename van de lichtweerkaatsing kan ondervinden.

4.4. In de Richtlijn Lichthinder is niet alleen vermeld dat de gloed die boven kassen met assimilatiebelichting ontstaat op grote afstand kan worden waargenomen, maar ook dat deze op grote afstand hinder kan veroorzaken. De indicatieve metingen waarnaar het college in verweer verwijst, wat daar van zij, betreffen de verlichtingssterkte in lux ter hoogte van de gevels van woningen. De effecten van de lichtuitstraling vanuit de kassen van Rozenkwekerij Marjoland op de helderheid van de hemel zijn niet gemeten of berekend. Nu die effecten volgens de Richtlijn Lichthinder op grote afstand hinder kunnen veroorzaken, is naar het oordeel van de Afdeling niet uit te sluiten dat [appellant] door het vaststellen van de maatwerkvoorschriften, naar objectieve maatstaven gemeten, gevolgen van enige betekenis kan ondervinden.

4.5. Hieruit volgt dat [appellant] als belanghebbende bij het besluit van 21 oktober 2014 moet worden aangemerkt.

4.6. Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 3 juni 2015 alsnog gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. Het college dient een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 17 december 2015 in zaak nr. 15/5691;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen van 3 juni 2015, kenmerk A/UIT - 1527366;

V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Waddinxveen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 november 2016

148.