Uitspraak 201604215/1/R6


Volledige tekst

201604215/1/R6.
Datum uitspraak: 16 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Lisse,

en

de raad van de gemeente Lisse,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Havenkwartier" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Centrumplan Lisse B.V. (hierna: Centrumplan Lisse) heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant A] en [appellant B] en Centrumplan Lisse hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2016, waar [appellant A] en [appellant B] en de raad, vertegenwoordigd door M.A.M. Randsdorp en mr. A.K. Koorneef, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Centrumplan Lisse, vertegenwoordigd door L.L.C. Bijloos en F.M. Brinkman.

Overwegingen

Inleiding

1. Het plangebied omvat de voormalige veilinghallen van Hobaho en de bijbehorende gronden in het centrum van Lisse. Het plan maakt de herontwikkeling van het veilingterrein tot woningbouw mogelijk. De woningbouw zal worden ontwikkeld door Centrumplan Lisse. Zij heeft het voornemen om in het plangebied 48 zorgwoningen, 39 grondgebonden woningen, 24 appartementen in de vrije sector en 46 appartementen in de sociale sector te realiseren.

2. [appellant A] en [appellant B] zijn eigenaar van de bedrijfspercelen [locatie 1] en [locatie 2] te Lisse. Deze percelen grenzen aan het plangebied. Op de percelen van [appellant A] en [appellant B] zijn een aannemersbedrijf en een wegenbouwbedrijf gevestigd.

[appellant A] en [appellant B] kunnen zich er niet mee verenigen dat het plan direct naast hun percelen woningbouw mogelijk maakt. Zij vrezen belemmeringen voor de bedrijfsvoering, een verminderde bereikbaarheid van hun bedrijfspercelen en parkeerproblemen. Daarnaast voeren zij aan dat het plan de mogelijkheden tot herontwikkeling van hun eigen percelen te veel belemmert.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Belemmeringen voor de bedrijfsvoering

4. Het plan maakt woningbouw mogelijk op de gronden die grenzen aan de bedrijfspercelen van [appellant A] en [appellant B]. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat hierdoor te veel beperkingen voor de bedrijfsvoering ontstaan, vooral vanwege geluidhinder bij de nieuwe woningen. Volgens hen heeft de raad het plangebied en de directe omgeving ten onrechte aangemerkt als gebied met functiemenging en daarop de systematiek voor functiemenging toegepast die is beschreven in paragraaf 2.3, onderdeel c, en paragraaf 4.4 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure). De raad had in plaats daarvan bij de vaststelling van het plan moeten uitgaan van de richtafstanden uit de VNG-brochure. [appellant A] en [appellant B] stellen dat niet wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstanden uit de VNG-brochure, nu de zorgwoningen tot op de perceelsgrens kunnen worden gebouwd en de kortste afstand van het bouwvlak voor de grondgebonden woningen tot de perceelsgrens 9,5 m bedraagt.

[appellant A] en [appellant B] betogen daarnaast dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar de feitelijke geluidhinder. Volgens hen is onvoldoende aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen is gewaarborgd en dat de bedrijfsvoering niet op onaanvaardbare wijze wordt beperkt.

4.1. De raad geeft bij de vaststelling van het plan, net als voor andere delen van het centrumgebied van Lisse, de systematiek voor functiemenging uit de VNG-brochure gehanteerd. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn daarom volgens de raad niet van toepassing. Omdat aan de aanbevelingen uit de VNG-brochure voor gebieden met functiemenging wordt voldaan, is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd bij de nieuw te bouwen woningen in het plangebied en zal de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven niet worden belemmerd, aldus de raad.

De aanbevelingen uit de VNG-brochure voor gebieden met functiemenging houden in dat bedrijven van categorie A toelaatbaar zijn aanpandig aan woningen. Bedrijven van categorie B zijn toelaatbaar als ze bouwkundig zijn afgescheiden van woningen. De VNG-brochure stelt daarbij geen eisen aan de afstand tot de woningen. De raad heeft gesteld dat de woningen die aan de percelen van [appellant A] en [appellant B] grenzen, bouwkundig gescheiden zullen worden uitgevoerd van de bebouwing op de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Niet in geschil is dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Centrum Lisse 2011" op de percelen van [appellant A] en [appellant B] bedrijven zijn toegestaan van ten hoogste categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging en dat de ter plaatse gevestigde bedrijven onder categorie B1 vallen.

4.2. De VNG-brochure bevat twee systemen voor de beoordeling van de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in de buurt van woningen in nieuwe situaties. In de eerste plaats is dit het systeem van richtafstanden tussen bedrijven en gevoelige functies. Dit systeem is beschreven in paragraaf 2.3, onderdelen a en b, en, voor bestemmingsplannen die in nieuwe woningen voorzien, paragraaf 4.2 van de VNG-brochure. De VNG-brochure maakt voor de richtafstanden onderscheid tussen verschillende omgevingstypen, namelijk "rustige woonwijk" en "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Voor het omgevingstype gemengd gebied gelden kortere richtafstanden dan voor het omgevingstype rustige woonwijk. Daarnaast kent de VNG-brochure een afzonderlijke beoordelingssystematiek voor zogenoemde "gebieden met functiemenging". Die systematiek is beschreven in paragraaf 2.3, onderdeel c, en paragraaf 4.4 van de VNG-brochure. Bij gebieden met functiemenging is eveneens sprake van een matige tot sterke functiemenging.

Het begrip "gemengd gebied" wordt in de VNG-brochure gebruikt om richtafstanden tussen een bedrijventerrein of bedrijfslocatie en een gebied met een variatie aan functies aan te geven. Het begrip "gebied met functiemenging" wordt daarentegen gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De VNG-brochure bevat daarvoor geen richtafstanden, maar kent drie milieucategorieën aan de hand waarvan de toelaatbaarheid van activiteiten wordt beoordeeld.

De raad heeft ter zitting toegelicht welke gebiedsdelen hij bij de vaststelling van het plan als gebied met functiemenging heeft beschouwd. Dit zijn het plangebied en een aantal omliggende straten, waaronder de Korte Havenstraat en de Haven. Rond het plangebied zijn volgens de raad verschillende functies aanwezig, namelijk woningen, kantoren, detailhandel, horeca en aan de kant van de Korte Havenstraat en Haven bedrijven.

4.3. Centrumplan Lisse heeft het voornemen om in het plangebied 157 woningen te bouwen. Het plan maakt deze ontwikkeling mogelijk. Uit de verbeelding blijkt dat het gebied waarin de woningen kunnen worden gebouwd ongeveer 120 m bij 115 m groot is en daarmee een oppervlakte van ongeveer 1,4 hectare heeft. De enige bestemmingen in het plangebied zijn de bestemmingen "Wonen" en "Verkeer". Andere in de VNG-brochure genoemde functies, zoals winkels en horeca, zijn binnen het plangebied niet toegestaan.

Naar het oordeel van de Afdeling vormt het plangebied een woongebied met een zodanig aantal woningen en een zodanige oppervlakte, dat het niet kan worden aangemerkt als deel van een gebied met functiemenging. Dat rond het plangebied verschillende functies zijn gevestigd, maakt dat niet anders. Een gebied met functiemenging is in de VNG-brochure namelijk omschreven als een gebied met een variatie aan functies en de Afdeling leidt onder meer uit de afbeelding op p. 63 van de VNG-brochure af dat de functies binnen dat gebied elkaar ten minste in enige mate moeten afwisselen. Dat is hier niet het geval, nu het gaat om een gebied van ongeveer 1,4 hectare met uitsluitend een woonfunctie waarbij alleen aan de randen van dat gebied naast wonen ook andere functies aanwezig zijn.

De raad heeft daarom in dit geval ten onrechte de systematiek voor functiemenging uit de VNG-brochure toegepast. Uit de stukken blijkt dat ten minste voor een aantal van de woningen die het plan mogelijk maakt, niet wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Daar komt bij dat de raad bij de voorbereiding van het plan geen onderzoek heeft verricht naar de te verwachten geluidbelasting op de nieuwe woningen. Dit betekent onder meer dat de raad niet heeft onderbouwd dat ter plaatse van deze woningen aan de normstelling uit het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan.

Gelet hierop heeft de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende gemotiveerd waarom bij de woningen in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd en waarom geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoering op de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

5. De Afdeling overweegt voorts het volgende. Na de vaststelling van het plan is in opdracht van Centrumplan Lisse alsnog onderzoek verricht naar de te verwachten geluidbelasting vanwege de bedrijven op de percelen van [appellant A] en [appellant B] op de nieuwe woningen in het plangebied. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Geluid in de omgeving ten gevolge van Zandvliet en J&F te Lisse. Onderzoek in het kader van de ruimtelijke onderbouwing voor het plan Nieuw Havenkwartier te Lisse" van Peutz van 25 augustus 2016 (hierna: het akoestisch rapport).

De Afdeling zal hierna beoordelen of de raad zijn standpunt dat bij de woningen in het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wat betreft geluidhinder zal zijn gewaarborgd en dat zich geen onaanvaardbare belemmeringen voor de bedrijfsvoering op de percelen van [appellant B] en [appellant A] zullen voordoen, met het akoestisch rapport alsnog voldoende heeft onderbouwd. Als dit het geval is, kan dit aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat voor vernietiging in aanmerking komt, in stand te laten.

5.1. In het akoestisch rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de bedrijfsactiviteiten op de percelen van [appellant A] en [appellant B] niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau die zijn opgenomen in artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De maximale geluidniveaus ten gevolge van transportbewegingen in de dagperiode kunnen daarbij volgens het akoestisch rapport buiten beschouwing blijven. Deze maximale geluidniveaus zijn wel in het kader van de goede ruimtelijke ordening beoordeeld. Het akoestisch rapport concludeert daarbij dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe woningen in het plangebied.

De raad heeft daarnaast ter zitting naar voren gebracht dat het Activiteitenbesluit milieubeheer de mogelijkheden voor [appellant A] en [appellant B] nu al beperkt, omdat bij de bedrijfswoning op het perceel Haven 18 aan de geluidgrenswaarden moet worden voldaan.

5.2. [appellant A] en [appellant B] hebben ter zitting betoogd dat op grond van het akoestisch rapport niet kan worden geconcludeerd dat bij de nieuwe woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal zijn gewaarborgd. Volgens hen bevat het akoestisch rapport een aantal gebreken.

In de eerste plaats betogen [appellant A] en [appellant B] dat het akoestisch rapport niet representatief is voor de bedrijfsvoering. Dit betreft onder meer de aanname dat de cirkelzaag effectief slechts een half uur per dag in gebruik is. Volgens [appellant A] en [appellant B] is die aanname onjuist en is de cirkelzaag veel langer in bedrijf. Daarnaast is volgens [appellant A] en [appellant B] geen rekening gehouden met wijzigingen in de bedrijfsvoering die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn, zoals een uitbreiding van de werktijden en het gebruik van meer of andere machines, en met de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt om een ander soort bedrijf uit categorie B1 op de percelen te vestigen. [appellant A] en [appellant B] betogen voorts dat het piekgeluid in het akoestisch rapport onvoldoende is onderzocht. Onder meer is het piekgeluid van zaag- en slijpmachines buiten beschouwing gelaten. Daarnaast is volgens [appellant A] en [appellant B] ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gecumuleerde geluidbelasting vanwege de bedrijven op hun eigen percelen en het naastgelegen bedrijf Zandvliet.

5.3. De Afdeling stelt vast dat, nog daargelaten of het akoestisch rapport voldoende representatief is voor de huidige bedrijfsactiviteiten, in dit rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met de maximale planologische mogelijkheden voor de bedrijfsactiviteiten op de percelen van [appellant A] en [appellant B].

Dat het moeten voldoen aan de geluidgrenswaarden uit artikel 2.17, eerste lid, onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer op de nieuwe woningen geen extra beperkingen voor de bedrijfsvoering oplevert, omdat bij de bestaande bedrijfswoning van Zandvliet aan de Haven 18 nu al aan die grenswaarden moet worden voldaan, is voor de Afdeling niet vast komen te staan. De aanwezigheid van de bedrijfswoning betekent immers niet zonder meer dat de bouw van nieuwe woningen aan de andere kant van de percelen, gedeeltelijk tot aan de perceelsgrens, geen verdere beperkingen voor de bedrijfsvoering van [appellant A] en [appellant B] zou kunnen opleveren. Verdere beperkingen zouden bijvoorbeeld kunnen ontstaan voor bedrijfsactiviteiten aan de noord- en westzijde van de percelen.

5.4. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het akoestisch rapport van Peutz van 25 augustus 2016 en in hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

Bereikbaarheid bedrijfspercelen

6. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt de bereikbaarheid van hun bedrijfspercelen aantasten. De raad heeft hier volgens hen onvoldoende rekening mee gehouden.

[appellant A] en [appellant B] stellen dat de Korte Havenstraat verandert van een doorgaande weg in een doodlopende straat en bovendien wordt versmald. Dit betekent volgens hen dat vrachtwagens de Korte Havenstraat niet meer aan de ene kant kunnen inrijden en aan de andere kant kunnen verlaten. Bovendien kunnen vrachtwagens niet keren in deze straat.

Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] in dit verband ook naar voren gebracht dat hun bedrijfspercelen in een doodlopende straat slecht bereikbaar zijn bij wegwerkzaamheden en bij andere belemmeringen en dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten onvoldoende is.

6.1. De raad erkent dat de Korte Havenstraat doodlopend wordt, maar stelt dat de rijbaan zijn huidige breedte van 6,5 m behoudt. Binnen de bestaande situatie is draaien van vrachtverkeer volgens de raad ook al niet mogelijk. Omdat de breedte van de rijbaan niet verandert, blijft de toegang tot de panden aan de Korte Havenstraat gelijk. De raad wijst erop dat laden en lossen met een vrachtwagen in de Korte Havenstraat in de huidige situatie ook problemen veroorzaakt, omdat daarbij de weg wordt geblokkeerd. Wanneer de Korte Havenstraat doodlopend wordt, levert laden en lossen juist geen hinder meer op voor het doorgaande verkeer, aldus de raad.

6.2. De Korte Havenstraat verbindt de Haven met de 2e Havendwarsstraat. In het plan is aan een deel van de Korte Havenstraat de bestemming "Wonen" toegekend. Hierdoor komt de verbinding naar de 2e Havendwarsstraat te vervallen en wordt de Korte Havenstraat een doodlopende weg. Dit betekent dat vrachtwagens de Korte Havenstraat in de toekomstige situatie alleen via de Haven kunnen in- en uitrijden.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het in de huidige situatie voor vrachtwagens al niet mogelijk is om in de Korte Havenstraat te keren. Na de uitvoering van het plan vervalt de mogelijkheid voor vrachtwagens die niet kunnen keren om de Korte Havenstraat zonder te keren via de 2e Havendwarsstraat te verlaten. Ter zitting hebben [appellant A] en [appellant B] desgevraagd echter verklaard dat de vrachtwagens de Korte Havenstraat achteruit kunnen uitrijden. De Afdeling stelt aan de hand van de verbeelding vast dat dit een afstand van maximaal ongeveer 40 m betreft. De Afdeling stelt verder vast dat het bestemmingsvlak met de bestemming "Verkeer" ter plaatse van de Korte Havenstraat ongeveer 13 m breed is. De daadwerkelijke invulling van de bestemming "Verkeer", waaronder de breedte van de rijbaan, is een uitvoeringsaspect dat in deze procedure niet ter beoordeling staat. Gelet op de omvang van het bestemmingsvlak maakt het plan naar het oordeel van de Afdeling een invulling van de bestemming mogelijk waarbij naast de trottoirs en de beoogde dwarsparkeervakken voldoende ruimte overblijft voor een rijbaan die breed genoeg is om vrachtwagens vanuit de Korte Havenstraat de percelen van [appellant A] en [appellant B] kunnen laten op- en afrijden.

6.3. Voor zover [appellant A] en [appellant B] vrezen dat hun percelen bij wegwerkzaamheden en andere belemmeringen niet meer bereikbaar zijn, ziet de Afdeling geen grond voor de verwachting dat deze situatie zich meer dan incidenteel zal voordoen. Daarbij is mede van belang dat het resterende, doodlopende gedeelte van de Korte Havenstraat slechts ongeveer 40 m lang is.

6.4. Wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft er ter zitting op gewezen dat het ontwerpplan in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening aan de Brandweer Hollands Midden is voorgelegd. Uit paragraaf 7.2 van de plantoelichting en bijlage 2 bij de plantoelichting blijkt dat de Brandweer Hollands Midden heeft laten weten dat de bereikbaarheid en de bluswatervoorziening voldoen aan de geldende praktijkrichtlijnen wanneer voldaan wordt aan een aantal voorwaarden. In het adviesrapport van de brandweer zijn die voorwaarden vertaald in technische uitvoeringseisen. In bijlage 2 bij de plantoelichting staat dat het adviesrapport van de brandweer bij de uitwerking van het plan zal worden gevolgd.

Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten voldoende is gewaarborgd.

6.5. Uit het voorgaande volgt dat de bereikbaarheid van de bedrijfspercelen van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van het plan verslechtert. Naar het oordeel van de Afdeling is deze verslechtering echter niet zo ernstig, dat de raad in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten de bestemming "Wonen" toe te kennen aan een deel van de Korte Havenstraat en deze straat daarmee tot een doodlopende weg te maken.

Het betoog faalt.

Parkeren

7. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat het plan zal leiden tot parkeeroverlast.

8. In de eerste plaats wijzen [appellant A] en [appellant B] erop dat zorginstelling Marente zich heeft teruggetrokken uit het project. De raad is er bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen van uitgegaan dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorg" 47 zorgwoningen worden gerealiseerd, maar op grond van het plan kan volgens [appellant A] en [appellant B] op deze plaats ook een ander type appartementen worden gebouwd. Zij stellen dat daarvoor volgens de gemeentelijke parkeernormen veel meer parkeerplaatsen nodig zijn dan het aantal van 23,5 dat voor de 47 zorgwoningen is berekend.

8.1. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting heeft de raad toegelicht hoe de parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen is berekend. Aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen is de parkeerbehoefte berekend op in totaal 195 plaatsen. Bij de berekening is er blijkens de plantoelichting van uitgegaan dat in het plangebied 47 zorgwoonunits zullen worden gebouwd. Om in de parkeerbehoefte te voorzien, worden volgens de plantoelichting 196 parkeerplaatsen gerealiseerd: 51 in een parkeergarage op eigen terrein en 145 in de openbare ruimte. Een deel van de parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt buiten het plangebied aangelegd in de omliggende straten.

8.2. De raad stelt zich op het standpunt dat geen tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan als in plaats van de 47 zorgwoningen een ander type appartementen wordt gebouwd. De raad verwijst op dat punt naar artikel 8, lid 8.3, van de planregels.

8.3. In artikel 8, lid 8.3, van de planregels is het volgende bepaald:

"a. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 5 dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel, te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de voor dit plan vastgestelde parkeernormen zoals in onderstaande tabel zijn aangegeven:

tabel 1: parkeernormen Havendreef

Type woning Parkeernorm

Grondgebonden 1,7

Appartement koop 1,7

Appartement huur 1,4

Zorgwoonunits 0,5

b. In aanvulling van de normen uit tabel 1 onder a, dient voor het bepalen van de parkeernorm voor niet genoemde functies en type woningen gebruik gemaakt te worden van de publicatie ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317’, CROW, 2012."

8.4. Op de verbeelding zijn op de plaats van de beoogde zorgwoningen de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - zorg" en "gestapeld" opgenomen. Uit artikel 5, lid 5.1, onder c, en lid 5.2.1, onder a, van de planregels volgt dat op deze plaats ook andere gestapelde woningen mogen worden gebouwd dan zorgwoningen. Volgens de plantoelichting geldt voor zorgwoonunits een gemeentelijke parkeernorm van 0,5 parkeerplaatsen per woning. Voor koop- en huurappartementen gelden parkeernormen van respectievelijk 1,7 en 1,4 parkeerplaatsen per woning.

Nu het plan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - zorg" ook andere typen woningen dan zorgwoningen mogelijk maakt, is de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het plan. Naar het oordeel van de Afdeling garandeert artikel 8, lid 8.3, onder a, van de planregels echter dat de gemeentelijke parkeernormen voor koop- en huurappartementen in acht worden genomen als die typen woningen in de plaats komen van de zorgwoningen. In die bepaling zijn de gemeentelijke parkeernormen vastgelegd die de raad bij de berekening van de parkeerbehoefte heeft gehanteerd. Op grond van artikel 8, lid 8.3, van de planregels, in samenhang met artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, kan geen omgevingsvergunning voor de bouw van woningen worden verleend als daarbij niet wordt voorzien in het aantal parkeerplaatsen dat volgens de parkeernormen nodig is voor het desbetreffende type woningen. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende gewaarborgd dat bij de bouw van een ander type woningen dan zorgwoningen geen tekort aan parkeerplaatsen ontstaat.

Het betoog faalt.

9. [appellant A] en [appellant B] betogen daarnaast dat de raad bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft gehouden met de parkeerbehoefte van de al aanwezige bedrijven. Ter zitting hebben zij toegelicht dat haar bedrijven en het naastgelegen bedrijf Zandvliet onvoldoende parkeerruimte op eigen terrein hebben en daarom parkeerplaatsen in de openbare ruimte gebruiken. Voor de bedrijven van [appellant A] en [appellant B] gaat het om tien parkeerplaatsen en voor Zandvliet om vijf parkeerplaatsen. [appellant A] en [appellant B] stellen dat zij hiervoor onder meer gebruik maken van openbare parkeerplaatsen in de Korte Havenstraat en aan de Haven. De huidige langsparkeerplaatsen in die straten - volgens [appellant A] en [appellant B] 14 in totaal - worden vervangen door dwarsparkeerplaatsen. Die worden echter allemaal toegerekend aan de woningbouw die het plan mogelijk maakt, zodat per saldo een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat, aldus [appellant A] en [appellant B].

9.1. De raad stelt dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt geen invloed heeft op de parkeerdruk rond de percelen van [appellant A] en [appellant B], omdat het plan volledig in de eigen parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen voorziet. Bovendien is volgens de raad in de Parkeerbalans Centrum uit 2014 vastgesteld dat geen sprake is van een parkeertekort in de omgeving van het plangebied.

9.2. In paragraaf 4.1 van de plantoelichting heeft de raad uiteengezet op welke manier in de parkeerbehoefte voor de nieuwe woningen zal worden voorzien. Zoals hiervoor onder 7.1 al is vermeld, wordt een deel van de benodigde parkeerplaatsen aangelegd in de openbare ruimte buiten het plangebied. Volgens de plantoelichting gaat het onder meer om 27 parkeerplaatsen in de Korte Havenstraat. Uit de afbeelding in paragraaf 4.1 van de plantoelichting blijkt dat deze 27 plaatsen worden aangelegd in de Korte Havenstraat en aan de Haven. Ook blijkt uit de afbeelding dat in die straten naast de genoemde 27 parkeervakken geen extra parkeerplaatsen worden aangelegd. Er worden op deze plaats dus alleen parkeervakken aangelegd om te voorzien in de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen die het plan mogelijk maakt.

De Afdeling leidt uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat de 27 nieuwe dwarsparkeervakken in de Korte Havenstraat en aan de Haven ten minste gedeeltelijk in de plaats komen van bestaande parkeermogelijkheden. Daarnaast vervallen bestaande parkeermogelijkheden doordat in het plan aan een deel van de Korte Havenstraat de bestemming "Wonen" is toegekend. De raad heeft de stelling van [appellant A] en [appellant B] dat de ter plaatse gevestigde bedrijven een parkeerbehoefte hebben van ongeveer 15 plaatsen buiten het eigen terrein niet weersproken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende gemotiveerd waarom zich onder deze omstandigheden geen onaanvaardbare gevolgen voor de in de Korte Havenstraat en de Haven gevestigde bedrijven zullen voordoen. Voor zover de raad op dit punt heeft verwezen naar de Parkeerbalans Centrum, overweegt de Afdeling dat de raad niet heeft onderbouwd waarom uit dat document volgt dat ook na de uitvoering van het plan geen parkeertekort zal ontstaan. De raad heeft immers niet nader toegelicht of het vervallen van de bestaande parkeermogelijkheden voor de bestaande bedrijven aan de Korte Havenstraat en de Haven zal leiden tot een parkeertekort.

Gelet hierop berust het bestreden besluit ook in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht, niet op een deugdelijke motivering.

Belemmering herontwikkeling bedrijfspercelen

10. [appellant A] en [appellant B] voeren aan dat de mogelijkheden tot herontwikkeling van hun eigen percelen te zeer worden beperkt door de woningbouw die het plan op de aangrenzende gronden mogelijk maakt.

In de eerste plaats kunnen [appellant A] en [appellant B] zich er niet mee verenigen dat het plan slechts voorziet in de herontwikkeling van een deel van het gebied. Zij betogen dat de gedeeltelijke herontwikkeling met de daarbij gekozen verkaveling de meest doelmatige toekomstige herontwikkeling van hun bedrijfspercelen belemmert. Vanwege de korte afstand tussen de woningen die het plan mogelijk maakt en de bedrijfspercelen is de bouw van een tweede appartementengebouw langs de Ruishornlaan namelijk niet goed inpasbaar. Bovendien heeft de raad bij de vaststelling van het plan toegestaan dat het grootste deel van de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte wordt gerealiseerd. Hierdoor blijft er volgens [appellant A] en [appellant B] te weinig ruimte over om bij de herontwikkeling van het perceel [locatie 1] voor het parkeren eveneens gebruik te maken van de openbare ruimte. Volgens [appellant A] en [appellant B] zal daarom bij een appartementengebouw op hun percelen een parkeergarage moeten worden gebouwd en wordt de herontwikkeling van [locatie 1] economisch onuitvoerbaar.

Daarnaast betogen [appellant A] en [appellant B] dat de raad herontwikkeling van hun percelen ten onrechte alleen wil toestaan als dit samen met de naastgelegen percelen van het bedrijf Zandvliet gebeurt, terwijl Centrumplan Lisse wel slechts een deel van het gebied mag herontwikkelen. Volgens [appellant A] en [appellant B] heeft de raad daarmee ten onrechte andere voorwaarden gehanteerd voor Centrumplan Lisse dan voor hen.

10.1. De raad heeft de herontwikkeling van de percelen van [appellant A] en [appellant B] niet in het plan opgenomen, omdat daarvoor nog geen concrete, ruimtelijk onderbouwde plannen bestonden. De raad stelt zich op het standpunt dat een toekomstige herontwikkeling alle resterende bedrijfsgrond moet omvatten, dus ook het perceel van Zandvliet. Een herontwikkeling van alleen het perceel [locatie 1] acht de raad niet zinvol. Volgens de raad biedt het resterende terrein mogelijkheden om een woningbouwontwikkeling te projecteren. Het parkeren moet bij een nieuwe ontwikkeling op de percelen van [appellant A] en [appellant B] op eigen terrein worden opgelost, aldus de raad. Voor de woningbouw in het plangebied is ook als uitgangspunt gehanteerd dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

10.2. Voor zover [appellant A] en [appellant B] betogen dat hun percelen ook in het plan hadden moeten worden opgenomen, overweegt de Afdeling het volgende.

De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in de eerste plaats in aanmerking dat niet is gebleken dat [appellant A] en [appellant B] ten tijde van de vaststelling van het plan al een concreet voornemen voor de herontwikkeling van hun percelen voor woningbouw aan de raad kenbaar hadden gemaakt. Bovendien bestaat er naar het oordeel van de Afdeling geen zodanige ruimtelijke samenhang tussen het voormalige veilingterrein in het plangebied en de percelen van [appellant A] en [appellant B], dat de raad er niet in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen de herontwikkeling van deze twee terreinen in afzonderlijke bestemmingsplannen vast te leggen. De Afdeling betrekt daarbij dat [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het als gevolg van het plan niet meer mogelijk zal zijn woningbouw, met de daarbij benodigde parkeervoorzieningen op eigen terrein, op hun percelen te ontwikkelen. Verder is van belang dat [appellant A] en [appellant B] ter zitting desgevraagd hebben bevestigd dat namens de raad geen toezeggingen zijn gedaan dat het voormalige veilingterrein en de percelen van [appellant A] en [appellant B] als één geheel zouden worden herontwikkeld.

10.3. De Afdeling begrijpt het betoog dat de raad voor Centrumplan Lisse andere voorwaarden heeft gehanteerd dan voor [appellant A] en [appellant B] als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De raad heeft gesteld dat de situatie van [appellant A] en [appellant B] verschilt van de situatie van Centrumplan Lisse, onder meer omdat het voormalige veilingterrein een veel grotere omvang heeft dan de percelen van [appellant A] en [appellant B]. Daarom acht de raad een zelfstandige herontwikkeling als woningbouwgebied wel wenselijk voor het voormalige veilingterrein, maar niet voor de percelen van [appellant A] en [appellant B]. In hetgeen [appellant A] en [appellant B] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellant A] en [appellant B] genoemde situatie voor hun percelen niet overeenkomt met de thans aan de orde zijnde situatie voor de percelen in het plangebied.

10.4. De betogen falen.

Herhaling zienswijze

11. [appellant A] en [appellant B] hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant A] en [appellant B] hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

13. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

14. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Lisse van 21 april 2016, kenmerk W051674/2284;

III. draagt de raad van de gemeente Lisse op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Lisse aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Teuben
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016

483.