Uitspraak 201509471/1/A1


Volledige tekst

201509471/1/A1.
Datum uitspraak: 9 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 december 2015 in zaak nr. 15/4408 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2015 heeft het CBR aan [appellant] een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (hierna: EMG) opgelegd.

Bij besluit van 8 mei 2015 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2016, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. W.G.H. Janssen, advocaat te Leiden, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. S.J.M. Ditvoorst-Van der Ark, werkzaam bij het CBR, is verschenen.

Overwegingen

1. Het CBR heeft aan [appellant] een EMG opgelegd naar aanleiding van een schriftelijke mededeling van de Politie eenheid Den Haag van 13 maart 2015, waaruit het vermoeden blijkt dat [appellant] niet langer voldoet aan de eisen van rijvaardigheid van houders van een rijbewijs. Deze mededeling is gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 12 februari 2015. Het CBR heeft op grond van het proces-verbaal geconcludeerd dat [appellant] als bestuurder van een auto een rood kruis genegeerd heeft boven de rijstrook van een snelweg, terwijl de politie met een snelheid van 100 km per uur achter hem aanreed en het overige verkeer stapvoets reed, [appellant] op de politie uitliep en hij voorts op zodanige wijze invoegde dat andere auto’s moesten remmen om een aanrijding met hem te voorkomen. Volgens het CBR heeft [appellant] daarmee herhaaldelijk gedragingen als genoemd in de bij de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag, vertoond, te weten gedrag dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens en incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer.

Procesbelang

2. Het CBR voert aan dat [appellant] geen procesbelang heeft, omdat zijn rijbewijs bij besluit van 8 juli 2015 ongeldig is verklaard, nu hij de kosten van de EMG niet heeft betaald, en dit besluit in rechte onaantastbaar is nu daartegen geen rechtsmiddelen zijn aangewend.

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0473) heeft een partij geen procesbelang bij een oordeel over zijn (hoger)beroep als op enig moment in de procedure komt vast te staan dat die partij geen reëel en actueel belang meer heeft bij dat oordeel.

2.2. Voor het oordeel dat [appellant] geen procesbelang heeft bestaat geen grond. Onder verwijzing naar de uitspraak van 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2306, wordt als volgt overwogen. De Afdeling stelt voorop dat de verplichting voor [appellant] om te voldoen aan de EMG niet voortvloeit uit het besluit van 8 juli 2015, maar uit het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 maart 2015 waarbij de EMG aan [appellant] is opgelegd. Als gevolg van het besluit van 8 juli 2015 wordt ten behoeve van [appellant] gedurende een periode van ten hoogste drie jaren na de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, geen verklaring van rijvaardigheid geregistreerd zolang [appellant] niet aan de hem opgelegde EMG heeft voldaan. De Afdeling verwijst hierbij naar artikel 50, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen, gelezen in verbinding met artikel 132, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat alvorens [appellant] gedurende die periode een rijbewijs kan aanvragen hij eerst moet voldoen aan de hem opgelegde EMG. Indien de rechtbank evenwel het in bezwaar gehandhaafde besluit van 31 maart 2015, waarbij aan [appellant] de EMG is opgelegd, zou vernietigen, zou [appellant] gedurende voormelde periode een nieuw rijbewijs kunnen aanvragen zonder dat hij eerst moet voldoen aan de hem opgelegde EMG. Dit betekent dat [appellant] een reëel en actueel belang heeft bij het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid, dan wel de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen, waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.

Ingevolge artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen tot oplegging van een educatieve maatregel ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling wordt een vermoeden, als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wvw 1994, gebaseerd op feiten of omstandigheden, als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling besluit het CBR tot oplegging van een EMG, indien betrokkene tijdens een rit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht , als genoemd in de bij deze regeling behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.

Bijlage 1, onder A, noemt als feiten dan wel omstandigheden, die een vermoeden rechtvaardigen dat betrokkene niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid onder meer:

[..]

III. Rijgedrag

[..]

3. Incorrect samenspel met andere verkeersdeelnemers in het verkeer dat blijkt uit:

a. rijden met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid;

[..]

e. onjuist invoegen of onjuist uitvoegen;

[..]

4. Duidelijk een gedrag tentoonspreiden dat in strijd is met de essentiële verkeersregels en verkeerstekens ter zaken van:

[..]

f. het rijden op auto(snel)wegen: bijvoorbeeld het rijden op de vluchtstrook of het negeren van het rode kruis boven een rijstrook;

[..]

Gronden van het hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overtreding door het CBR ten onrechte wordt uitgelegd als veelvoud van overtredingen.

4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat vast staat dat [appellant] met een niet aan de snelheid van de overige gelijksoortige verkeersdeelnemers aangepaste snelheid heeft gereden, onjuist heeft ingevoegd op een autosnelweg en een rood kruis boven de snelweg heeft genegeerd en daardoor vast staat dat dat hij gedragingen heeft verricht als bedoeld in bijlage 1, die het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat het CBR, nu tijdens de rit sprake was van een combinatie van verschillende gedragingen, met juistheid heeft geconcludeerd dat sprake is van "herhaaldelijk verrichte gedragingen" als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling en de vraag of [appellant] in het verleden verkeersovertredingen heeft begaan daarbij niet van belang is.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het opleggen van de EMG disproportioneel is. [appellant] meent dat een maatregel inhoudende een waarschuwing betreffende het schorsen van het rijbewijs dan wel het in het vooruitzicht stellen van een cursus passend is bij het eenmalig overtreden van de regels.

5.1. Dit betoog faalt. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, staat vast dat [appellant] gedragingen heeft verricht als bedoeld in die bijlage, die het vermoeden van ongeschiktheid rechtvaardigen. Aangezien [appellant] tijdens de betrokken autorit herhaaldelijk gedragingen heeft verricht, genoemd in bijlage 1, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het CBR op grond van artikel 131, eerste lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling, gehouden was aan [appellant] een EMG op te leggen en dat daarbij voor het CBR geen ruimte bestond voor een belangenafweging.

6. [appellant] heeft voor het overige volstaan met een herhaling van de in beroep aangevoerde gronden, waarop de rechtbank in de aangevallen uitspraak is ingegaan. In hoger beroep heeft hij niet uiteengezet, dat en waarom de desbetreffende overwegingen onjuist dan wel onvolledig zijn.

7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Kos
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016

580.