Uitspraak 201600506/1/R1


Volledige tekst

201600506/1/R1.
Datum uitspraak: 2 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
2. [appellant sub 2], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
3. de vereniging Vereniging Ons Dorp Rumpt, gevestigd te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
4. [appellant sub 4], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
5. [appellant sub 5], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
6. [appellant sub 6], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,
7. [appellant sub 7], wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,

en

1. de raad van de gemeente Geldermalsen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Linge's Zorglandgoed 2015" vastgesteld.

Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een zorggebouw met bijbehorend bouwwerk en beheerderswoning op dit landgoed.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen het besluit van 15 december 2015 hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 2], de vereniging, [appellant sub 4], [appellant sub 5], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.

Tegen het besluit van 17 december 2015 hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 4], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] beroep ingesteld.

De raad en het college van burgemeester en wethouders hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], de vereniging, [appellant sub 2], [appellant sub 6], de raad en de stichting Linge’s Zorglandgoed hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 augustus 2016, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 6], allen bijgestaan door mr. T. Steenbeek, [appellant sub 2] en [appellant sub 5], beiden bijgestaan door M.L.W. van Bebber, de vereniging, vertegenwoordigd door C.C.R. Thole, [appellant sub 4] en [appellant sub 7], vertegenwoordigd door ir. J. van der Lingen, en de raad en het college, beide vertegenwoordigd door F. Schmidt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de stichting Linge’s Zorglandgoed, vertegenwoordigd door C. van der Berg, N.N. van Iperen en mr. J.H. Hartman.

Overwegingen

Volgorde van behandeling

1. De Afdeling zal bij de behandeling van de beroepen de volgende volgorde hanteren. Eerst zullen de beroepen tegen het bestemmingsplan worden behandeld en daarna de beroepen tegen de omgevingsvergunning.

In het kader van de behandeling van de beroepen tegen het bestemmingsplan zal eerst worden ingegaan op een verweer met betrekking tot het beroep van [appellant sub 6] (onder 5-5.1) en vervolgens op de voorbereiding van het plan (onder 6-8.1) en op artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (onder 9-9.1). Vervolgens komen (onder 10-10.2) de behoefte en de "Ladder duurzame verstedelijking" aan de orde. Vervolgens wordt ingegaan op een alternatief (onder 11) en op de Nieuwe Hollandsche Waterlinie (onder 12-12.2). Daarna komt (onder 13-13.1) het rijks- en provinciale beleid en (onder 14-14.2) het gemeentelijk beleid voor landgoederen aan de orde. Vervolgens wordt ingegaan op een structuurvisie (onder 15-15.1), op het woon- en leefklimaat van verschillende appellanten (onder 16-16.1), op de gevolgen van het plan voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 4] (onder 17-17.1), op de financiële uitvoerbaarheid (onder 18-18.2) en op de beheerderswoning (onder 19-19.1). Vervolgens wordt een conclusie getrokken (onder 20) en wordt ingegaan op een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen (onder 21). In het kader van de behandeling van de beroepen tegen de omgevingsvergunning wordt met name ingegaan op een wandelpad (onder 22-22.1) en de uitspraak wordt afgesloten met een conclusie (onder 24) en een overweging over de proceskosten (onder 25).

Bijlage

2. De (wettelijke) bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Het bestemmingsplan

Inleiding

3. Het plan voorziet in een landgoed ten zuidwesten van de kern Rumpt in Geldermalsen met een oppervlakte van ongeveer 17,5 ha. Thans betreft dit een agrarisch gebied dat, met uitzondering van een kleine veldschuur, niet is bebouwd. Het landgoed zal grotendeels - voor ongeveer 15,5 ha - bestaan uit nieuwe natuur- en landschapselementen met daarin gelegen een zorggebouw voor beschermd wonen voor zorgvragers met dementie. De stichting Linge’s Zorglandgoed is de initiatiefnemer en is voornemens in het zorggebouw 30 vaste en 6 tijdelijke zorgplaatsen aan te bieden. Ook is op het landgoed één beheerderswoning gepland, die als poortgebouw via de hoofdlaan in verbinding staat met het erf van het zorggebouw. In de beheerderswoning zal het management voor de zorginstelling, waar 24-uurszorg met toezicht wordt geboden, en het beheer van het gehele landgoed worden uitgevoerd. Verder zijn op het landgoed wandelpaden en een waterpartij voorzien.

Eerder, bij besluit van 25 februari 2014, heeft de raad reeds een bestemmingsplan vastgesteld met het oog op het mogelijk maken van het landgoed met een zorginstelling op deze plaats. In dat plan was de bestemming "Wonen" toegekend aan de zorginstelling en beheerderswoning. De Afdeling heeft het besluit van 25 februari 2014, bij haar uitspraak van 29 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:135, vernietigd omdat de systematiek van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (hierna: SVBP 2012) niet toelaat dat de bestemming "Wonen" ten behoeve van de functie "zorginstelling" wordt opgenomen, aangezien voor die functie de hoofdgroep "Maatschappelijk" is voorgeschreven. De Afdeling heeft de overige beroepsgronden die tegen het plan waren aangevoerd vanwege de aard van de vernietiging niet besproken.

Met het plan dat thans aan de orde is, beoogt de raad opnieuw medewerking te verlenen aan de ontwikkeling van het landgoed met een zorggebouw en beheerderswoning. De raad heeft de systematiek van het plan naar aanleiding van de uitspraak van 29 april 2015 aangepast. Voor het zorggebouw is voorzien in de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "zorginstelling", "maximum bouwhoogte (m) = 8" en "maximum goothoogte (m) = 6,5". Het plan voorziet verder voor de beheerderswoning in de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "specifieke vorm van wonen - beheerderswoning", "maximum bouwhoogte (m) = 8" en "maximum goothoogte (m) = 5,5". Voor het overige voorziet het plan in de bestemming "Natuur".

Geschil

4. Appellanten kunnen zich niet met het plan verenigen. Zij zijn, met uitzondering van de vereniging, omwonenden en vrezen met name een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Verder betogen zij dat er geen (actuele regionale) behoefte bestaat aan het plan. Ook voeren zij onder meer aan dat het plan leidt tot een aantasting van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie en in strijd is met de gemeentelijke nota "Land Goed voor Landschap".

De raad acht het plan daarentegen ruimtelijk gezien juist wenselijk omdat het een hoogwaardig nieuw landgoed oplevert. Daarbij ziet de raad een maatschappelijke meerwaarde in een zorggebouw, nu daarmee woonruimte met een aantrekkelijke groene omgeving wordt geboden aan een kwetsbare doelgroep. Daarbij speelt volgens de raad ook een rol dat het landgoed een open karakter voor publiek krijgt, waarbij ontmoetingen kunnen worden gestimuleerd. Naast de groene gezonde omgeving als "health environment" acht de raad de nabijheid van de kern Rumpt van belang. De rust en de ruimte van het Zorglandgoed zal bijdragen aan de kwaliteit van de behandeling van de zorgvragers en tevens ruimte bieden voor andere doelgroepen in de zorg om een maatschappelijke bijdrage te kunnen geven aan het onderhoud van de groene omgeving en de ondersteuning in de zorg, aldus de raad.

Verweer met betrekking tot beroep van [appellant sub 6]

5. De raad voert aan dat [appellant sub 6] beroepsgronden heeft ingebracht die niet zijn te herleiden tot de zienswijze die door hem is ingediend.

5.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 6] in zijn zienswijze onder meer heeft aangevoerd dat geen behoefte bestaat aan het landgoed met een zorginstelling, zodat zijn zienswijze betrekking heeft op het gehele plan. Binnen de door de wet en goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de zienswijzefase over het plan naar voren zijn gebracht. Het verweer van de raad faalt.

Voorbereiding van het plan

6. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat op de plantoelichting auteursrecht rust en dat deze daarom niet openbaar is.

6.1. De Afdeling overweegt dat de plantoelichting openbaar toegankelijk is via de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl. Reeds hierom faalt het betoog.

7. Verder voeren [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 6] aan dat de raad geen eigen afweging heeft gemaakt. Daarbij wijzen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] op een passage in het raadsvoorstel waarin het volgende is vermeld: "Verwacht mag worden dat tegen het vaststellingsbesluit, en de door het college af te geven omgevingsvergunning voor het bouwen, beroep bij de Raad van State zal worden aangetekend. Omdat de uitspraak van de Raad van State van 29 april 2015 geen uitsluitsel geeft over de beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden tegen het bestemmingsplan "Linge's Zorglandgoed" zal het uiteindelijke oordeel van de Raad van State moeten worden afgewacht". Ook [appellant sub 2] voert aan dat de raad de planologische haalbaarheid naar de Afdeling heeft "doorgeschoven" en wijst daarbij op een samenvatting van luisterverslagen van de vergadering van de gemeentelijke commissie Grondgebied van 3 december 2015 en van de raadsvergadering van 15 december 2015. Verder wijzen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] erop dat alle ruimtelijk relevante stukken door de initiatiefnemer, de stichting Linge's Zorglandgoed, zijn ingebracht.

7.1. De Afdeling overweegt dat uit de genoemde passage uit het raadsvoorstel blijkt dat bij de besluitvorming onder ogen is gezien dat beroep tegen het plan zou kunnen worden ingesteld. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de raad bij de vaststelling van het plan geen eigen afweging van de daarbij betrokken belangen heeft gemaakt. In de genoemde luisterverslagen en in de omstandigheid de raad niet de opdrachtgever is geweest van de onderzoeken, zoals bijvoorbeeld de natuurtoets, die ten behoeve van het plan zijn verricht, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat de raad geen eigen afweging van de bij de vaststelling van het plan betrokken belangen heeft gemaakt. In de toelichting bij het plan heeft de raad immers uitvoerig zijn gemaakte beleidskeuzes uiteengezet.

Het betoog faalt.

8. [appellant sub 6] voert aan dat de raad partijdig is, nu het besluit slechts de financiële belangen van de stichting Linge's Zorglandgoed behartigt.

8.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 6] geen concrete feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aanleiding geven voor het oordeel dat de raad zich bij de besluitvorming alleen de belangen van de stichting Linge's Zorglandgoed heeft aangetrokken, dan wel dat in ander opzicht sprake is geweest van vooringenomenheid. Strijd met artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doet zich derhalve niet voor. Het betoog faalt.

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening

9. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat de raad in strijd met

artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) geen overleg heeft gevoerd met het provinciebestuur.

9.1. Daargelaten de vraag of in dit geval de verplichting tot overleg met het provinciebestuur ingevolge artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro is geschonden, overweegt de Afdeling, onder verwijzing naar de uitspraak van 8 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV3215, dat deze bepaling kennelijk niet strekt ter bescherming van de belangen van de individuele inwoners van een betrokken gemeente, zodat artikel 8:69a van de Awb in zoverre aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat. De Afdeling laat dit betoog daarom buiten beschouwing.

Behoefte en ladder duurzame verstedelijking

10. Alle appellanten betogen dat geen behoefte bestaat aan de zorginstelling die in het plan is voorzien. In het verlengde hiervan voeren zij aan dat niet wordt voldaan aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. [appellant sub 2], de vereniging, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] stellen daarbij de vraag aan de orde of de regio goed is afgebakend. Zij menen dat moet worden gekeken naar het totale aanbod en de behoefte aan psychogeriatrische 24-uurszorg in de gemeente Geldermalsen en de aangrenzende gemeenten Culemborg, Tiel en Leerdam. Voorts wijzen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 6] erop dat er in binnenstedelijk gebied ruimte is voor een zorginstelling. [appellant sub 2], de vereniging, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat een actuele regionale behoefte ontbreekt. [appellant sub 2], de vereniging, [appellant sub 4] en [appellant sub 5] wijzen erop dat in Leerdam het oude Koningin Emmahuis leegstaat, waar voorheen een zorginstelling was gevestigd. Volgens hen is het Koningin Emmahuis een ideale alternatieve locatie voor de zorginstelling.

10.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1421), is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (nota van toelichting, blz. 34 en 49; Stb. 2012, 388) beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder voor duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

10.2. Vaststaat dat met de zorginstelling sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro van toepassing is.

Ten aanzien van de behoefte aan de zorginstelling is in de plantoelichting toegelicht dat als gevolg van de vergrijzing de vraag naar psychogeriatrische zorg zal toenemen. Voorts wordt in de plantoelichting aangegeven dat uit cijfers van het VGZ Zorgkantoor over Geldermalsen blijkt dat er 35 zorgplaatsen voor psychogeriatrie tekort zijn in 2011. Het Zorgkantoor heeft daarvoor de 30 zorgplaatsen voor psychogeriatrie van Linge's Zorglandgoed vanaf 2015 in de cijfers opgenomen. Deze cijfers zijn, volgens de plantoelichting, zichtbaar in de "Monitor Wonen - zorg provincie Gelderland december 2013" en in recentelijk onderzoek in 2014 door Atrivé "Wonen en zorg gemeente Geldermalsen, november 2013". Zoals in de plantoelichting staat, volgt uit de gemeentelijke notitie "Wonen en Zorg" dat er in principe ruimte is voor een uitbreiding met 86 plaatsen in de psychogeriatrische zorg. Hoewel vanwege verschillende initiatieven zeker 152 plaatsen worden aangeboden, zet het gemeentebestuur in op initiatieven waarover reeds positieve besluitvorming heeft plaatsgevonden en daartoe behoort ook het voorliggende initiatief. De raad heeft ter zitting in dit kader toegelicht dat het initiatief voor de locatie Tunnelkerk, waarmee in 32 plaatsen voor psychogeriatrische zorg zou worden voorzien, geen doorgang zal vinden, hetgeen niet weersproken is. Ter zitting heeft de raad verder toegelicht ervan uit te gaan dat het onderhavige initiatief - Linge's Zorglandgoed - alsmede de initiatieven Koningsweg en Lingehof wel doorgang zullen vinden, zodat in ieder geval 83 plaatsen voor psychogeriatrische zorg beschikbaar zullen zijn. Voorts heeft de raad ter zitting gesteld dat niet duidelijk is of de 40 plaatsen op de locatie Stationsomgeving zullen worden gerealiseerd. De Afdeling stelt vast dat, indien de 40 plaatsen van de locatie Stationsomgeving worden opgeteld bij de eerdergenoemde 83 plaatsen, het totale aanbod in Geldermalsen 123 plaatsen voor psychogeriatrische zorg betreft. Vervolgens rijst de vraag wat de vraag aan zorgplaatsen is gedurende de planperiode. In dit kader heeft de stichting Linge's Zorglandgoed bij fax van 5 augustus 2016 een tabel overgelegd, waaruit volgt dat in het jaar 2025 behoefte aan 168 plaatsen voor psychogeriatrische zorg bestaat. Appellanten hebben die informatie niet weersproken. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de vraag het aanbod in Geldermalsen binnen de planperiode overstijgt. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte bestaat aan de zorgplaatsen die in het plan zijn voorzien.

Wat betreft de regioafbakening overweegt de Afdeling dat van geval tot geval moet worden bezien welk regionaal schaalniveau past bij de ontwikkeling waarin een plan voorziet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:715, rechtsoverweging 7.8). De raad heeft toegelicht dat voor de bepaling van de regio is aangesloten bij de gemeenten die onder het zorgkantoor Nijmegen vallen, hetgeen een aanzienlijk aantal gemeenten betreft, waaronder naburige gemeenten als Lingewaal, Culemborg en Buren. Anders dan appellanten betogen, zijn Culemborg en Tiel, nu zij onder het zorgkantoor Nijmegen vallen, bij de beoordeling van de actuele regionale behoefte betrokken. De Afdeling laat in het midden of de raad zich bij de regioafbakening mocht beperken tot de gemeenten die onder het zorgkantoor Nijmegen vallen dan wel ook Leerdam, dat buiten dat zorgkantoor valt, erbij had moeten betrekken. Daartoe is van belang dat het summiere betoog van appellanten geen aanleiding geeft om aan te nemen dat, wanneer Leerdam bij de beoordeling van de regio was betrokken, dit zou hebben geleid tot een andere conclusie omtrent de vraag of een actuele regionale behoefte bestaat.

Omtrent laatstgenoemde vraag overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sprake is van een actuele regionale behoefte, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder a, van het Bro. Daarbij is onder meer van belang dat, zoals volgt uit de "Monitor Wonen - zorg provincie Gelderland december 2013", de conclusie dat de behoefte aan psychogeriatrische zorg zal toenemen niet alleen voor Geldermalsen, maar ook voor de regio geldt. Verder is mede van belang dat, zoals de raad in de Nota van Zienswijzen heeft gesteld, in de regio een ander plan voor een zorglandgoed zoals hier aan de orde niet bestaat. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in dit geval - waarbij het gaat om zorgvragers met dementie - mogen aannemen dat in kwalitatieve zin actuele regionale behoefte bestaat aan een zorglandgoed. In dit kader is van belang dat de rust en ruimte van het landgoed in positieve zin kan bijdragen aan de kwaliteit van de behandeling van de zorgvragers. In dit verband is in de plantoelichting vermeld dat er volop gebruik gemaakt zal worden van de groene, gezonde omgeving ("health environment") waarmee zorgvragers meer en beter in beweging blijven en vaker in de gezonde buitenlucht komen. Ook is van belang dat het zorglandgoed een open karakter voor het publiek krijgt en dicht bij een woonkern (Rumpt) ligt. Hierdoor kunnen, zoals de raad heeft toegelicht, ontmoetingen plaatsvinden tussen zorgvragers met dementie en, bijvoorbeeld, jonge personen, hetgeen een meerwaarde is voor de zorgvragers. Daarbij heeft de raad er betekenis aan mogen toekennen dat een zorginstelling in combinatie met een landgoed, zoals in het plan is opgenomen, een aanvulling is op het bestaande binnenstedelijke aanbod van zorginstellingen. De Afdeling is van oordeel dat het aannemelijk is dat, gelet op de hierboven beschreven positieve effecten, die aanvulling aantrekkelijk is voor zorgvragers met dementie. Daarbij valt - bijvoorbeeld maar niet uitsluitend - te denken aan zorgvragers met dementie die hun hele leven in een landelijke, groene omgeving hebben gewoond. De Afdeling neemt hierbij ook in ogenschouw dat het summiere betoog van appellanten geen aanleiding geeft voor een ander oordeel op dit punt.

Verder heeft de raad het plan naar het oordeel van de Afdeling in overeenstemming mogen achten met onderdeel b van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Hierbij is van belang dat de aanvulling die het plan biedt op het bestaande binnenstedelijke aanbod van zorginstellingen door het ruimtebeslag van het landgoed - ongeveer 15,5 ha - feitelijk niet in bestaand stedelijk gebied maar alleen in het buitengebied kan worden uitgevoerd. Hierbij is tevens van belang dat appellanten niet hebben gewezen op een binnenstedelijke locatie waar een dergelijk ruimtebeslag voor een landgoed aanwezig is. De verwijzing van appellanten naar het Koningin Emmahuis in Leerdam leidt, gelet op hetgeen hiervoor over Leerdam is overwogen in het kader van de regioafbakening en ook gezien de ligging in binnenstedelijk gebied, niet tot het ermee door appellanten beoogde doel.

Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld. Het betoog faalt.

Alternatief

11. [appellant sub 2], de vereniging, [appellant sub 4], [appellant sub 5] en [appellant sub 7] betogen dat de zorginstelling beter in een voormalig agrarisch gebouw kan worden gerealiseerd.

11.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van een bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

De raad heeft in de Nota van zienswijzen toegelicht dat de initiatiefnemer het alternatief van een voormalig agrarisch gebouw heeft onderzocht. Gebleken is evenwel dat dergelijke bebouwing veelal niet geschikt is voor een woon- en zorgfunctie, waardoor er uiteindelijk ook een kostbare verbouwing of sloop in combinatie met nieuwbouw nodig is.

De raad heeft derhalve het door appellanten aangedragen alternatief bij zijn afweging betrokken. Gelet op de gegeven toelichting heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid niet daarvoor hoeven kiezen. Het betoog faalt.

De Nieuwe Hollandsche Waterlinie

12. Alle appellanten betogen dat het plan een aantasting betekent van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie, zoals op grond van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening uitgewerkt in de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de POV), vastgesteld door provinciale staten op 24 september 2014. Zij betogen in dit verband dat de raad niet in overeenstemming heeft gehandeld met de Handboeken "Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten zuiden van de Lek, deel I - Nationaal landschap" en "Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie, ten zuiden van de Lek, deel II - Inundatiekom Tielerwaard" (hierna: de handboeken). [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren verder aan dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de regionale bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandsche Waterlinie van 13 februari 2014.

12.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied deel uitmaakt van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie zijn in samenwerking tussen verschillende gemeenten, waaronder Geldermalsen, uitgewerkt in de door appellanten genoemde handboeken. Ook zijn in die handboeken de bij de kernkwaliteiten behorende omgangsvormen in de vorm van een ontwikkelingsperspectief en ontwerprichtlijnen opgenomen. In handboek deel 1 wordt ingegaan op zogenoemde "accessen". De Afdeling overweegt dat niet in geschil is dat het plangebied gronden betreft die als een "acces" kunnen worden aangeduid. Blijkens onderdeel 4.2 van handboek deel 1 waren accessen potentiële routes voor de vijand door de watervlakten. De accessen doorsnijden de inundatievelden en kruisen de kernzone van de verdediging met de forten, waterwerken en restanten van de veldstellingen. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een acces bijvoorbeeld een bevaarbare rivier of - zoals het plangebied - een oeverwal kon zijn, die vanwege de hogere ligging niet onder water kon worden gezet. Gelet op die hogere ligging was bebouwing binnen de accessen volgens de raad niet ongebruikelijk. Appellanten hebben dit niet weersproken. Nu zich in dit geval geen strijd met handboek deel 1 voordoet, hoeft de Afdeling zich niet uit te spreken over de vraag of, en zo ja, welke juridische betekenis handboek deel 1 heeft. De omstandigheid dat het plan voorziet in bebouwing binnen het acces, leidt gelet op het vorenstaande evenmin tot het oordeel dat zich een aantasting van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie voordoet.

Ook ten aanzien van het landgoed ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een aantasting van de genoemde kernkwaliteiten. Hierbij is van belang dat de raad een inrichtings- en beheerplan heeft vastgesteld - opgenomen in bijlage 1 bij de planregels - waarin rekening is gehouden met de hoofdkarakteristieken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Afdeling neemt in ogenschouw dat de uitvoering van het inrichtings- en beheerplan is gewaarborgd, nu in artikel 9, lid 9.2, onder a, van de planregels is bepaald dat het zorggebouw niet eerder in gebruik wordt genomen dan dat invulling is gegeven aan dat inrichtings- en beheerplan.

12.2. Ten aanzien van de bestuursovereenkomst acht de Afdeling van belang dat het college gelet op artikel 3 de inspanningsverplichting heeft om uiterlijk 1 januari 2017 een bestemmingsplan aan de raad voor te leggen.

Het doel van de bestuursovereenkomst is om te komen tot de vaststelling van uniforme bestemmingsplanregels per gemeente die het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waarborgen. De Afdeling overweegt dat de raad, hoewel hij de bestuursovereenkomst niet heeft gesloten, bij de besluitvorming met die overeenkomst rekening heeft gehouden. In de plantoelichting is immers uiteengezet dat bij de bestuursovereenkomst onder meer een gebiedsindeling zat en dat in die gebiedsindeling onderscheid wordt gemaakt in bebouwd gebied (voornamelijk bestaand stedelijk gebied), accessen (zwakke plekken in de Nieuwe Hollandsche Waterlinie), kernzone (weerstandsstrook met fortificaties) en verdichtingsvelden (zone aan de veilige westzijde van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie). Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het plangebied als acces valt aan te merken. Gelet op hetgeen in de vorige rechtsoverweging over het acces is overwogen, hebben appellanten naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de raad het plan - gelet op de bestuursovereenkomst en de daarbij behorende bijlagen - niet op deze wijze heeft mogen vaststellen.

Het betoog faalt.

Rijks- en provinciaal beleid

13. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het plan in strijd is met rijks- en provinciaal beleid, neergelegd in onderscheidenlijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Omgevingsvisie Gelderland.

13.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet aan rijks- en/of provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat de raad dit beleid in de belangenafweging dient te betrekken. In de plantoelichting is in de paragrafen 3.1.1 en 3.2.1 ingegaan op het rijks- en provinciaal beleid en de verhouding van dit beleid tot het plan. De Afdeling ziet in het summiere betoog van appellanten op dit punt geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het genoemde beleid onvoldoende bij de belangenafweging heeft betrokken. Het betoog faalt.

Gemeentelijke nota "Land Goed voor Landschap"

14. Alle appellanten betogen dat de zorginstelling in strijd is met de gemeentelijke nota "Land Goed voor Landschap" (hierna: de Landgoednota). Volgens hen staat de landgoednota slechts een woonbestemming toe op een landgoed. Het zorggebouw betreft echter een maatschappelijke functie, aldus appellanten. De vereniging betoogt voorts dat de raad weliswaar stelt dat het zorgcomplex drie wooneenheden van tien personen heeft, maar dat ook kan worden geredeneerd dat elke patiënt een afzonderlijke wooneenheid heeft. In dat geval zijn er meer wooneenheden dan de zes wooneenheden die maximaal op grond van de Landgoednota zijn toegestaan, aldus de vereniging. [appellant sub 2] stelt in dit verband dat de zes gemeenschappelijke woonkamers als wooneenheden moeten worden aangemerkt. Verder wijst [appellant sub 4] erop dat alle bebouwing volgens de Landgoednota dient te worden geconcentreerd op het privé-terrein. Door de uit elkaar liggende gebouwen wordt hiervan afgeweken, aldus [appellant sub 4].

[appellant sub 4] stelt verder dat de raad de hoeveelheid natuur niet juist heeft berekend. Volgens [appellant sub 4] is water met een sierfunctie geen nieuwe natuur en hadden ook de ontsluitingsweg en parkeerplaatsen niet tot natuur mogen worden gerekend.

14.1. De Landgoednota bevat de uitgangspunten voor de ontwikkeling van nieuwe landgoederen in de gemeente Geldermalsen. Volgens de Landgoednota moet onder een "nieuw landgoed" worden verstaan: een functionele eenheid, bestaande uit bos of natuur al dan niet met agrarische gronden met een productiedoelstelling. Vormen van bos- en landbouw kunnen onderdeel uitmaken van de bedrijfsvoering. Het geheel omvat minimaal 7,5 ha grond en is overwegend openbaar toegankelijk. Op het landgoed staat één wooncomplex met tuin en allure en uitstraling. Als ruimtelijk kenmerk geldt dat er een raamwerk van wegen, waterlopen, lanen en singels is, waarbinnen de verschillende vormen van ruimtegebruik zijn gerangschikt. Het geheel is een ecologische, economische en esthetische eenheid waarvan de invulling is geïnspireerd door het omringende landschap, de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid. Volgens de Landgoednota wordt de bebouwing in principe geconcentreerd op het privé-terrein. Indien noodzakelijk voor het beheer van het landgoed kan een deel van de bijgebouwen ook elders op het landgoed worden gebouwd. Alle woningen moeten worden ondergebracht in het hoofdgebouw. Volgens de Landgoednota is op een nieuw landgoed in principe sprake van één gebouwencomplex met daarin meerdere wooneenheden en daarnaast diverse al dan niet vrijstaande bijgebouwen. De wooneenheden bevinden zich in een samenhangend gebouw. Alleen wanneer de omvang van het landgoed recht geeft op een woonvolume van 8.000 m³ kan een ondergeschikt onderdeel van dat volume (maximaal 1.500 m³) als een vrijstaand gebouw worden uitgevoerd. Volgens de Landgoednota moet een minimum hoeveelheid nieuwe natuur worden gecreëerd om een complex met meerdere wooneenheden te kunnen toestaan. In paragraaf 5.2 is een tabel weergegeven waaruit volgt dat bij een landgoed op de oeverwal een minimale oppervlakte van nieuwe natuur van 12 ha is vereist om binnen het landgoed een maximaal aantal van zes wooneenheden en een maximale inhoud van het woongebouw van 8.000 m³ te mogen opnemen.

14.2. De Afdeling overweegt dat de Landgoednota erin voorziet dat bij een bepaalde omvang aan landgoed daarbinnen een wooncomplex is toegestaan. Dit is een afwijking van het algemene beleid van de gemeente om in het buitengebied geen verstening toe te staan. In dit geval is echter geen sprake van een wooncomplex, maar - zoals volgt uit de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 29 april 2015 - van een maatschappelijke functie en dus een maatschappelijk complex.

De Landgoednota mist derhalve toepassing.

De raad heeft toegelicht dat aanleiding bestaat om - in het verlengde van de uitzondering die de Landgoednota behelst - ook in dit geval een uitzondering te maken op het genoemde algemene beleid en de in het plan voorziene zorginstelling derhalve toe te staan. Daarbij heeft de raad erop gewezen dat een zorginstelling, zoals in het plan is opgenomen, waarbij de verzorging van een kwetsbare groep mensen - zorgvragers met dementie - plaatsvindt in een aantrekkelijke groene omgeving, een aanvulling is op het bestaande binnenstedelijke aanbod van zorginstellingen. Verder past het plan volgens de raad binnen de strekking van de Landgoednota, nu aan ongeveer 15,5 ha aan gronden de bestemming "Natuur" is toegekend, derhalve ruimschoots meer dan de 12 ha die op grond van de Landgoednota is vereist om een maximale inhoud van 8.000 m³ in het plan te mogen opnemen. De raad heeft in dit verband erop gewezen dat het aantal vaste zorgplaatsen ingevolge het plan maximaal 30 bedraagt.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad afdoende gemotiveerd waarom in dit geval met het toestaan van de zorginstelling in redelijkheid kan worden afgeweken van het algemene beleid om geen verstening in het buitengebied toe te staan. Daarbij wordt in ogenschouw genomen dat het onderhavige geval in het verlengde ligt van de situatie waarop met de Landgoednota reeds een uitzondering op het algemene beleid is gemaakt. Daarbij betrekt de Afdeling dat het toestaan van een zorgfunctie op een landgoed aansluit op hetgeen in paragraaf 2.3 van de Landgoednota ten aanzien van agrarische bedrijven wordt vermeld, namelijk dat een landgoed een logische stap in de ontwikkeling kan zijn en dat verbreding naar alternatieve vormen of nieuwe combinaties van zorg […] denkbaar zijn als basis voor een inkomen op langere termijn. Voorts is van betekenis dat het plan in lijn is met de doelstelling van de Landgoednota om nieuwe natuur te realiseren. De Afdeling merkt hierbij op dat niet valt in te zien dat water niet als natuur is aan te merken en voorts dat de ontsluitingsweg en parkeerplaatsen slechts op een beperkt deel van de gronden met een natuurbestemming zijn toegestaan, namelijk alleen op gronden met de aanduiding "ontsluiting" onderscheidenlijk "parkeerterrein". Zelfs als de ontsluitingsweg inclusief parkeerplaatsen niet zouden worden meegerekend, blijft er meer dan 12 ha natuur over. Wat de bebouwing betreft wordt het volume dat in geval van toepasselijkheid van de Landgoednota zou zijn toegestaan niet overschreden. Ook neemt de Afdeling in ogenschouw dat het plan in die zin beperkt is nu het aantal vaste zorgplaatsen maximaal 30 bedraagt. Tenslotte betrekt de Afdeling bij haar bovengenoemde oordeel dat, zoals hierna onder 16.1 wordt overwogen, het plan niet leidt tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van appellanten.

Wat betreft de locatie van de beheerderswoning heeft de raad toegelicht dat de beheerderswoning afzonderlijk van het zorggebouw is voorzien op een locatie nabij de Kerkweg, omdat er daar een goed overzicht op het omliggende landgoed is. De Afdeling ziet, gelet op deze toelichting, geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in dit opzicht ontoereikend is gemotiveerd. Het betoog faalt.

Structuurvisie "Lekker leven langs de Linge"

15. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] betogen dat het plan in strijd is met de structuurvisie "Lekker leven langs de Linge" van de gemeente Geldermalsen. Zij voeren daartoe aan dat de aanduiding "zoekzone nieuwe landgoederen" niet betekent dat er feitelijk ruimte is voor een landgoed van deze omvang.

15.1. De Afdeling stelt vast dat op pagina 27 van de structuurvisie een figuur is opgenomen, waarop de zoekzones voor nieuwe landgoederen zijn aangeduid. Deze figuur is ontleend aan de Landgoednota. Hier is uitdrukkelijk vermeld dat de gemeente Geldermalsen het oprichten van nieuwe landgoederen wil stimuleren. Voorts bevat de structuurvisie geen exacte criteria voor de omvang van het ruimtebeslag. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

16. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 6], [appellant sub 4] en [appellant sub 7] voeren aan dat de raad hun belangen bij een goed woon- en leefklimaat onvoldoende bij de besluitvorming heeft afgewogen. De raad heeft volgens hen niet onderkend dat hun leefomgeving ingrijpend zal veranderen. Zij wijzen hierbij op een verlies van uitzicht. [appellant sub 4] voert verder aan dat het plan leidt tot een aanzienlijke uitbreiding van het aantal verkeersbewegingen en stelt dat de wegen in Rumpt hier niet geschikt voor zijn. Voorts vreest [appellant sub 7] dat het aantal verkeersbewegingen op de Achterweg aanzienlijk zal toenemen. [appellant sub 4] en [appellant sub 7] vrezen verder voor verkeersonveilige situaties, aangezien het wegennet in en rond Rumpt bestaat uit smalle wegen zonder gescheiden voorziening voor fietsers en voetgangers.

[appellant sub 7] en [appellant sub 4] wijzen hierbij ook op geluidhinder. Ook wijzen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] op hinder door verlichting.

16.1. De Afdeling overweegt dat het zorggebouw kan leiden tot enige aantasting van het uitzicht van appellanten, aangezien het plangebied thans nagenoeg onbebouwd is. De raad heeft zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een ernstige aantasting van hun uitzicht geen sprake is. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het zorggebouw is voorzien op een aanzienlijke afstand - ongeveer 200 m - van de dichtstbijzijnde woning buiten het plangebied. Voorts is van belang dat de maximaal toegestane hoogte van het zorggebouw 8 m is, hetgeen relatief beperkt is. Ook neemt de Afdeling in ogenschouw dat geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat.

Wat betreft het verkeer als gevolg van het plan is in de plantoelichting vermeld dat het zorglandgoed maximaal 142 verkeersbewegingen per etmaal genereert. Het grootste aandeel verkeersbewegingen wordt gegenereerd door personeel en in mindere mate door bezoekers, bewoners of bevoorrading. Verder zijn verkeersbewegingen voorzien vanuit andere zorginstellingen. In de plantoelichting is voorts vermeld dat het zorglandgoed ligt tussen het dorp Rumpt en de provinciale weg N327 en dat het van belang is dat het verkeer het Zorglandgoed niet door Rumpt (Achterweg) bereikt. Om dit te voorkomen is de hoofdentree aan de Roodseweg geprojecteerd. Het landgoed kan via de provinciale weg rechtstreeks via de Lingedijk en de Roodseweg bereikt worden, aldus de plantoelichting. De Afdeling acht het weliswaar niet uitgesloten dat het plan kan leiden tot enige toename van het verkeer op de Achterweg omdat het landgoed ook via de Achterweg en de Roodseweg kan worden bereikt, maar, gelet op de beperkte toename van het verkeer als gevolg van het plan en ook gezien de ligging van de hoofdentree, heeft de raad zich, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op de Achterweg als gevolg van het plan geen ernstige verkeershinder valt te verwachten. Ook ten aanzien van [appellant sub 1B], die grenzend aan de toegang tot het landgoed woont, heeft de raad, naar het oordeel van de Afdeling, in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat geen sprake is van ernstige verkeershinder, gelet op de beperkte toename van het verkeer als gevolg van het plan. Voor zover [appellant sub 4] stelt dat het aantal verkeersbewegingen niet juist is ingeschat, omdat medische- en facilitaire diensten niet zijn meegerekend, overweegt de Afdeling dat vier verkeersbewegingen per dag voor een geriater of medische ondersteuning zijn meegerekend bij het totale aantal van 142 verkeersbewegingen. Zelfs indien enkele verkeersbewegingen extra voor medische ondersteuning en voor facilitaire ondersteuning hadden moeten worden meegerekend, blijft, naar het oordeel van de Afdeling, staan dat de raad de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan relatief beperkt heeft mogen achten. Voorts heeft de raad toegelicht dat de wegen waarop de beperkte verkeerstoename is voorzien - te weten: de Roodseweg, de Lingedijk en de Kerkweg - erftoegangswegen zijn, waarbij voor de Lingedijk geldt dat die maximaal 4.000 motorvoertuigen per etmaal aan kan en voor de Roodseweg en Kerkweg geldt dat die maximaal 5.000 tot 6.000 motorvoertuigen per etmaal aan kunnen. Volgens de raad hebben deze wegen hiermee voldoende capaciteit om de beperkte verkeerstoename als gevolg van het plan te kunnen opvangen. Appellanten hebben dit niet gemotiveerd bestreden. Dat, naar gesteld, het wegennet in en rond Rumpt bestaat uit smalle wegen, laat onverlet dat de raad onder de vorengeschetste omstandigheden het toestaan van het landgoed met een zorggebouw uit een oogpunt van verkeersveiligheid in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Voor zover [appellant sub 4] en [appellant sub 7] vrezen voor geluidhinder van het verkeer dat het plan genereert, overweegt de Afdeling dat de raad zich, gelet op de beperkte toename van het verkeer als gevolg van het plan, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich in dit opzicht voor [appellant sub 4] en [appellant sub 7] geen ernstige geluidhinder zal voordoen.

Ten aanzien van de vrees van [appellant sub 7] voor geluidhinder van bewoners van het zorgcomplex die naar buiten gaan, overweegt de Afdeling dat, gelet op de afstand van de woning van [appellant sub 7] tot het plangebied, die ten minste 200 m bedraagt, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre geen ernstige geluidhinder valt te verwachten.

Wat betreft de lichthinder acht de Afdeling niet uitgesloten dat zich ter plaatse van de woning van [appellant sub 1B] enige lichthinder zal voordoen vanwege de koplampen van auto's die de toegangsweg tot het landgoed op- of afrijden. De raad heeft zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van ernstige lichthinder geen sprake is. Hierbij is van belang dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan relatief beperkt is en ook dat, zoals de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld, in de nacht in beginsel geen verkeersbewegingen van personeel zullen plaatsvinden.

De Afdeling overweegt voorts dat niet is uitgesloten dat zich ter plaatse van de woning van [appellant sub 1B] enige hinder zal voordoen vanwege lichtmasten ter plaatse van de toegangsweg tot het landgoed. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat van ernstige lichthinder geen sprake is, nu de verlichting op de oprijlaan gericht zal zijn en voorts de afstand van de woning van [appellant sub 1B] tot de voorziene toegangsweg waar de lichtmasten zijn voorzien ongeveer 40 m bedraagt. Voor zover [appellant sub 1A], [appellant sub 6] en [appellant sub 7] wijzen op hinder door verlichting, overweegt de Afdeling dat, gelet op de afstand van het zorgcomplex tot hun woningen, de raad voor laatstgenoemden evenmin ernstige lichthinder aanwezig heeft hoeven achten.

De slotsom is dat het plan niet leidt tot onevenredige gevolgen voor het woon- en leefklimaat van appellanten.

Het betoog faalt.

Gevolgen voor bedrijfsvoering [appellant sub 4]

17. [appellant sub 4], die een agrarisch bedrijf heeft in de nabijheid van het plangebied, betoogt dat het plan ernstige gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering. Daarbij wijst hij erop dat het terrein van het zorggebouw zal worden ingericht met bloemrijk grasland. Dit zou kunnen leiden tot een toename van planten, zoals distels en paardenbloemen, waarvan de zaden kunnen overwaaien naar zijn gronden, aldus [appellant sub 4]. Voorts wenst [appellant sub 4] de optie open te houden om zijn bedrijf in de toekomst uit te breiden. Als gevolg van het plan is het echter niet meer mogelijk om daarvoor de gronden te gebruiken die tot het plangebied behoren. Verder stelt [appellant sub 4] dat sprake is van een verruiming [appellant sub 1B] gang die aan zijn gronden grenst, hetgeen tot een verhoogde waterafvoer zou kunnen leiden, met als gevolg daarvan ontzanding en verzakking van zijn gronden. Hierdoor vreest [appellant sub 4] te worden geconfronteerd met hoge onderhoudskosten.

17.1. De Afdeling overweegt dat de raad aan de wens van [appellant sub 4] dat de gronden in het plangebied beschikbaar blijven voor eventuele aankoop met het oog op uitbreiding van zijn agrarisch bedrijf, niet de betekenis heeft hoeven toekennen die [appellant sub 4] daaraan toegekend wenst te zien. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat [appellant sub 4] geen eigenaar is van gronden in het plangebied en dat ook niet is gebleken dat hij anderszins aanspraken met betrekking tot die gronden heeft.

Verder stelt de Afdeling vast dat volgens het inrichtings- en beheerplan de gronden in het plangebied die nabij de gronden van [appellant sub 4] liggen een invulling met kruiden- en faunarijk grasland zullen krijgen.

De raad heeft toegelicht dat het beheer van de natuurpercelen zo zal worden ingericht dat de omliggende gronden geen nadelige gevolgen zullen ondervinden van het overwaaien van zaden. Gelet op deze toelichting, alsmede gezien het summiere betoog van [appellant sub 4] op dit punt, ziet de Afdeling geen aanleiding om aan te nemen dat het plan vanwege de invulling van een deel van het plangebied met kruiden- en faunarijk grasland ernstige gevolgen heeft voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 4].

Voorts heeft de raad toegelicht dat de door [appellant sub 4] bedoelde watergang een natuurvriendelijke oever krijgt en dat de status [appellant sub 1B] gang niet verandert. Volgens de raad wordt de watertoevoer door deze watergang bepaald door het waterschap. Er is volgens de raad op voorhand geen reden om aan te nemen dat er extra onderhoudskosten zijn voor [appellant sub 4]. [appellant sub 4] heeft geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven hieraan te twijfelen. Ook in dit opzicht ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat het plan leidt tot ernstige gevolgen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 4].

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

18. Alle appellanten betogen dat de raad de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet voldoende heeft onderbouwd. Zij achten het beknopte investeringsoverzicht in de plantoelichting niet toereikend. [appellant sub 4] wijst daarbij op het risico dat planschade moet worden betaald.

18.1. De Afdeling overweegt dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

18.2. De raad heeft toegelicht dat de aankoop- en inrichtingskosten van de onbebouwde percelen in het plangebied niet excessief zijn. In dat verband heeft de raad erop gewezen dat op een kleine veldschuur na geen rekening hoeft te worden gehouden met de aankoop van opstallen die vervolgens met hoge kosten gesaneerd moeten worden. Ook de natuurdoelen die in het inrichtingsplan zijn opgenomen vragen niet om grote investeringen, aldus de raad. Verder heeft de raad gewezen op een beknopt investeringsoverzicht dat is opgenomen in de plantoelichting, waaruit volgt dat na realisatie van het zorglandgoed de inkomsten, die onder meer vanuit de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (thans de Wet langdurige zorg) komen, de kosten voor de zorg en het landgoed zullen overstijgen.

De Afdeling ziet, gelet op de door de raad gegeven toelichting, in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding voor de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

De Afdeling neemt hierbij in ogenschouw dat appellanten geen concrete feiten of omstandigheden hebben aangedragen die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de bedragen die in het genoemde investeringsoverzicht zijn opgenomen. Wat betreft de mogelijkheid van planschadeclaims, is ter zitting van de zijde van de raad toegelicht dat de gemeente met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst heeft gesloten. De Afdeling acht het niet aannemelijk dat als gevolg van het plan zodanige planschadevergoedingsverplichtingen ontstaan dat geen van de bij de gesloten overeenkomst betrokken partijen, waaronder de gemeente, die kosten zal kunnen dragen. Het is daarom niet aannemelijk dat de kosten van eventuele planschade aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan. Het betoog faalt.

Beheerderswoning

19. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] voeren aan dat ten onrechte de bestemming "Maatschappelijk" is toegekend aan de beheerderswoning. Volgens hen had de bestemming "Wonen" hieraan moeten worden toegekend.

19.1. De Afdeling overweegt dat het gebruik van de beheerderswoning meer omvat dan enkel wonen. Zoals de raad heeft toegelicht, zal vanuit de beheerderswoning ook het management voor de zorginstelling en tevens het beheer van het landgoed worden uitgevoerd. Gelet op die bedrijfsmatige activiteiten ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk" aan de beheerderswoning heeft kunnen toekennen. Het betoog faalt.

Conclusie beroep bestemmingsplan

20. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het bestemmingsplan ongegrond.

Verzoek om toepassing artikel 8:80b, derde lid, van de Awb

21. Ten aanzien van het verzoek van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aan de Afdeling om met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de Afdeling als volgt. Dit artikellid heeft betrekking op de situatie dat een tussenuitspraak wordt gedaan, waarbij het bestuursorgaan in de gelegenheid wordt gesteld een door de bestuursrechter geconstateerd gebrek te herstellen. In een dergelijke situatie voorziet dit artikellid erin dat de bestuursrechter een voorlopige voorziening kan treffen. In deze zaak doet zich deze situatie echter niet voor.

De Afdeling heeft immers geen gebrek geconstateerd en er wordt geen tussenuitspraak gedaan, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:80b, derde lid, van de Awb. Het verzoek kan dan ook niet worden ingewilligd.

De omgevingsvergunning

Wandelpad

22. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 6] stellen dat in de omgevingsvergunning ten onrechte een wandelpad ten dienste van extensieve dagrecreatie is vergund. Zij achten dit in strijd met de zienswijzennota en/of de bestemmingsplanregels.

22.1. De Afdeling stelt vast dat de omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten "bouwen" en "handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening" betreffende een zorggebouw met bijbehorend bouwwerk (hooiberg) en beheerderswoning. Het wandelpad is derhalve niet vergund. Het betoog mist feitelijke grondslag en faalt reeds daarom.

Overige

23. Voor het overige zijn aan de beroepen tegen de omgevingsvergunning geen afzonderlijke gronden ten grondslag gelegd die hiervoor nog niet in het kader van het bestemmingsplan zijn behandeld.

Nu de beroepsgronden tegen het bestemmingsplan falen, falen ook de beroepsgronden tegen de omgevingsvergunning.

Conclusie beroep omgevingsvergunning

24. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen de omgevingsvergunning ongegrond.

Proceskosten

25. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Michiels w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016

418.


BIJLAGE

• Procesverloop

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.30

1. Bij besluit van de gemeenteraad kunnen gevallen of categorieën van gevallen worden aangewezen waarin de verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk maakt dat:

a. de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten worden gecoördineerd, of

b. de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan, een wijziging of uitwerking van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van besluiten als bedoeld onder a.

• Bij rechtsoverweging 8 t/m 8.1

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:4

1. Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid

• Bij rechtsoverweging 9 t/m 9.1

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 3.1.1

1. Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:69a

De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept

• Bij rechtsoverweging 10 t/m 10.2

Besluit ruimtelijke ordening

Artikel 1.1.1

1. In dit besluit en de hierop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)

i. stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6

(…)

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

(…).

• Bij rechtsoverweging 3, 10.2, 14.2, 16.1 en 19.1

Planregels bij het bestemmingsplan "Linge's Zorglandgoed 2015"

Artikel 1 begrippen

1.10: beheerderswoning: een woning in of bij een zorggebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor zelfstandige bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de overige bestemmingen van het hele landgoed.

1.25: onzelfstandige bewoning: bewoning waarbij sprake is 24 uurs begeleiding en zorg, medische zorg en/of therapeutische behandeling, een speciaal methodisch zorgplan in het kader van psychogeriatrische zorg en waarbij bewoning plaats vindt in het kader van een behandel- en begeleidingstraject met professionele medewerkers die ook in de nachtperiode aanwezig zijn.

1.30: zorggebouw: een gebouw waar psychogeriatrische zorg (voorzieningen) wordt aangeboden in de vorm van onzelfstandige bewoning.

1.31: zorgplaats: een woonruimte met zorg, zonder eigen adres, die deel uitmaakt van een wooneenheid in een gebouw met één adres. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke en vaste zorgplaatsen. Onder tijdelijke zorgplaats wordt het volgende verstaan: zorgplaats ten behoeve van gebruikers voor een bepaalde periode en die hun hoofdverblijf elders hebben.

Artikel 3 Maatschappelijk

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.1.1 De voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. een zorggebouw, ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling';

b. een beheerderswoning, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - beheerderswoning';

c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen.

3.2.1 Zorggebouw

Voor het zorggebouw gelden de volgende regels:

a. ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' is een zorggebouw toegestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:

1. maximaal 30 vaste zorgplaatsen en 6 tijdelijke (zorg)plaatsen;

[…]

3. de inhoud van het zorggebouw maximaal 7.250 m³ bedraagt;

4. de maximale goot- en bouwhoogte van het zorggebouw niet meer mag bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)".

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

b. behoud en herstel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie;

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d. waterpartij en dierenverblijf, ter plaatse van de aanduiding 'water';

e. extensieve dagrecreatie;

f. een ontsluitingsweg met een maximale breedte van 5 meter, ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting';

g. 10 (halfverharde) parkeerplaatsen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

h. voet-, fiets- en wandelpaden, alsmede beheers- en onderhoudspaden.

• Bij rechtsoverweging 12 t/m 12.2

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Artikel 2.13.2

1. Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde worden aangewezen:

a. Nieuwe Hollandsche Waterlinie, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7.

[…]

2. Bij verordening werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, geometrisch nader uit.

Artikel 2.13.3

In bijlage 8 zijn voor ieder erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven.

Artikel 2.13.4

1. Bij provinciale verordening worden de kernkwaliteiten uitgewerkt en geobjectiveerd.

2. Bij provinciale verordening worden in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken. Bij de verordening kunnen in het hiervoor genoemde belang tevens regels worden gesteld omtrent de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

Omgevingsverordening Gelderland, vastgesteld door provinciale staten op

24 september 2014.

Artikel 2.7.5.1 Aanwijzing en begrenzing van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie

Het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de Nieuwe Hollandse Waterlinie het als zodanig aangeduide gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOmgverordening-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Landschap.

Artikel 2.7.5.2 Beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie

1. De kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie zijn:

a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:

i. inundatiegebieden;

ii. zones met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;

iii. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;

iv. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;

v. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten; de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

vi. de historische vestigingsstructuur van de vestingssteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;

b. de grote openheid;

c. het groene en overwegend rustige karakter.

Artikel 2.7.5.3 Bescherming van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie

1. Een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals aangegeven op de kaart Regels Landschap maakt ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten zoals bedoeld in artikel 2.7.5.2, eerste en tweede lid, aantasten.

• Bij rechtsoverweging 21

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 8:80b

1. De bestuursrechter kan de tussenuitspraak ook doen voordat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen.

2. De bestuursrechter kan de tussenuitspraak ook mondeling doen. (…).

3. De bestuursrechter kan zo nodig een voorlopige voorziening treffen. In dat geval bepaalt hij wanneer de voorlopige voorziening vervalt.