Uitspraak 201603587/1/V2


Volledige tekst

201603587/1/V2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2016 in zaak nr. 16/7358 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2016 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 9 mei 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak, ECLI:NL:RVS:2016:2732, ter zitting behandeld op 28 juli 2016, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. H.E. Visscher, advocaat te Papendrecht, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.P. Zweedijk en mr. R.A. Visser, werkzaam bij het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding

1. Deze uitspraak gaat over drie rechtsvragen die momenteel spelen in Afghaanse asielzaken. De Afdeling gaat eerst in op de vraag of de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, meer in het bijzonder de provincie Wardak, zodanig slecht is, dat een vreemdeling reeds om die reden daarnaar niet kan terugkeren. Vervolgens gaat de Afdeling in op het beleid dat ziet op Afghaanse vreemdelingen die wegens hun etniciteit of religie behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep. Tot slot beziet de Afdeling of het ontbreken van een sociaal netwerk in Afghanistan een grond oplevert voor asielrechtelijke bescherming.

2. De stukken waarop partijen in deze procedure een beroep hebben gedaan, zijn vermeld in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. De vreemdeling is minderjarig, heeft de Afghaanse nationaliteit en behoort tot de Hazara-bevolkingsgroep. De vreemdeling heeft verklaard dat zijn ouders zijn overleden toen hij zes jaar oud was en dat hij met zijn pleegouders vanuit de Afghaanse provincie Wardak naar Iran is vertrokken toen hij acht jaar oud was. De vreemdeling is naar Nederland gereisd omdat hij vreesde door de Iraanse autoriteiten te worden gedwongen deel te nemen aan de gewapende strijd in Syrië. Volgens de vreemdeling kan hij niet naar Afghanistan terugkeren, nu de mate van willekeurig geweld zo hoog is dat hij louter door zijn aanwezigheid daar een gevaar loopt. De vreemdeling stelt voorts dat hij niet naar Afghanistan kan terugkeren omdat hij als Hazara in zijn gebied van herkomst behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep en daar geen sociaal netwerk heeft.

Algemene veiligheidssituatie

4. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich in Afghanistan geen uitzonderlijke situatie voordoet waartegen artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bescherming biedt (hierna ook: een uitzonderlijke situatie). Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat die uitzonderlijke situatie zich daar wel voordoet, met name in de provincie Wardak. Hij heeft daartoe onder meer gewezen op het 'Country of Origin Information Report, Afghanistan Security Situation' van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) van januari 2016 (hierna: het EASO-rapport). Volgens de vreemdeling lopen burgers in heel Afghanistan, maar met name in de provincie Wardak, een groot risico slachtoffer te worden van gevechten tussen de Afghaanse veiligheidstroepen en anti-overheidsgroeperingen.

4.1. In het besluit van 10 april 2016 en het voornemen daartoe, zoals toegelicht ter zitting bij de rechtbank en de Afdeling, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit onder meer het EASO-rapport volgt dat sinds het verschijnen van het algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken van september 2014 (hierna: het ambtsbericht) de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan is verslechterd en dat het gewapend conflict in intensiteit en geografische omvang is toegenomen. Evenwel leidt die verslechtering volgens de staatssecretaris niet tot de conclusie dat zich in Afghanistan, in het bijzonder de provincie Wardak, een uitzonderlijke situatie voordoet. Volgens de staatssecretaris is daartoe van belang dat er geen aanzienlijke verandering in het aantal doden en gewonden is sinds het verschijnen van het ambtsbericht. Het aantal burgerslachtoffers als gevolg van het gewapend conflict, is, gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan, voorts niet dusdanig dat een burger louter door zijn aanwezigheid daar een gevaar loopt. De staatssecretaris heeft toegelicht dat zich geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan in de aanwezige veiligheidsstructuur. Weliswaar wordt Afghanistan nog steeds in sterke mate gekenmerkt door corruptie en straffeloosheid, maar dit is volgens de staatssecretaris, mede bezien in het licht van het aantal veiligheidsincidenten en burgerslachtoffers, onvoldoende om te concluderen dat zich een uitzonderlijke situatie voordoet.

4.2. De Afdeling heeft eerder overwogen dat zich in Afghanistan, in het bijzonder in de provincies waar het in die zaken om ging, niet een uitzonderlijke situatie voordoet (zie de uitspraken van 2 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ9730 en 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:888). Hoewel uit de door partijen overgelegde stukken naar voren komt dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan zorgelijk is, heeft de staatssecretaris terecht naar voren gebracht dat zich geen wezenlijke veranderingen hebben voorgedaan in de daar aanwezige veiligheidsstructuur en dat voorts het aantal burgerslachtoffers dat het gewapend conflict tot gevolg heeft, mede gelet op het totale inwoneraantal van Afghanistan, relatief niet zo hoog is dat gesproken kan worden van een uitzonderlijke situatie. Dit oordeel is in lijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, onder meer het arrest van 12 januari 2016, A.W.Q. en D.H. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2016:0112JUD002507706 en het arrest van 5 juli 2016, A.M. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2016:0705JUD002909409. Aldus heeft de rechtbank terecht overwogen dat de mate van willekeurig geweld in Afghanistan, meer in het bijzonder de provincie Wardak, niet dermate hoog is dat zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die daar naartoe terugkeert, louter door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt op de ernstige schade bestaande uit de bedreiging bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000.

De grief faalt.

Kwetsbare minderheidsgroep

5. In de tweede en derde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij naar Kabul kan terugkeren en dat de staatssecretaris zich daarom terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij niet tot een kwetsbare minderheidsgroep behoort in de zin van paragraaf C7/2.4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000). De vreemdeling betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris had moeten beoordelen of de Hazara in zijn district, in de provincie Wardak, in de minderheid zijn.

5.1. Volgens paragraaf C7/2.4.3 van de Vc 2000 merkt de staatssecretaris, voor zover thans van belang, vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied in Afghanistan waar zij tot een etnische of religieuze minderheid behoren, aan als kwetsbare minderheidsgroep.

5.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling afkomstig is uit de provincie Wardak. Blijkens het proces-verbaal heeft de staatssecretaris zich ter zitting bij de rechtbank op het standpunt gesteld dat hij de vreemdeling, gelet op diens minderjarigheid, niet een vlucht- of vestigingsalternatief in Kabul tegenwerpt. De rechtbank heeft aldus ten onrechte overwogen dat de vreemdeling kan terugkeren naar Kabul. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank heeft nagelaten te bezien of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij in zijn herkomstgebied niet behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep. De grief is terecht voorgedragen maar kan, gelet op het volgende, niet tot het beoogde resultaat leiden.

5.3. Ter zitting bij de Afdeling heeft de staatssecretaris het beleid over etnische en religieuze kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan nader toegelicht. De staatssecretaris stelt daarbij voorop dat de etnische en religieuze samenstelling van de Afghaanse bevolking sterk verschilt per provincie en district. Leefgebieden van minderheden overschrijden vaak provincie- en districtsgrenzen, zodat het begrip 'gebied' in voormeld beleid dan ook niet aan de hand van vaste provincie- of districtsgrenzen kan worden gedefinieerd. Volgens de staatssecretaris bekijkt hij de grotere leefomgeving van de etnische of religieuze groep en beziet hij aan de hand van de feitelijke situatie of die groep binnen die leefomgeving in een kwetsbare positie verkeert doordat zij door een andere groep negatief wordt bejegend. Indien in een bepaald gebied een etnische of religieuze groep niet duidelijk in de minderheid is ten opzichte van andere daar aanwezige etnische of religieuze groepen, maakt de staatssecretaris een beoordeling van de positie van de groep waartoe de vreemdeling behoort en beziet hij of die groep, wegens de etniciteit of religie van de groep, kwetsbaar is. Volgens de staatssecretaris gaat het bij het aanwijzen van een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van voormeld beleid dan ook niet slechts om de kwantitatieve etnische en religieuze samenstelling van de bevolking in een bepaald gebied, maar ook om de vraag of de groep feitelijk kwetsbaar is doordat zij door een andere groep in de desbetreffende leefomgeving negatief wordt bejegend.

5.4. De staatssecretaris wordt gevolgd in zijn uitleg van het beleid over etnische en religieuze kwetsbare minderheidsgroepen in Afghanistan, nu die uitleg er rekening mee houdt dat de samenstelling van de Afghaanse bevolking per provincie en district verschilt en die uitleg de feitelijke positie van een etnische of religieuze groep in aanmerking neemt. Anders dan de vreemdeling betoogt, is de etnische samenstelling in zijn district dan ook niet doorslaggevend bij de beantwoording van de vraag of hij als Hazara behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep in de zin van voormeld beleid. Uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd blijkt voorts niet dat hij vanwege het zijn van Hazara zich in zijn herkomstgebied in een kwetsbare positie bevindt. De staatssecretaris heeft zich aldus terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling door het zijn van Hazara niet behoort tot een kwetsbare minderheidsgroep.

Ontbreken sociaal netwerk

6. De vreemdeling klaagt in de zevende en achtste grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat hij wegens het ontbreken van een sociaal netwerk te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin. Hij betoogt daarnaast dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij als minderjarige wegens het ontbreken van een sociaal netwerk een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en dat hem daarom een asielvergunning moet worden verleend.

6.1. De staatssecretaris heeft ter zitting verduidelijkt dat bij de beoordeling van een asielaanvraag aan de minderjarigheid van een vreemdeling geen zelfstandige betekenis toekomt. Of een vreemdeling voor een asielvergunning in aanmerking komt, beoordeelt de staatssecretaris aan de hand van de door de vreemdeling ervaren problemen in zijn land van herkomst en de ernst daarvan. In voorkomende gevallen kunnen dit problemen zijn die bij uitstek zien op minderjarigen, zoals besnijdenis of rekrutering van kindsoldaten. Indien de staatssecretaris in dat soort zaken een asielvergunning verleent, gebeurt dit op basis van de aard en de ernst van die problematiek en niet op grond van de minderjarigheid van de vreemdeling. Ook indien hij een asielaanvraag van een alleenstaande minderjarige afwijst, geeft hij aandacht aan de belangen en de rechten van minderjarigen. Een minderjarige alleenstaande vreemdeling kan, indien hij voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in paragraaf B8/6.1 van de Vc 2000, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De weigering de vreemdeling ambtshalve een zodanige vergunning te verlenen, is in deze zaak echter niet aan de orde gesteld. De staatssecretaris heeft ter zitting bij de Afdeling voorts bevestigd dat, anders dan in het besluit van 10 april 2016 is vermeld, uitzetting van de vreemdeling zolang deze minderjarig is, pas plaatsvindt indien adequate opvang is geregeld en dat hij tot die tijd opvang krijgt in Nederland.

6.2. De staatssecretaris heeft voorts uiteengezet hoe hij het ontbreken van een sociaal netwerk in Afghanistan, ongeacht de leeftijd van de betreffende vreemdeling, betrekt bij de beoordeling van een asielaanvraag. Het ontbreken van een sociaal netwerk in Afghanistan leidt volgens de staatssecretaris niet tot asielrechtelijke bescherming, nu de gevolgen daarvan weliswaar sociale en humanitaire problemen kunnen opleveren, zoals gebrekkige toegang tot werk, voedsel en huisvesting, maar die gevolgen niet van dien aard zijn dat daarin op zichzelf een schending van artikel 3 van het EVRM is gelegen. Of een vreemdeling over een sociaal netwerk beschikt, speelt volgens de staatssecretaris verder slechts een rol indien wordt geconcludeerd dat de vreemdeling voor internationale bescherming in aanmerking komt en vervolgens wordt bezien of hij in Afghanistan een vlucht- of vestigingsalternatief heeft. Dat is hier niet aan de orde, aldus de staatssecretaris.

6.3. De Afdeling merkt allereerst op dat de verwijzing van de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW7803, in deze zaak niet terecht is. Die uitspraak ziet immers op de vraag wanneer de staatssecretaris verplicht is, in het kader van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, te bezien of adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is.

6.4. De Afdeling begrijpt de overweging van de rechtbank dat de vreemdeling wegens het ontbreken van een sociaal netwerk niet te vrezen heeft voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin aldus, dat de rechtbank daarmee ook heeft beoogd te overwegen dat de gevolgen van het ontbreken van een sociaal netwerk niet zodanig zijn dat dit een schending oplevert van artikel 3 van het EVRM. Dit oordeel is juist. Zoals het EHRM in het arrest van 28 juni 2011, Sufi en Elmi tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD000831907, heeft overwogen, kan humanitaire problematiek als gevolg van een gewapend conflict een schending betekenen van artikel 3 van het EVRM, in gevallen waarin een persoon "found himself faced with official indifference in a situation of serious deprivation or want incompatible with human dignity" (paragraaf 279). Een schending van artikel 3 van het EVRM wegens humanitaire omstandigheden doet zich niet snel voor. De staatssecretaris heeft zich in dat licht terecht op het standpunt gesteld dat, hoewel uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt dat een persoon zonder sociaal netwerk in Afghanistan voor problemen kan komen te staan, die problemen niet van dien aard zijn dat daarmee is voldaan aan voormelde maatstaf.

De grieven falen.

Overige grieven

7. Hetgeen in de overige grieven is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.

Conclusie

8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden waarop zij rust, te worden bevestigd.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Ahmady-Pikart
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2016

638-806.


Bijlage: overzicht van de in de procedure betrokken stukken

1. Verscheidene brieven van VluchtelingenWerk Nederland.

2. Brief van Defence for Children, van 26 juli 2016.

3. Notitie van VluchtelingenWerk Nederland over de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan, van 19 juli 2016.

4. Brief van de UNHCR, National Office the Netherlands, van 13 juli 2016.

5. Rapport van Amnesty International, 'My children will die this winter: Afghanistan's broken promise to the displaced', van 31 mei 2016.

6. United Nations High Commissioner for Refugees, 'UNHCR eligibility guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan', van 19 april 2016.

7. Rapport van de Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation, 'Anfragebeantwortung zu Afghanistan: Lage der Hazara', van 24 Februari 2016.

8. Rapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan, 'Annual Report 2015, Protection of Civilians in Armed Conflict', van februari 2016.

9. Rapport van het European Asylum Support Office, 'Country of Origin Information Report, Afghanistan Security Situation', van januari 2016.

10. Rapport van Human Rights Watch, 'World Report 2016 - Afghanistan', van 27 januari 2016.

11. Rapport van US Department of State, '2014 Report on International Religious Freedom - Afghanistan', van 14 oktober 2015.

12. Rapport van de United Nations Assistance Mission in Afghanistan, 'Afghanistan Midyear Report on Protection of Civilians in Armed Conflict 2015', van augustus 2015.

13. Rapport van UK Home Office, 'Country Information and Guidance Afghanistan: Security', van augustus 2015.

14. Rapport van Austrian Centre for Country of Origin and Asylum Research and Documentation, 'Anfragebeantwortung zu Afghanistan: Sicherheitslage und sicherheitsrelevante Ereignisse in der Provinz Maidan Wardak (auch: Provinz Wardak)', van augustus 2015.

15. Rapport van Minority Rights Group, 'State of the World Minorities and Indigenous Peoples 2015', van 2 juli 2015.

16. Rapport van het European Asylum Support Office, 'The Implementation of Article 15(c) QD in EU member states', van juli 2015.

17. Rapport van US Department of State, 'Country report on human rights practices 2014 - Afghanistan', van 25 juni 2015.

18. Rapport van US Department of State, 'Country Reports on Terrorism 2014 - State Sponsors of Terrorism: Iran', van 19 juni 2015.

19. Rapport van Minority Rights Group, 'Peoples under threat 2015', van 20 mei 2015.

20. Bundesamt für Migration und Flüchtlinge, 'Briefing Notes', van 2 en 9 maart 2015.

21. Rapport van UK Home Office, 'Country Information and Guidance

Afghanistan: persons supporting or perceived to support the government and/or international forces', van februari 2015.

22. Algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken, van september 2014.

23. Rapport van UK Home Office, 'Country Information and Guidance Afghanistan: Security', van augustus 2014.

24. Brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer, van 20 maart 2014, Kamerstukken II, 2013/14, 19 637, nr. 1794.

25. Memo van VluchtelingenWerk Nederland, 'tbv AO vreemdelingen en asielbeleid, Agendapunt Landgebonden asielbeleid Afghanistan', van 29 januari 2014.

26. United Nations High Commissioner for Refugees, 'UNHCR eligibility guidelines for assessing the international protection needs of asylum-seekers from Afghanistan', van 6 augustus 2013.

27. Algemeen ambtsbericht inzake Afghanistan van de minister van Buitenlandse Zaken, van juli 2012.

28. Rapport van de Danish Immigration Service, 'Country of Origin Information for Use in the Asylum Determination Process Report from Danish Immigration Service’s fact finding mission to Kabul, Afghanistan', van mei 2012.

29. Rapport van Amnesty International, 'Fleeing war, finding misery; the plight of the Internally displaced in Afghanistan', van 23 februari 2012.

30. Rapport van het Internal Displacement Centre, 'Afghanistan: Armed conflict forces increasing numbers of Afghans to flee their homes, a profile of the internal displacement situation', van 11 april 2011.

31. Diverse berichten en stukken van - onder meer - de websites www.nytimes.com, www.kabulpress.org, www.reuters.com, www.spiegel.de, www.observers.france24.com, www.proasyl.de, www.afghanistantimes.af, www.bbc.com, www.unama.unmissions.org, www.reliefweb.int, www.afghanistan-today.org, www.refdag.nl, www.pajhwok.com. www.aopnews.com, www.amnesty,org, www.amnesty.nl, www.ecoi.net, www.longwarjournal.org, www.factiva.com, www.bmrsg.org.au, www.eurasianet.org, www.hazarapeople.com, www.vluchtweb.nl, www.nos.nl, www.theguardian.com, www.abc.net.au, www.refworld.org, www.rferl.org, www.usip.org, www.internal-displacement.org, https://en.wikipedia.org/wiki/Maidan_Wardak_Province,

www.afghan-bios.info, www.understandingwar.org, www.nationalinterest.org, www.dawn.org, www.hrw.org, www.afghanistan.iom.int, www.fmreview.org.