Uitspraak 201606576/2/R6


Volledige tekst

201606576/2/R6.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Groningen,

en

de raad van de gemeente Groningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Friesestraatweg 145" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker] en anderen beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 oktober 2016, waar [verzoeker] en anderen, van wie [verzoeker], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door drs. J.A. Klok en T. Zaal, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als belanghebbende gehoord [partij], vertegenwoordigd door M. Riegman.

Overwegingen

Inleiding

1. [partij] wil een wooncomplex realiseren op het perceel Friesestraatweg 145. Deze locatie ligt ten noordwesten van de binnenstad van Groningen. Op het perceel is een bedrijfsgebouw aanwezig dat tijdelijk wordt verhuurd. [partij] is voornemens ongeveer 435 zelfstandige woningen voor jongeren tot 30 jaar te realiseren met daarbij onder meer een horeca- en een sportvoorziening. Ook wil zij met het oog op het beheer van het wooncomplex haar kantoor naar het plangebied verplaatsen.

2. Het plan maakt een wooncomplex met voornoemde voorzieningen mogelijk.

3. [verzoeker] en anderen wonen (schuin) tegenover het plangebied, aan de overkant van het kanaal, genaamd Reitdiep. Hun verzoek is gericht tegen het hele plan.

Verhouding tot bodemprocedure

4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Spoedeisend belang

5. [verzoeker] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen om te voorkomen dat aan [partij] een omgevingsvergunning voor het bouwen van het wooncomplex wordt verleend en onomkeerbare gevolgen ontstaan.

6. Ter zitting heeft [partij] te kennen gegeven dat zij voornemens is begin november een omgevingsvergunningaanvraag voor de bouw van het wooncomplex en bijbehorende voorzieningen in te dienen. Omdat zij zo snel mogelijk wil beginnen met de bouw, is zij niet bereid te wachten met het indienen van een vergunningaanvraag totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig.

Ladder voor duurzame verstedelijking

7. [verzoeker] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld. Hiertoe voeren zij onder meer aan dat de beschrijving van de actuele regionale behoefte aan jongerenhuisvesting onvoldoende concreet is en dat ten onrechte slechts is ingegaan op de voorziene woonfunctie terwijl het plan meer functies mogelijk maakt.

7.1. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt in het Bro onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

7.2. Het plan voorziet in een functiewijziging ten opzichte van het voorheen geldende plan. Het perceel is immers niet langer bestemd voor bedrijven in categorie 1 en 2 van de Lijst van bedrijfstypen die bij dat plan hoorde, maar voor onder meer woningen, kantoren, sportvoorzieningen, horeca-1 en -2, zakelijke dienstverlening en detailhandel in de vorm van een afhaalrestaurant. De voorzieningenrechter gaat er op voorhand vanuit dat het plan gelet op de aard van deze functiewijziging, die ook gezien de maximaal toegestane bouwmassa substantieel is, voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

7.3. In paragraaf 2.1.1 van de plantoelichting staat dat onderzoek laat zien dat de stad Groningen over te veel kleine onzelfstandige kamers beschikt. Volgens deze passage uit de plantoelichting is de particuliere kamerverhuurmarkt ontspannen en is sprake van een overschot aan kamers. Nu jongeren anders willen wonen, namelijk groter, met betere voorzieningen, met meer privacy of op een locatie dichterbij werk of studie, aldus de plantoelichting, strookt het woningaanbod niet meer met de vraag en wenst het gemeentebestuur kwalitatief hoogwaardige zelfstandige wooneenheden voor jongeren te realiseren.

7.4. In de plantoelichting is de gestelde behoefte van jongeren aan kwalitatief hoogwaardige huisvesting niet onderbouwd. Ter zitting heeft de raad gewezen op regionale woningbouwafspraken, op de landelijke studentenmonitor van het Kenniscentrum Studentenhuisvesting en op gemeentelijk onderzoek. In de nota van zienswijzen worden deze onderzoeken ook genoemd. Naast de enkele opmerking in de nota van zienswijzen dat blijkens het gemeentelijk onderzoek 60% van de jongeren een verhuiswens heeft, heeft de raad de door hem gestelde behoefte aan kwalitatief hoogwaardige jongerenhuisvesting echter niet concreet gemaakt. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat dit wel had gemoeten om de door de raad beweerdelijk aanwezig geachte actuele regionale behoefte aan de woningen waarin het plan beoogt te voorzien inzichtelijk te maken.

7.5. In de plantoelichting wordt voorts niet ingegaan op de actuele regionale behoefte aan de andere functies waarin het plan beoogt te voorzien. Nu deze functies deel uitmaken van de nieuwe stedelijke ontwikkeling waarin het plan voorziet, acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat dit wel had gemoeten. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat die andere functies zijn bedoeld voor de toekomstige bewoners van het complex. Nu de actuele regionale woningbehoefte naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, is een enkele verwijzing naar de behoefte van de toekomstige bewoners van het complex onvoldoende om de actuele regionale behoefte aan de andere voorzieningen waarin het plan voorziet te beschrijven.

7.6. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het niet uitgesloten dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro is vastgesteld.

Maximaal aantal woningen

8. [verzoeker] en anderen betogen dat in het plan ten onrechte niet is bepaald hoeveel woningen maximaal zijn toegestaan.

8.1. Vast staat dat in het plan geen maximumaantal toegestane woningen is opgenomen. Ter zitting heeft de raad hierover naar voren gebracht dat dit ook niet nodig is, omdat via de bouwregels in artikel 10 van de planregels is verzekerd dat er niet meer dan 435 woningen zullen worden gerealiseerd. In artikel 10.1 van de planregels is bepaald dat een omgevingsvergunning voor bouwen of verbouwen slechts kan worden verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie in voldoende mate is voorzien in parkeerruimte in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort. Gelet op de omvang van het plangebied kunnen er volgens de raad niet meer parkeerplaatsen worden gerealiseerd dan de parkeerplaatsen die nodig zijn voor 435 woningen en de parkeerplaatsen die nodig zijn voor de andere functies waarin het plan voorziet.

8.2. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van de raad op voorhand onjuist. Immers, alhoewel [partij] ter zitting naar voren heeft gebracht geen ondergrondse garage te willen aanleggen, laat het plan dit wel toe. Met een ondergrondse parkeergarage zouden er op eigen terrein meer parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden zodat een omgevingsvergunning voor het bouwen van meer dan 435 woningen zou kunnen worden verleend. Verder bepaalt artikel 10.2 dat het college van burgemeester en wethouders de bouwregels toepast met inachtneming van de door hem vastgestelde parkeerbeleidsregels zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning. Deze zogeheten dynamische verwijzing naar parkeerbeleidsregels maakt dat ook een omgevingsvergunning voor meer dan 435 woningen zonder ondergrondse parkeervoorziening kan worden verleend, indien het college de parkeernormen voor zelfstandige wooneenheden in zijn beleidsregels naar beneden toe bijstelt.

8.3. Gelet op hetgeen onder 8.2 is overwogen gaat de voorzieningenrechter er op voorhand vanuit dat het plan aanzienlijk meer dan 435 woningen mogelijk maakt. Wat de gevolgen hiervan zijn voor verschillende aspecten van het woon- en leefklimaat van [verzoeker] en anderen is niet onderzocht.

Voorlopige voorziening

9. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Hetgeen [verzoeker] en anderen verder hebben aangevoerd kan in deze procedure onbesproken blijven.

Proceskosten

10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Groningen van 29 juni 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Friesestraatweg 145";

II. veroordeelt de raad van de gemeente Groningen tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 553,70 (zegge: vijfhonderddrieënvijftig euro en zeventig cent), waarvan € 496,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

III. gelast dat de raad van de gemeente Groningen aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,00 (zegge: honderdachtenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, griffier.

w.g. Koeman w.g. Kooijman
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016

177-813.