Uitspraak 201603279/1/R6


Volledige tekst

201603279/1/R6.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1A], gevestigd te [plaats], en [appellant sub 1B], wonend te [woonplaats] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 1]),
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BLIS B.V., gevestigd te Bingelrade, gemeente Onderbanken,

en

provinciale staten van Limburg,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2016 hebben provinciale staten het inpassingsplan "Herziening PIP BPL optimalisatie Kranenpool Brunssum" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en BLIS B.V. beroep ingesteld.

Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2016, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door M.N.J. Trommelen en J.H.L. l’Espoir, [appellant sub 1], vertegenwoordigd door M.G. Rosenbrand, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en P.H.P. Hawinkels, mr. P.J.M. Lardinois, J.I.J.H. van Rooij en mr. M.J.G. Snijders, allen werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een inpassingsplan hebben provinciale staten beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die zij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het inpassingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in de optimalisatie van het deel van het tracéontwerp voor de Buitenring Parkstad Limburg (hierna: BPL) ter hoogte van de Mijnsteenberg Hendrik/aansluiting Kranenpool te Brunssum. Het doel daarvan is om kosten te besparen door de BPL hoger aan te leggen dan is voorzien in het inpassingsplan BPL uit 2012. Aanvankelijk was het de bedoeling de BPL ter plaatse 8 m verdiept aan te leggen, maar de BPL zal nu ter plaatse verhoogd worden aangelegd.

De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 1]

Hogere waarden

3. Bij besluit van 16 maart 2016, gewijzigd bij besluit van 1 september 2016, heeft het college van gedeputeerde staten hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder vastgesteld ten behoeve van het inpassingsplan. [appellant sub 1] woont in een woonwagen op het woonwagenterrein aan de [locatie 1]. Voor zijn woonwagen is een hogere waarde van 50 dB vastgesteld. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2]. Voor zijn woning is een hogere waarde vastgesteld van 53 dB.

Geluidhinder en cumulatie

4. [appellant sub 2] en [appellant sub 1] betogen dat het inpassingsplan leidt tot ernstige geluidhinder bij hun woning en woonwagen gelet op de cumulatie met andere geluidbronnen in hun omgeving. Zij wijzen op de geluidbelasting van AWACS-luchtverkeer dat vliegt van en naar de thuisbasis in de Duitse grensplaats Geilenkirchen. [appellant sub 1] betoogt dat deze geluidbron ten onrechte maatgevend is geacht nu de AWACS-vliegtuigen volgens hem beperkt en uitsluitend overdag overvliegen. De stelling van provinciale staten dat het wegverkeer niet in belangrijke mate bijdraagt aan de gecumuleerde geluidbelasting gelet op het AWACS-luchtverkeer is volgens hem onjuist. Het geluid op de momenten tussen de piekgeluiden van de AWACS-vliegtuigen neemt immers toe.

[appellant sub 2] betoogt juist dat provinciale staten de bijdrage van het AWACS-luchtverkeer hebben onderschat. Volgens hem is de geluidbelasting hiervan zo hoog dat de toevoeging van het wegverkeerlawaai van de BPL de situatie onaanvaardbaar maakt. [appellant sub 2] betoogt dat voor de berekening van de geluidbelasting van het AWACS-luchtverkeer ten onrechte de vergunde luchtvaartcontouren als uitgangspunt zijn genomen en dat de geluidbelasting is gemiddeld over het jaar. [appellant sub 2] stelt dat de geluidbelasting van de AWACS-vliegtuigen feitelijk veel hoger is dan berekend en dat provinciale staten geluidmetingen hadden moeten laten verrichten.

[appellant sub 2] betoogt verder dat de geluidbelasting van bedrijven in zijn omgeving ten onrechte niet in de gecumuleerde geluidbelasting is betrokken. Verder is ten onrechte geen rekening gehouden met de toename van wegverkeerlawaai als gevolg van de realisering van het attractiepark Nature Wonder World aan de oostkant van Brunssum.

4.1. Naar de geluidbelasting op de omliggende woningen en woonwagens is akoestisch onderzoek verricht. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek, Herziening PIP BPL Optimalisatie Kranenpool Brunssum" van 1 februari 2016 opgesteld door onderzoeksbureau Antea Group (hierna: het akoestisch rapport). De geluidbelasting op de woning van [appellant sub 2] is berekend in het aanvullende geluidrapport "Onderbouwing wijziging hogere waarde [locatie 2] te Brunssum" (hierna: het aanvullende rapport). De geluidbelasting van de BPL op de woonwagen van [appellant sub 1] bedraagt 50 dB en op de woning van [appellant sub 2] 53 dB.

In het akoestisch rapport en het aanvullende rapport is ook de gecumuleerde geluidbelasting berekend, rekening houdend met de geluidbelasting van het AWACS-luchtverkeer. De geluidbelasting van het AWACS-luchtverkeer bij de woning van [appellant sub 2] bedraagt in de huidige situatie 65 dB. De gecumuleerde geluidbelasting bij de woning van [appellant sub 2] bedraagt volgens het aanvullend rapport na aanleg van de BPL 66 dB. De geluidbelasting van het AWACS-luchtverkeer bij de woonwagen van [appellant sub 1] bedraagt 62 dB. De gecumuleerde geluidbelasting bij de woonwagen van [appellant sub 1] bedraagt na de aanleg van de BPL eveneens 62 dB.

4.2. Provinciale staten hebben toegelicht dat voor de geluidbijdrage van het AWACS-luchtverkeer in het akoestisch rapport gebruik is gemaakt van de berekeningsresultaten die zijn aangeleverd door het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium. De bijdrage van het luchtvaartverkeer is berekend als Lden-waarde, dat wil zeggen dat de geluidsbelasting is gemiddeld over het jaar. In de uitspraak van 7 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7002 (inpassingsplan BPL 2010) heeft de Afdeling reeds overwogen dat deze werkwijze en rekenmethode in overeenstemming is met de wettelijk voorgeschreven rekenmethode. Anders dan [appellant sub 2] betoogt, waren provinciale staten niet gehouden geluidmetingen te doen met betrekking tot de geluidbelasting van de AWACS-vliegtuigen. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten niet konden uitgaan van de geluidwaarden van de AWACS-vliegtuigen bij de woning van [appellant sub 2] en de woonwagen van [appellant sub 1] zoals opgenomen in de akoestisch rapporten.

4.3. De Afdeling overweegt dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat provinciale staten de geluidbelasting van de BPL op zichzelf niet in redelijkheid aanvaardbaar hebben kunnen achten. Daarbij hebben provinciale staten mogen betrekken dat met de aanleg van de BPL een maatschappelijk belang is gediend en dat, gelet op artikel 111b, tweede lid, van de Wgh, voor de woning van [appellant sub 2] en de woonwagen van [appellant sub 1] een binnenwaarde van 33 dB is gewaarborgd.

Over de gecumuleerde geluidbelasting hebben provinciale staten terecht gesteld dat de BPL voor de woonwagen van [appellant sub 1] niet en voor de woning van [appellant sub 2] in geringe mate bijdraagt aan de gecumuleerde geluidbelasting. Voor [appellant sub 1] volgt uit het akoestisch rapport immers dat de gecumuleerde geluidbelasting niet toeneemt als gevolg van de aanleg van de BPL. Voor [appellant sub 2] volgt uit het aanvullende rapport dat de gecumuleerde geluidbelasting met 1 dB toeneemt als gevolg van de aanleg van de BPL. Gelet op de geringe bijdrage van de BPL hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de BPL niet leidt tot een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting.

[appellant sub 1] stelt verder op zich terecht dat de geluidbelasting van het AWACS-luchtverkeer piekgeluid betreft en dat de geluidbelasting op de momenten tussen de piekgeluiden als gevolg van de aanleg van de BPL toeneemt. De Afdeling ziet in dat betoog evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten het toevoegen van een op zichzelf aanvaardbare geluidsbelasting niet aanvaardbaar hebben kunnen achten in dit geval waarin een hoge gecumuleerde geluidsbelasting met name door de AWACS-vliegtuigen wordt veroorzaakt.

4.4. Ten aanzien van het betoog dat de geluidbelasting van bedrijven in de omgeving van [appellant sub 2] niet bij de cumulatieve geluidbelasting zijn betrokken, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 2] niet nader heeft gespecificeerd om welke bedrijven het gaat.

Over de toekomstige geluidbelasting van het verkeer van en naar het attractiepark Nature Wonder Park hebben provinciale staten toegelicht dat thans nog wordt onderzocht of deze ontwikkeling haalbaar is. Er zijn geen concrete plannen in voorbereiding. Gelet hierop behoefden provinciale staten in redelijkheid geen rekening te houden met een verkeerstoename vanwege het attractiepark.

4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat provinciale staten de geluidbelasting bij de woonwagen van [appellant sub 1] en de woning van [appellant sub 2], gelet op de te verwachten geluidbelasting van de BPL zelf, de wettelijk gegarandeerde binnenwaarde en de geringe bijdrage van de BPL aan de gecumuleerde geluidbelasting, afgewogen tegen het met de aanleg van de BPL gediende maatschappelijke belang, in redelijkheid aanvaardbaar hebben kunnen achten. De betogen falen.

Trillinghinder

5. [appellant sub 1] betoogt dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar trillinghinder als gevolg van het wegverkeer bij zijn woonwagen.

5.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat bij de aanleg van een autoweg technische eisen worden gesteld die moeten voorkomen dat trillinghinder kan optreden. In het niet nader onderbouwde betoog dat als gevolg van de BPL moet worden gevreesd voor trillinghinder, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat provinciale staten het ontstaan van relevante trillinghinder hadden moeten aannemen. Het betoog faalt.

Plangrens

6. [appellant sub 1] betoogt dat de plangrens gedeeltelijk is gewijzigd ten opzichte van het vorige plan. Het voorliggende herziene gedeelte van de BPL zal dus dichter bij zijn woonwagen worden gerealiseerd dan in het vorige plan het geval was.

6.1. De Afdeling stelt vast dat de plangrens ter hoogte van de woonwagen van [appellant sub 1] niet is gewijzigd in die zin dat de BPL dichter bij zijn woning komt te liggen dan was voorzien in het vorige plan. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

Het beroep van BLIS B.V.

7. BLIS B.V. is eigenaar van een gedeelte van de ontsluitingsweg naar een aantal bedrijven en een terrein dat via die weg wordt ontsloten. Op dit terrein wil BLIS B.V. een tankstation beginnen. Zij was eigenaar van de gehele ontsluitingsweg, maar op een gedeelte ervan is de BPL voorzien. Dat gedeelte van de ontsluitingsweg is thans in eigendom van de provincie.

Grondverkoop

8. BLIS B.V. stelt dat zij met de provincie in onderhandeling is over de te betalen prijs van de gronden die in eigendom zijn overgedragen aan de provincie. Zij vreest dat door de herziening van het inpassingsplan de marktwaarde van deze gronden lager zal worden vastgesteld en zij in haar financiële belangen wordt benadeeld.

8.1. Provinciale staten hebben toegelicht dat voor het bepalen van de waarde van de gronden een taxatiecommissie is aangesteld. Provinciale staten hebben onweersproken gesteld dat de taxatiecommissie voor het bepalen van de waarde van de gronden van BLIS B.V. als peilmoment zal uitgaan van 6 november 2015 en derhalve van een datum van vóór de vaststelling van het voorliggende inpassingsplan. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen BLIS B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat BLIS B.V. door de vaststelling van het plan in haar financiële belangen wordt geschaad. Het betoog faalt.

Uitzicht en reclamemast

9. BLIS B.V. betoogt dat het uitzicht vanaf de gronden, waarvan zij de eigendom zal behouden, ernstig wordt aangetast door de verhoogde aanleg van de BPL. Zij voert voorts aan dat zij mogelijk een reclamemast wil oprichten ten behoeve van het beoogde tankstation. Door de verhoogde aanleg van de BPL moet deze reclamemast volgens BLIS B.V. hoger worden om nog zichtbaar te zijn vanaf de BPL, wat meer kosten met zich brengt.

9.1. De Afdeling overweegt dat provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de verhoogde aanleg van de BPL niet tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht vanaf de gronden van BLIS B.V. zal leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het terrein van BLIS B.V. op een afstand van 400 m van de BPL ligt. Voorts volgt uit een door provinciale staten overgelegde foto ter hoogte van het terrein van BLIS B.V. dat tussen dit terrein en de BPL bebouwing en bosschages staan.

Voorts hebben provinciale staten in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen aan het belang van BLIS B.V. bij het oprichten van een reclamemast. BLIS heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verhoogde aanleg van de BPL leidt tot een verslechtering van het zicht vanaf de BPL op een dergelijke mast ten opzichte van een verdiepte aanleg van de BPL zoals in het vorige plan was voorzien. Bij een verdiepte aanleg van 8 m zou het zicht vanaf de BPL op een reclamemast op gronden in de nabijheid van de snelweg ook beperkt zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

10. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen tegen het inpassingsplan ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. Th.C. van Sloten en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Blankenstein
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016

821.