Uitspraak 201603807/1/R4


Volledige tekst

201603807/1/R4.
Datum uitspraak: 19 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Beckum, gemeente Hengelo,

en

de raad van de gemeente Hengelo,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2016 heeft de raad het bestemmingsplan "Beckum 2015" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2016, waar de raad, vertegenwoordigd door M. Brummelhuis en G. Boers, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.

Overwegingen

1. Het plan is een overwegend conserverend plan voor de kern Beckum en voorziet daarnaast in enkele ondergeschikte wijzigingen. In Beckum is sinds de jaren negentig de nieuwe woonwijk Eekendiekske in ontwikkeling. [appellant] woont in de wijk Eekendiekske aan de [locatie]. De naastgelegen percelen, [nummers A en B], zijn nog onbebouwd. [appellant] richt zich tegen de planregeling voor deze percelen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. [appellant] voert aan dat de percelen ten onrechte opnieuw als bouwkavel met een woonbestemming zijn bestemd. De percelen liggen al lange tijd braak en er is geen zicht op een concrete koper. Daarnaast betoogt hij dat in de planregels onvoldoende is verzekerd dat op ieder perceel een hoofdgebouw kan worden gebouwd dat slechts is bedoeld voor één individueel huishouden. Hiermee is het maximale aantal bewoners niet vastgelegd. Tevens blijkt uit de planregels niet dat op één perceel niet meerdere woningen zijn toegestaan. [appellant] brengt verder nog naar voren dat in de planregels ten onrechte geen verplichte dakhelling is voorgeschreven. Hierdoor is een plat dak toegestaan, waardoor het uiterlijk van de wijk geweld wordt aangedaan. Hij wijst hierbij erop dat alle hoofdgebouwen in de wijk met een schuin dak zijn gerealiseerd. Tot slot betoogt [appellant] dat de op perceel [nummer A] aanwezige beukenhaag als beeldbepalend zou moeten worden aangemerkt.

4. De raad stelt dat het in ruimtelijk opzicht wenselijk is dat de percelen ook in de toekomst voor wonen zullen worden gebruikt. In 2015 zijn nog gesprekken gevoerd met een geïnteresseerde koper. De raad heeft dan ook geen aanleiding gezien om voor de percelen een andere bestemming vast te stellen. Voorts stelt de raad dat het plan voldoende duidelijk regelt dat op de percelen maar één woning is toegestaan, die is bedoeld voor het huisvesten van één huishouden. De door [appellant] gewenste dakvormen met een dakhelling zijn opgenomen in de verkoopbrochure voor percelen in deze wijk. De raad ziet geen aanleiding om de precieze verschijningsvorm van het dak in het plan vast te leggen. Over de beukenhaag brengt de raad naar voren dat deze door [appellant] op het naastgelegen bouwperceel is geplant. In 2010 is tussen partijen afgesproken dat alle op het bouwperceel opslagen materialen en de beukenhaag zouden worden verwijderd. De beukenhaag heeft naar het oordeel van de raad geen bijzondere waarde.

5. De percelen hebben in het plan de bestemming "Wonen" en een bouwvlak. Hoewel de percelen al geruime tijd braak liggen, is het niet onredelijk dat de raad voor de percelen geen andere bestemming in het plan heeft opgenomen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de percelen midden in een woonwijk liggen en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er binnen de planperiode geen behoefte zal zijn aan de woningen en dat de woonbestemming niet binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Het betoog faalt.

6. Op grond van de verbeelding, bezien in samenhang met artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2. van de planregels, is de maximum bouwhoogte voor de percelen tien meter en is de maximum goothoogte zes meter. Gelet hierop is op grond van het plan niet uitgesloten dat een hoofdgebouw met een plat dak wordt gerealiseerd. De Afdeling is echter van oordeel dat het aangevoerde geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad die mogelijkheid niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat een voorliggend bouwplan nog aan de welstandsnota zal worden getoetst. Het betoog dat een minimale dakhelling in het plan had moeten worden opgenomen, faalt.

7. Over de vrees van [appellant] dat het plan op de percelen meerdere woningen of in ieder geval een onbeperkt aantal bewoners toelaat, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van artikel 14, lid 14.2, onder 14.2.2, sub c, van de planregels, mag per bouwperceel maximaal één wooneenheid worden gebouwd. Volgens de definitiebepaling van wooneenheid/woning in artikel 1, lid 1.71, wordt hiermee bedoeld een gebouw met een woonfunctie/een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één individueel huishouden. Gelet op deze regels is de vrees van [appellant] voor meerdere woningen op een perceel ongegrond. Voorts is een huishouden volgens de definitiebepaling in lid 1.49, een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt hieronder niet begrepen. Gelet hierop is op de percelen slechts bewoning door één huishouden per bouwperceel mogelijk. Voor zover [appellant] betoogt dat de maximale hoeveelheid bewoners had moeten worden beperkt, kan dat betoog niet slagen omdat de raad niet in een bestemmingsplan kan vastleggen uit hoeveel personen een huishouden of gezin mag bestaan.

8. Over de beukenhaag overweegt de Afdeling dat de raad het feit dat [appellant] de haag graag wenst te behouden niet doorslaggevend heeft hoeven achten bij zijn belangenafweging. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] de haag zelf heeft geplant op het naastgelegen bouwperceel en dat het gemeentebestuur al eerder heeft laten weten dat de haag diende te worden verwijderd. Het betoog faalt.

9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Kramer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Kramer
lid van de enkelvoudige kamer

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2016

545.