Uitspraak 201606537/3/R4


Volledige tekst

201606537/3/R4.
Datum uitspraak: 27 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tot ambtshalve opheffing of wijziging (artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) van de bij uitspraak van 8 september 2016 in zaak nr. 201606537/2/R4 getroffen voorziening in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoekster B], beiden wonend te Utrecht (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoeker]),

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij uitspraak van 8 september 2016, in zaak nr. 201606537/2/R4, heeft de voorzieningenrechter bij wijze van ordemaatregel het besluit van het college van 13 juli 2016, kenmerk HZ_WABO-16-03524, waarbij het een omgevingsvergunning heeft verleend voor het kappen van 152 bomen (waarvan 110 stuks bosplantsoenbomen en 42 laanbomen) en het verwijderen van 6.010 m2 bosplantsoen (inclusief 209 bosplantsoenbomen), geschorst.

Partijen zijn uitgenodigd om te verschijnen ter zitting, teneinde te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 8:87, eerste lid, van de Awb.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2016, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, en het college, vertegenwoordigd door mr. S. Gangabisoensingh en P. van Sterkenburg zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting BAM Infra B.V., vertegenwoordigd door ir. G.B. de Jong, de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, vertegenwoordigd door mr. H.A.J. Gierveld, en ProRail B.V., vertegenwoordigd door ir. J.T.D. Tiegelaar en mr. A. Veenstra, als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting stukken in het geding gebracht.

Na het onderzoek ter zitting hebben [verzoeker] en het college desgevraagd nadere stukken ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.

3. Bij bovengenoemde uitspraak heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien op verzoek van [verzoeker] het besluit van 13 juli 2016 bij wijze van ordemaatregel te schorsen in verband met de onomkeerbare gevolgen van de uitvoering van dat besluit en de omstandigheid dat die uitvoering aanstaande is.

4. Het college heeft de omgevingsvergunning voor het kappen van 152 bomen (waarvan 110 stuks bosplantsoenbomen en 42 laanbomen) en het verwijderen van 6.010 m2 bosplantsoen (inclusief 209 bosplantsoenbomen) op aanvraag verleend aan BAM Infra B.V. met het oog op de uitvoering van het door de staatssecretaris bij besluit van 26 mei 2015 vastgestelde tracébesluit "Spooruitbreiding Utrecht Centraal - Leidsche Rijn".

5. Uit de na zitting gewisselde stukken blijkt dat [verzoeker] tijdig een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren heeft gebracht. Het ter zitting door de staatssecretaris en het college ingenomen standpunt dat het beroep van [verzoeker] niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard omdat het niet steunt op een over het ontwerpbesluit naar voren gebrachte zienswijze, kan dan ook niet worden gevolgd.

6. Het door de staatssecretaris ingenomen standpunt dat de door [verzoeker] tegen het bestreden besluit aangevoerde gronden, gelet op artikel 27 van de Tracéwet, niet kunnen worden aangevoerd om reden dat deze gronden betrekking hebben op het tracébesluit, werpt een rechtsvraag op die zich niet leent voor beantwoording in het kader van dit onderzoek naar de wijziging of opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.

7. [verzoeker] heeft toegelicht dat de getroffen voorziening beperkt kan blijven tot de veertien bomen die in het bestreden besluit met de volgende nummers zijn aangeduid: 5052, 5053, 5054, 5065, 5066, 5086, 5087, 5346, 5045, 5055, 5056, 5074, 5082 en 1262237. Volgens [verzoeker] is een zodanige uitvoering van het werk mogelijk dat deze bomen behouden kunnen blijven.

8. De vergunninghoudster, BAM Infra B.V., heeft ter zitting toegelicht dat de kap van deze veertien bomen niet onmiddellijk noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk. Op zijn vroegst in augustus 2017 zal in het kader van de afwerking van het werk en de herinrichting van het park beoordeeld dienen te worden of de veertien bomen moeten worden gekapt of behouden kunnen blijven.

9. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding de bij uitspraak van 8 september 2016 getroffen voorziening te wijzigen in die zin dat de getroffen voorziening wordt gehandhaafd voor zover deze betrekking heeft op voornoemde veertien bomen en voor het overige wordt opgeheven. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat ingevolge artikel 26, derde lid, in samenhang met artikel 20, tweede lid, van de Tracéwet, de Afdeling op beroepen tegen besluiten als hier aan de orde binnen zes maanden na ontvangst van het verweerschrift moet beslissen.

10. Voor een verdere proceskostenveroordeling dan reeds is toegekend in de uitspraak van 8 september 2016, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijzigt de bij uitspraak van 8 september 2016 in zaak nr. 201606537/2/R4 getroffen voorziening in de navolgende:

- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 13 juli 2016, kenmerk HZ_WABO-16-03524, voor zover het betrekking heeft op de bomen die in dit besluit met de volgende nummers zijn aangeduid: 5052, 5053, 5054, 5065, 5066, 5086, 5087, 5346, 5045, 5055, 5056, 5074, 5082 en 1262237.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Boer
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2016

745.