Uitspraak 201506742/1/A3


Volledige tekst

201506742/1/A3.
Datum uitspraak: 14 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellante B] (hierna samen in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2015 in zaak nr. 14/396 in het geding tussen:

[appellant]

en

de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2013 heeft de burgemeester aan [vergunninghouder A] en [vergunninghoudster B] (hierna samen en in enkelvoud: [vergunninghouder]) onder voorschriften een exploitatievergunning verleend voor het als openbare inrichting exploiteren van een kantine in en terras bij sporthal De Sporthoeve te Bodegraven.

Bij besluit van 4 december 2013 heeft de burgemeester het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2015 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 juni 2016, waar [appellant A], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, werkzaam bij DAS, de burgemeester, vertegenwoordigd door A. Jansen en R. Karstens, werkzaam bij de gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en [vergunninghouder A] zijn verschenen.

Overwegingen

1. [appellant] woont op ongeveer tien meter afstand van de sporthal. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van de exploitatievergunning omdat de exploitatie, waaronder begrepen het in de sporthal houden van feesten, geluidsoverlast in zijn woning veroorzaakt. Volgens [appellant] is de verlening in strijd met het bestemmingsplan Kern Bodegraven (hierna: het bestemmingsplan) en de Algemene Plaatselijke Verordening van Bodegraven-Reeuwijk (hierna: de APV).

2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 13 april 2005 (ECLI:NL:RVS:2005:AT3708), 6 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW7611) en 15 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3702) heeft geoordeeld dat de burgemeester de exploitatievergunning niet behoefde te weigeren op de grond dat de exploitatie in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het volgens verwachting van [vergunninghouder] vijf keer per jaar houden van een niet-sportgerelateerd feest is aan te merken als kortdurend en incidenteel gebruik in strijd met de ter plaatse van de sporthal geldende bestemming "Gemengd-2" en het bestemmingsplan zich daartegen niet verzet. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester ingevolge artikel 2.28 van de APV een exploitatievergunning moet weigeren indien de exploitatie in strijd is met een bestemmingsplan en die bepaling geen ruimte biedt voor een uitzondering bij kortdurend en incidenteel gebruik in strijd met een bestemming. Voorts voert hij aan dat op basis van het oordeel van de rechtbank niet duidelijk is wanneer handhavend kan worden opgetreden omdat het met de bestemming strijdige gebruik niet meer kortdurend en incidenteel is.

2.1. Ingevolge artikel 2:28, eerste lid, van de APV is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Ingevolge het derde lid weigert de burgemeester de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met, voor zover thans van belang, een geldend bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 10.1.1, aanhef en onder d, van het bestemmingsplan zijn de voor "Gemengd-2" aangewezen gronden bestemd voor horeca en ondersteunende horeca.

Ingevolge artikel 10.1.2, onder b, zijn horecabedrijven uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "horeca" en zijn uitsluitend horecabedrijven in de horecacategorie 1 en 2a toegestaan. Onder ondersteunende horeca wordt ingevolge artikel 10.1.2, onder c, verstaan dat horeca is toegestaan voor zover dit ondersteunend is aan de hoofdfunctie en ten dienste staat van de hoofdfunctie.

2.2. Zoals de rechtbank, in hoger beroep onbestreden, heeft overwogen, geldt ter plaatse van de sporthal de bestemming "Gemengd-2", en niet de aanduiding "horeca". Daaruit volgt dat in de horecaruimte van de sporthal door [vergunninghouder] gefaciliteerde feesten, zoals verjaardagsfeesten en bruiloften, niet ten dienste van de hoofdfunctie sport van de sporthal staan, zodat een dergelijk gebruik niet als ondersteunende horeca in de zin van artikel 10.1.2, onder c, van het bestemmingsplan is aan te merken.

[vergunninghouder] heeft ter zitting van de rechtbank te kennen gegeven dat hij naar verwachting maximaal vijf keer per jaar een feest zal houden dat niet ten dienste van de hoofdfunctie van de sporthal staat. De rechtbank heeft op grond hiervan geconcludeerd dat de exploitatie van de sporthal niet in strijd met het bestemminsplan is, omdat het gaat om kortdurend en incidenteel met de bestemming "Gemengd-2" strijdig gebruik.

2.3. Uit de besluiten van 2 augustus en 4 december 2013 blijkt niet dat de burgemeester heeft onderzocht of, en, zo ja, in hoeverre de voorgenomen exploitatie van de sporthal door [vergunninghouder] in strijd met de ter plaatse geldende bestemming zal komen. Voor dergelijk onderzoek bestond in ieder geval in bezwaar aanleiding, omdat [appellant] in zijn bezwaarschrift heeft aangevoerd dat in de sporthal in strijd met het bestemmingsplan feesten worden gehouden. Ten onrechte is de rechtbank hieraan voorbij gegaan, uitsluitend op grond van de verklaring van [vergunninghouder] ter zitting van de rechtbank dat hij naar verwachting maximaal vijf keer per jaar een feest zal houden dat niet ten dienste van de hoofdfunctie van de sporthal staat. Hierbij heeft de rechtbank niet onderkend dat het vijf keer per jaar houden van een dergelijk feest geen kortdurend en incidenteel met de bestemming "Gemengd-2" strijdig gebruik is.

Het betoog slaagt.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn beroepsgrond dat de exploitatievergunning had moeten worden geweigerd omdat van tevoren vaststond dat artikel 2:29, tweede lid, aanhef en onder a, van de APV, waarin is bepaald dat horeca-inrichtingen bij sportvoorzieningen uiterlijk om 00.30 uur sluiten, zou worden overtreden. Hiertoe wijst hij op de door hem ingediende klachten en het uit de aanvraag blijkende voornemen van [vergunninghouder] om op zaterdag- en zondagochtend tot 01.30 uur open te blijven.

3.1. De APV vermeldt een mogelijke overtreding van voormelde APV-bepaling niet als weigeringsgrond voor een exploitatievergunning. Voorschrift 18 bij de vergunning bepaalt voorts dat het niet is toegestaan het horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben buiten de tijden zoals bepaald in de APV. De rechtbank heeft de beroepsgrond dan ook terecht verworpen en overwogen dat [appellant] een handhavingsverzoek kan indienen bij constatering dat voormelde APV-bepaling wordt overtreden.

Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de geluidsoverlast waarop hij zich beroept niet zodanig is dat zich een ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefsituatie voordoet als bedoeld in artikel 2:28, vierde en vijfde lid, van de APV. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank zijn belangen onvoldoende heeft meegewogen. Hij wijst op hetgeen hij over strijd met het bestemmingsplan heeft aangevoerd. Voorts wijst hij op de korte afstand tussen zijn woning en de sporthal, en de omstandigheden dat zijn woning en de sporthal verbonden zijn, waardoor vooral lage muziektonen doorklinken, en zijn slaapkamer zich nabij de ingang van de sporthal bevindt. Hij heeft na afloop van versterkte muziek tot in de nacht last van de uitstroom van publiek en het inladen van spullen, aldus [appellant].

4.1. Ingevolge artikel 2:28, vierde lid, van de APV kan de burgemeester in afwijking van artikel 1:8 de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

Ingevolge het vijfde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vierde lid genoemde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.

Ingevolge artikel 4:3, eerste lid, is het een inrichting toegestaan maximaal acht incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 van de APV niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college van burgemeester en wethouders daarvan in kennis heeft gesteld.

4.2. De rechtbank heeft, in hoger beroep onbestreden, overwogen dat eventuele geluidsoverlast vanuit de horeca-inrichting moet worden betrokken bij de beoordeling of de woon- en leefsituatie ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed. De burgemeester heeft dit niet gedaan. In het besluit van 4 december 2013 heeft de burgemeester slechts te kennen gegeven dat hij, gelet op het door hem gevolgde advies van de Commissie bezwaarschriften van 27 november 2013, de Omgevingsdienst Midden-Holland zal verzoeken om een geluidmeting uit te voeren bij de eerstvolgende festiviteit ter plaatse van de sporthal. De burgemeester heeft dan ook onvoldoende onderzocht of de woon- en leefsituatie in de omgeving van de sporthal door de met de exploitatie gepaard gaande geluidsproductie ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed. Hieraan doet niet af het oordeel van de rechtbank dat de horeca-inrichting, behalve bij live-muziek, na plaatsing van een geluidsbegrenzer aan de in artikel 4:3, eerste lid, genoemde geluidsnormen voldoet en [vergunninghouder] maximaal acht keer per jaar live-muziek ten gehore wil brengen waarbij die normen worden overtreden, hetgeen ingevolge die bepaling is toegestaan. De beoordeling of het woon- en leefklimaat ontoelaatbaar nadelig wordt beïnvloed, is immers een andere dan de beoordeling of aan evenbedoelde geluidsnormen wordt voldaan.

Het betoog slaagt.

5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit van 4 december 2013, gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 en 4.2 is overwogen, vernietigen wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De burgemeester moet met inachtneming van deze uitspraak van de Afdeling opnieuw op het door [appellant] tegen het besluit van 2 augustus 2013 gemaakte bezwaar beslissen.

6. De burgemeester moet op na te melden wijze in de proceskosten worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2015 in zaak nr. 14/396;

III. verklaart het beroep in die zaak gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk van 4 december 2013, kenmerk Z-13-22580 / UIT-13-20272;

V. veroordeelt de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.984,00 (zegge: negentienhonderdvierentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de burgemeester van Bodegraven-Reeuwijk aan [appellant A] en [appellante B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 408,00 (zegge: vierhonderdacht euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. G.T.J.M. Jurgens en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Hartsuiker
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016

620.