Uitspraak 201508086/1/A1


Volledige tekst

201508086/1/A1.
Datum uitspraak: 14 september 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Oosterhout,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 september 2015 in zaak nr. 15/3689 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2014 heeft het college aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Onroerend Goed Pannehuys B.V. omgevingsvergunning verleend voor bouwen van een horecagelegenheid op het adres Pannenhuisstraat 40 te Den Hout.

Bij besluit van 21 april 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 10 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Pannehuys B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 augustus 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. S.E.J. Wuyts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Pannehuys B.V., vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. J.B. Mus, advocaat te Breda.

Overwegingen

1. Aan Pannehuys is vergunning verleend voor de bouw van een horecagelegenheid van 1.000 m2, bestaande uit een restaurant met keuken en vier zalen die voor feesten en partijen gebruikt kunnen worden. De horecagelegenheid ligt aan de zuidwestzijde van het Houtse Meer direct aan het water.

[appellant] woont ten noordoosten van het Houtse Meer, in de woonwijk De Vlindervallei. De afstand van het appartement tot het bouwplan bedraagt ongeveer 1.100 m.

2. Het college heeft het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellant] volgens het college geen belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is. De rechtbank heeft overwogen dat het college terecht tot dat oordeel is gekomen en heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard.

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij geen belanghebbende is. Hij ervaart dagelijks geluidhinder en lichthinder. Hij heeft in beroep een rapport van het geluidBuro van 10 maart 2015 overgelegd. Ter zitting heeft hij ter ondersteuning van zijn standpunt over geluidhinder gewezen op geluidmetingen van de omgevingsdienst.

4. De rechtbank heeft in haar overweging de grote afstand van de woning tot het perceel betrokken, alsmede dat uit onderzoek is gebleken dat het maximale geluidsniveau ter hoogte van het appartementencomplex van eiser zeer ruim binnen de gestelde normen zal liggen en dat negatieve effecten door lichthinder niet aannemelijk zijn.

5. Gebleken is dat de horecagelegenheid dagelijks is geopend, daar feesten en partijen worden gehouden, vaak tot in de nacht, en dat het geluid daarvan zich zonder fysieke of natuurlijke belemmering over de aangrenzende waterplas op de daarachter gelegen woning van [appellant] wordt overgedragen.

Volgens onderzoek van het geluidBuro zal de geluidbelasting fors hoger uitgevallen dan waarvan het college op grond van onderzoek van AGEL adviseurs is uitgegaan. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat als de kanttekeningen van het geluidBuro worden opgevolgd, de conclusie nog steeds is dat ter plaatse van het appartement van [appellant] aan de grenswaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt voldaan en dat [appellant] in die zin niet door het project wordt geraakt. Deze grenswaarden geven alleen de normatieve keuzen weer die de wetgever na een belangenafweging heeft gemaakt ter bepaling van onaanvaardbare hinder. Door [appellant] is aangevoerd dat door de omgevingsdienst geluidmetingen zijn verricht bij zijn appartement, waarbij geluidbelastingen zijn gemeten tot op en over de geldende grenswaarden. Het college heeft niet bestreden dat een geluidbelasting is gemeten die tegen de grenswaarden aanligt. Aannemelijk is dat [appellant] gevolgen van enige betekenis ondervindt, ondanks de afstand van zijn appartement tot het perceel. [appellant] is belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, nu zijn belang rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 21 april 2015 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, voor vernietiging in aanmerking.

7. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 september 2015 in zaak nr. 15/3689;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout van 21 april 2015, kenmerk IO15027978;

V. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 66,66 (zegge: zesenzestig euro en zesenzestig eurocent);

VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Oosterhout aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 415,00 (zegge: vierhonderdvijftien euro en nul eurocent) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.

w.g. Bijloos w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2016

410.