Uitspraak 201505367/1/A2


Volledige tekst

201505367/1/A2.
Datum uitspraak: 24 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Boxtel,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 mei 2015 in zaak nr. 15/208 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Boxtel.

Procesverloop

Bij besluit van 26 juni 2014 heeft het college aan [appellant] een tegemoetkoming in planschade toegekend van een bedrag van € 5.200,00 vermeerderd met de wettelijke rente.

Bij besluit van 9 december 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 29 mei 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. Oord, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door M.W.C. Heesbeen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. [appellant] is eigenaar van het perceel met woning aan de [locatie] te Boxtel (hierna: de woning). Hij heeft op 25 januari 2014 verzocht om een tegemoetkoming in planschade vanwege de inwerkingtreding van bestemmingsplan "Centrum Boxtel" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan). Dit nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk om op het perceel Stationsstraat 87 (hierna ook: het perceel), achter het reeds aanwezige monumentale kantoorgebouw, op korte afstand van de perceelsgrens, gebouwen ten behoeve van kantoren op te richten, met een maximale goothoogte van 6 m en een maximale bouwhoogte van 10 m.

[appellant] stelt zich op het standpunt dat de toename van de bebouwingsmogelijkheden voor hem onder meer tot een vermindering van de lichtinval, een toename van de geluidoverlast, een aantasting van zijn privacy, een vermindering van het uitzicht en een vermindering van de situeringswaarde van zijn woning heeft geleid.

3. Het college heeft voor het op de aanvraag te nemen besluit advies gevraagd aan Tog Nederland Zuid B.V. (hierna: Tog). In een advies van 11 juni 2014 heeft Tog een vergelijking gemaakt tussen de planologische mogelijkheden van het voorheen geldende bestemmingsplan "Centrum" (hierna: het oude bestemmingsplan) en de mogelijkheden van het nieuwe bestemmingsplan. Tog heeft geconcludeerd dat [appellant] door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan in een nadeliger positie is komen te verkeren en dat de waarde van de woning van € 490.000,00 met € 15.000,00 is gedaald naar € 475.000,00. Voorts is in het advies vermeld dat, nu artikel 6.2, tweede lid, van de Wro op de aanvraag van toepassing is, een deel van de schade onder het normale maatschappelijke risico valt en voor rekening van [appellant] dient te worden gelaten, zodat een tegemoetkoming resteert van € 5.200,00.

Het college heeft dit advies aan het besluit van 26 juni 2014 ten grondslag gelegd. Bij besluit op bezwaar van 9 december 2014 heeft het college het besluit van 26 juni 2014 gehandhaafd.

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college mocht afgaan op het advies van Tog. Hij voert daartoe, onder verwijzing naar een door hem in beroep overgelegd deskundigenrapport van Langhout en Wiarda (hierna: Langhout) van 20 februari 2015 en een door hem in hoger beroep overgelegd e-mailbericht van Langhout aan, dat de aantasting van de situeringswaarde als een zelfstandige schadefactor moet worden aangemerkt en dat deze is verslechterd door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan. Het bouwvolume is met 900 m³ toegenomen en de maximale goot- en bouwhoogte is toegenomen tot 6 respectievelijk 10 m. Binnen het achterste deel van het bouwvlak mag een extra bouwlaag worden gebouwd en buiten het bouwvlak mogen twee extra bouwlagen worden gebouwd. Door de toename van het bouwvolume is de relatief kleine kavel van [appellant] in betekenende mate klem komen te zitten en is de situeringswaarde verslechterd. Daarnaast voert [appellant] aan dat de door Tog verrichte taxatie zodanige gebreken vertoont dat het college daarop zijn besluit niet heeft mogen baseren. Volgens [appellant] is de schade op een te laag bedrag getaxeerd.

4.1. De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:566), overwogen dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op het advies van een door hem benoemde deskundige op het gebied van planschade, indien uit het advies van deze deskundige op objectieve en onpartijdige wijze blijkt, welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ervan ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn, tenzij er concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan zijn.

4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat Tog de door [appellant] gestelde schadefactoren, waaronder de vermindering van de situeringswaarde, bij de planvergelijking heeft betrokken. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit het advies van Tog blijkt dat Tog heeft onderzocht of de ligging van de woning in haar directe omgeving door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan is gewijzigd. Tog heeft in haar advies vermeld dat de woning in het centrum van Boxtel is gelegen, dat het perceel ook onder het oude bestemmingsplan bestemd was voor kantoren met bijbehorende bebouwingsmogelijkheden en dat door de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan dit gebruik niet is gewijzigd. Tog heeft hieruit geconcludeerd dat de omgevingskarakteristiek niet is gewijzigd en dat daardoor de ligging van de woning in haar directe omgeving niet is veranderd. Deze conclusie is niet onbegrijpelijk. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat Tog rekening heeft gehouden met de toename van de bebouwingsmogelijkheden bij de beoordeling van de overige door [appellant] gestelde schadefactoren. Tog heeft geconcludeerd dat door deze toename het uitzicht vanuit de woning en tuin van [appellant] in verdergaande mate nadelig wordt beïnvloed en dat, doordat vanuit één respectievelijk twee extra bouwlagen zicht bestaat op de woning en de tuin, de privacy van [appellant] is aangetast. Daarnaast leidt deze toename tot een beperkte toename van de overlast en een beperkte vermindering van (zon)licht, aldus het advies van Tog. Voor het betoog van [appellant], dat de toename van de bouwmassa als een zelfstandige schadefactor had moeten worden aangemerkt, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze toename reeds bij de beoordeling van de andere door [appellant] gestelde schadefactoren is betrokken. Niet aannemelijk is geworden dat deze toename als een in aanmerking te nemen zelfstandige schadefactor bij de planvergelijking had moeten worden betrokken.

4.3. Uit het advies van Tog volgt dat zij de schade heeft getaxeerd op € 15.000,00, hetgeen neerkomt op een waardevermindering van 3,1%. Tog heeft in haar advies toegelicht dat zij bij deze taxatie gebruik heeft gemaakt van een schadecategorie-indeling met controlepercentages, waarbij een waardedaling van 1-3% correspondeert met de categorie "lichte schade" en een waardedaling van 4-7% met de categorie "middelzware schade". De schade dient te worden aangemerkt als "lichte tot middelzware schade" en deze categorie-indeling doet recht aan het geconstateerde planologische nadeel. De geconstateerde waardevermindering staat in verhouding tot dit nadeel, aldus het advies van Tog.

Zoals hiervoor in 4.2 is overwogen, heeft Tog geconcludeerd dat door de toename van de bebouwingsmogelijkheden het uitzicht vanuit de woning en tuin van [appellant] in verdergaande mate nadelig wordt beïnvloed, dat de privacy van [appellant] is aangetast, dat het (zon)licht in beperkte mate is verminderd en dat de overlast in beperkte mate is toegenomen. Gelet daarop, alsmede gelet op de nadere toelichting ter zitting door [appellant] over de gevolgen van de toename van de bouwmassa, en gelet op de door Tog gehanteerde categorie-indeling met controlepercentages, behoeft de conclusie van Tog, dat de indeling in de schadecategorie "lichte schade" tot "middelzware schade" recht doet aan het geconstateerde nadeel en dat de waardevermindering van 3,1% in verhouding staat tot het planologische nadeel, een nadere toelichting.

Gelet op het voorgaande mocht het college de taxatie van Tog, vervat in het advies van Tog, niet of niet zonder meer aan de besluitvorming ten grondslag leggen. De conclusie is dat het besluit op bezwaar in zoverre in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

5. De Afdeling ziet, in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding het college op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het hiervoor in overweging 4.3 vastgestelde gebrek in het besluit op bezwaar binnen 13 weken na verzending van de tussenuitspraak te herstellen en zo nodig te wijzigen, door dit besluit alsnog toereikend te motiveren. Daartoe dient het college een nader deskundigenadvies in te winnen, al dan niet door een andere deskundige dan Tog, hetzij ter onderbouwing van het bij besluit op bezwaar gehandhaafd besluit om aan [appellant] een tegemoetkoming toe te kennen van € 5.200,00, dan wel, ter onderbouwing van een besluit met een andere uitkomst. Zo nodig dient de waarde van de woning na de planologische wijziging opnieuw te worden getaxeerd.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van burgemeester en wethouders van Boxtel op om binnen dertien weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

a. met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen het besluit van 9 december 2014, kenmerk GC14.37820 te herstellen, en

b. de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en dit ook aan de Afdeling toe te zenden.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M.A. Koster, griffier.

w.g. Polak w.g. Koster
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2016

710-680.