Uitspraak 201603309/1/V3


Volledige tekst

201603309/1/V3.
Datum uitspraak: 1 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2016 in zaak nr. 16/7013 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 29 april 2016 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.W.M Govers, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Hetgeen in de eerste tot en met de derde grief is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.

2. In de vierde grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank de staatssecretaris ten onrechte niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, hoewel de staatssecretaris ter zitting bij de rechtbank te kennen heeft gegeven de in het besluit van 7 april 2016 opgelegde vertrekplicht niet langer te handhaven.

2.1. Uit 2. volgt dat het besluit van 7 april 2016 in zoverre onrechtmatig is. De rechtbank had derhalve de staatssecretaris in de proceskosten moeten veroordelen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3477). De klacht is terecht voorgedragen.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.1., het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 7 april 2016 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken moet verlaten. Dat aan de vreemdeling ten onrechte een vertrektermijn is opgelegd doet niet af aan de rechtmatigheid van het besluit van 7 april 2016, voor zover daarbij de aanvraag van de vreemdeling niet in behandeling is genomen.

4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 april 2016 in zaak nr. 16/7013;

III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 7 april 2016, V-nr. […], voor zover daarbij is bepaald dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten;

V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.488,00 (zegge: veertienhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.

w.g. Verheij w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2016

371-796.