Uitspraak 201506898/1/A1


Volledige tekst

201506898/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juli 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 juli 2015 in zaak nr. 15/925 in het geding tussen:

[appellant]

en

de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: de RDW).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2014 heeft de RDW de aanvraag van [appellant] om de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs voor een bromfiets van het merk Kreidler afgewezen.

Bij besluit van 20 februari 2015 heeft de RDW het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De RDW heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.M.H. Van Kuijk, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, [keurmeester A], [keurmeester B] en [gemachtigde], allen werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] meer dan 35 jaar in het bezit is van een bromfiets van het merk Kreidler, type Florett K53/1NL. [appellant] heeft de bromfiets opgeknapt en de RDW verzocht om de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs. Op 7 augustus 2013 heeft [appellant] zijn bromfiets ter keuring aangeboden op het keuringstation van de RDW te Den Bosch. [Keurmeester A] heeft zich op het standpunt gesteld dat het nummer […] op het frame van de bromfiets niet door de voertuigfabrikant is ingeslagen. Op 20 augustus 2014 heeft [appellant] zijn bromfiets in overleg met de RDW opnieuw aangeboden op een keuringstation van de RDW, te weten het keuringstation te Veldhoven. [Keurmeester B] heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het nummer […] niet door de voertuigfabrikant is ingeslagen. Gelet op de conclusies van de keurmeesters heeft de RDW gesteld dat een hoofdonderdeel van de bromfiets niet te identificeren is en dat een forensisch identiteitsonderzoek moet worden verricht om een voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) vast te stellen. [appellant] heeft geen gebruik willen maken van een forensisch identiteitsonderzoek uit vrees dat zijn bromfiets daarbij schade zal oplopen en uit principe, omdat het nummer […] in zijn visie het door de voertuigfabrikant aangebrachte VIN is. Gelet op het ontbreken van een forensisch identiteitsonderzoek, heeft de RDW geconcludeerd dat voor de bromfiets geen VIN kan worden vastgesteld. De RDW heeft de inschrijving voor de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs daarom afgewezen en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. [appellant] stelt zich op het standpunt dat het framenummer […] wel degelijk het VIN is dat door de voertuigfabrikant is aangebracht en dat de RDW tot de afgifte van een kentekenbewijs dient over te gaan.

Het wettelijk kader

2. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw) wordt een goedkeuring voor een individueel voertuig op de door de RDW vastgestelde wijze door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld.

Ingevolge artikel 48, tweede lid, vindt inschrijving in het kentekenregister slechts plaats indien het motorrijtuig waarvoor de inschrijving wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Regeling voertuigen (hierna: de Regeling) kan in het kader van een aanvraag tot inschrijving of tenaamstelling, een individuele goedkeuring of een door de RDW uitgevoerd onderzoek door de RDW het VIN worden vastgesteld.

Ingevolge het derde lid wordt het VIN vastgesteld, toegekend en ingeslagen op de wijze zoals vermeld in bijlage I.

Ingevolge artikel 1 van bijlage I van de Regeling wordt in deze bijlage onder VIN verstaan: gestructureerde combinatie van tekens die de voertuigfabrikant oorspronkelijk aan een voertuig heeft toegekend en heeft ingeslagen, dan wel dat door de RDW is ingeslagen, met het doel om, zonder gebruikmaking van verdere informatie, het voertuig eenduidig te identificeren.

Ingevolge artikel 3 wordt, indien vaststelling van het VIN geschiedt in het kader van de aanvraag van een inschrijving, dan wel inschrijving en tenaamstelling, met gebruikmaking van de bevoegdheid bedoeld in artikel 46, tweede lid, onderdeel a, met een afzonderlijk onderzoek van het betrokken voertuig, voor een individuele goedkeuring, dan wel voor een ander onderzoek, het VIN vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 10.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, geschiedt de vaststelling van het VIN, bedoeld in artikel 3, aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid.

Ingevolge het vierde lid wordt geen VIN vastgesteld indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn.

Ingevolge het vijfde lid wordt geen VIN door de RDW toegekend indien naar het oordeel van de RDW een VIN niet is vast te stellen.

Ingevolge het zevende lid wordt, indien het een samengesteld voertuig betreft, het VIN voorts vastgesteld overeenkomstig paragraaf 3 van deze bijlage.

Ingevolge artikel 6 kan de RDW een nader onderzoek instellen indien twijfel bestaat over de juistheid van het VIN, onder meer omdat het van fabriekswege ingeslagen VIN ontbreekt, teniet is gegaan of geheel of ten dele onleesbaar is geworden.

Ingevolge artikel 9 wordt het VIN van een samengesteld voertuig voorzien van een frame, bepaald door het frame.

De beoordeling van het hoger beroep

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de RDW zijn aanvraag om een Nederlands kentekenbewijs terecht heeft afgewezen op grond van de conclusies van de keurmeesters. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat niet kan worden gezegd dat het besluit van 20 februari 2015 niet zorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is onderbouwd. Daartoe voert hij aan dat de RDW zijn oordeel niet of onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [appellant] kan de identificatie van zijn bromfiets ook plaatsvinden door middel van een vergelijking van het nummer op het frame en het gelijke nummer op het identiteitsplaatje en het motornummer. Ook wijst hij op een e-mailbericht van [voormalig medewerker] van Kreidler, waarbij een afschrift van het verkoopboek is overgelegd waaruit volgt dat op 8 april 1965 een Kreidler met het framenummer […] is geleverd aan de Nederlandse importeur [bedrijf]. Tevens wijst [appellant] op een brief van [persoon] wiens vader de bromfiets bij [bedrijf] nieuw heeft gekocht en later aan hem heeft verkocht. Verder stelt hij dat de RDW ten onrechte niet heeft onderzocht of het framenummer voorkomt op een lijst met gestolen voertuigen.

3.1. In het kader van de aanvraag tot de eerste inschrijving en tenaamstelling in het Nederlands kentekenregister, wordt het VIN vastgesteld met een afzonderlijk onderzoek aan het voertuig, zoals is bepaald in artikel 3 van bijlage I van de Regeling. De vaststelling van het VIN geschiedt volgens artikel 5, eerste lid, van bijlage I van de Regeling aan de hand van het in het voertuig ingeslagen VIN of overige voertuigkenmerken op grond waarvan eenduidig het VIN kan worden herleid. Het VIN wordt niet vastgesteld indien één of meer hoofdonderdelen niet zijn te identificeren of indien blijkt dat één of meer hoofdonderdelen van diefstal afkomstig zijn, zoals is bepaald in artikel 5, vierde lid, van bijlage I van de Regeling. Indien twijfel bestaat over de juistheid van het VIN, kan de RDW ingevolge artikel 6 van bijlage I van de Regeling een nader onderzoek instellen. Indien geen VIN wordt vastgesteld of wordt toegekend, is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 48, tweede lid, van de Wvw en vindt geen inschrijving in het kentekenregister plaats.

3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op het frame van de bromfiets van [appellant] het nummer […] is aangebracht. De RDW heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat dit nummer, gelet op het oordeel van [keurmeesters A en B], niet door de voertuigfabrikant is aangebracht. [Keurmeester B] heeft verklaard dat de cijfers op het frame niet zijn aangebracht zoals gebruikelijk voor voertuigfabrikant Kreidler, aangezien de cijfers van het nummer zeer grof zijn ingeslagen. [appellant] heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat het framenummer bij het restaureren van de bromfiets is volgelopen met lak. Volgens [appellant] heeft de restaurateur het nummer licht uitgekrabd om het weer leesbaar te maken, zonder daarbij de aard van de cijfers aan te tasten, en is het nummer daarna weer rood gemaakt.

Ter zitting van de Afdeling hebben [keurmeesters A en B] aan de hand van door [appellant] overgelegde foto’s toegelicht dat de cijfers op het frame ongelijk zijn aangebracht, dat de afmetingen van de cijfers niet correct zijn en dat deze ruwe manier van aanbrengen erop wijst dat de cijfers niet door Kreidler in het frame zijn geslagen maar door een derde met bijvoorbeeld een boor zijn uitgefreesd. De omstandigheid dat, als door [appellant] gesteld, lak in het framenummer is gelopen, kan volgens [keurmeesters A en B] het uiterlijk van de cijfers niet verklaren.

Gelet op de conclusies van de keurmeesters heeft de RDW gesteld dat een hoofdonderdeel van de bromfiets, te weten het frame, niet te identificeren is en dat nader onderzoek moet worden verricht om het VIN vast te stellen. De RDW heeft in dat verband gesteld dat het VIN overeenkomstig bijlage I van de Regeling moet worden vastgesteld en dat hij, indien zijn technisch medewerker geen VIN voor een voertuig kan vaststellen aan de hand van de aanwezige combinatie in het voertuig, altijd gebruik maakt van zijn bevoegdheid om een voertuig te onderwerpen aan een nader onderzoek. Daarbij heeft de RDW gewezen op het aantal voertuigen dat jaarlijks wordt gestolen en het maatschappelijk belang van de zuiverheid van het kentekenregister. De verklaring van [appellant] voor het uiterlijk van de cijfers op het frame heeft volgens de RDW geen waarde voor de vaststelling van het VIN voor de bromfiets. De RDW heeft ter zitting van de Afdeling toegelicht dat niet is uit te sluiten dat een mogelijke uitkomst van het forensisch identiteitsonderzoek is dat wordt geconcludeerd dat het nummer op het frame het door Kreidler op het frame aangebrachte VIN is, maar dat de RDW dit, gelet op de conclusies van zijn keurmeesters, dient te verifiëren.

3.3. Naar het oordeel van de Afdeling mocht de RDW zich op het standpunt stellen dat het nummer zoals het ten tijde van de keuringen op het frame aanwezig was, niet als zodanig door Kreidler is aangebracht. Daarbij betrekt de Afdeling de hiervoor onder 3.2 weergegeven wijze waarop de cijfers op het frame zijn aangebracht en de daarop door de RDW en de keurmeesters ter zitting van de Afdeling gegeven toelichting. Onder deze omstandigheden heeft de RDW zich op het standpunt mogen stellen dat de identiteit van het frame niet objectief kan worden vastgesteld en kon de RDW ingevolge artikel 6 van bijlage I van de Regeling een nader onderzoek gelasten. Over het betoog van [appellant] dat de RDW op grond van zijn verklaring en de door hem overgelegde stukken kan vaststellen dat het nummer op het frame het door Kreidler aangebrachte VIN is, wordt overwogen dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:719, de vaststelling van het VIN dient te geschieden aan de hand van het originele door de voertuigfabrikant ingeslagen VIN. Aan de verklaring van [appellant] en de door hem overgelegde stukken komt derhalve niet de betekenis toe die [appellant] daaraan hecht.

Over het betoog van [appellant] dat het forensisch identiteitsonderzoek niet zorgvuldig door de RDW wordt uitgevoerd en hij in dat verband wijst op de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1590, wordt overwogen dat uit die uitspraak niet volgt dat een dergelijk onderzoek zonder meer niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De RDW heeft in dat verband ter zitting van de Afdeling gesteld dat hij zijn werkwijze heeft aangepast. De Afdeling acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat de RDW, gelet op de bezwaren van [appellant] over het forensisch identiteitsonderzoek, moest afzien van een nader onderzoek.

Nu [appellant] tweemaal in de gelegenheid is gesteld zijn voertuig aan te bieden voor een kosteloos nader onderzoek en [appellant] daarvan geen gebruik heeft gemaakt, mocht de RDW zich op het standpunt stellen dat het frame niet objectief kan worden geïdentificeerd en dat geen VIN voor de bromfiets kan worden vastgesteld. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat de RDW de aanvraag van [appellant] om de afgifte van een Nederlands kentekenbewijs terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Wijgerde, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijgerde
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2016

672.