Uitspraak 201508792/1/R6


Volledige tekst

201508792/1/R6.
Datum uitspraak: 1 juni 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6], wonend te [woonplaats],
(appellanten 1 t/m 6 hierna: [appellant sub 1] en anderen),
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
8. de vereniging Afdeling Oost Zuid-Beveland van de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, gevestigd te Reimerswaal
(hierna: ZLTO),
9. de vereniging Landbouwvereniging "Reygersbergh", gevestigd te Rilland-Bath, gemeente Reimerswaal,

en

1. de minister van Economische Zaken,
2. de minister van Infrastructuur en Milieu,
3. het dagelijks bestuur van het waterschap Scheldestromen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2015 hebben de ministers het rijksinpassingsplan "Hoogspanningsstation Rilland" vastgesteld.

Ter uitvoering van het rijksinpassingsplan zijn verschillende besluiten genomen, zoals het besluit van het dagelijks bestuur van 8 oktober 2015 met kenmerk 115.0017 waarbij een watervergunning is verleend.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 7] hebben beroep ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van het rijksinpassingsplan. ZLTO en
Landbouwvereniging "Reygersbergh" hebben beroep ingesteld tegen de watervergunning.

De ministers en het dagelijks bestuur hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen, ZLTO, Landbouwvereniging "Reygersbergh" en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2016, waar [appellant sub 1] en anderen, in persoon van [appellant sub 2] en [appellant sub 4], bijgestaan door mr. D. Kik, ZLTO, vertegenwoordigd door P.J. Meijaard, de ministers, vertegenwoordigd door mr. W.T. Fukkink, mr. E. van Kerkhoven, mr. A.E.O. Schouten, drs. I.F. Huizing en mr. R.G.P. van Slijpe, allen werkzaam bij het ministerie van Economische Zaken onderscheidenlijk het ministerie van Infrastructuur en Milieu, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. S. Holvast zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting als partij gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V., vertegenwoordigd door mr. N.H. van den Biggelaar en mr. I.F. Kieft, beiden advocaat te Amsterdam, ing. R.H.A. Kemperman, mr. A.C.G. Veldhuizen, ing. J.H. Zwaal, P.H.P. van Bussel BSc, ir. P.J. Kolfoort, ir. J.P.M. van Veelen en ir. G.W. Lassche, en het college van burgemeester en wethouders van Reimerswaal, vertegenwoordigd door J. Aarnoudse.

Buiten bezwaren van partijen is ter zitting namens Tennet nog een stuk in het geding gebracht.

Overwegingen

Het geschil

1. Het rijksinpassingsplan voorziet in de aanleg van een 380 kiloVolt (hierna: kV)-hoogspanningsstation, met de daarop aansluitende bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbindingen en overige benodigde voorzieningen, alsmede op het verwijderen van enkele bestaande verbindingen. Ter plaatse van het voorziene hoogspanningsstation komen verschillende hoogspanningsverbindingen samen en kunnen energiestromen worden verschakeld. Het plangebied is gesitueerd in de gemeente Reimerswaal, nabij Rilland, ten zuiden van de A58 en ten westen van het Schelde-Rijnkanaal. Ter uitvoering van het rijksinpassingsplan zijn, zoals gezegd, verschillende besluiten genomen, waaronder het besluit tot verlening van de onder "procesverloop" genoemde watervergunning. Het station zal worden gerealiseerd door TenneT TSO B.V. (hierna: Tennet).

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 7] richten zich tegen het rijksinpassingsplan. Zij zijn allen eigenaar van een woning aan de Zuidhof, ten zuiden van het plangebied. Tussen deze woningen en de voorziene ontwikkelingen liggen landbouwgronde[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 7] vrezen dat het hoogspanningsstation en de nieuwe verbindingen zullen leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat.

ZLTO en Landbouwvereniging "Reygersbergh" komen op tegen de watervergunning. Zij behartigen de belangen van de grondgebruikers in de Reigersbergsche polder en de Bathpolder in de directe omgeving van het plangebied. Zij beogen met hun beroep te verzekeren dat het hoogspanningsstation geen belemmering zal vormen voor de aanvoer van zoetwater naar deze polders.

Rijkscoördinatieregeling

2. Het rijksinpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt op grond van artikel 3.35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro). De beroepen tegen de desbetreffende besluiten dienen ieder binnen het eigen beoordelingskader te worden beoordeeld.

Het rijksinpassingsplan

Toetsingskader en planregeling

3. Bij de vaststelling van een rijksinpassingsplan hebben de daartoe bevoegde ministers beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die zij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achten. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of de bestreden besluiten anderszins zijn voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3.1. In de verbeelding is weergegeven dat aan de gronden waar het hoogspanningsstation is voorzien de bestemming "Bedrijf - Nutsbedrijf" is toegekend. Voorts is in de verbeelding weergegeven dat aan de gronden waar bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbindingen mogelijk worden gemaakt de bestemming "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV bovengronds" is toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn de voor "Bedrijf - Nutsbedrijf" aangewezen gronden bestemd voor een hoogspanningsstation, zijnde een geluidszoneringsplichtige inrichting, met de daarbij behorende voorzieningen.

Ingevolge lid 3.2.1, onder a, mag de bouwhoogte ten hoogste 15m bedragen.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, zijn de voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding 380 kV bovengronds" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een maximum spanning van 380 kV en de belemmeringenstrook, met de daarbij behorende bouwwerken en andere werken, waaronder mede begrepen toegangswegen.

Ingevolge lid 7.2.1, onder a, sub 1, mag de bouwhoogte van een hoogspanningsmast ten hoogste 65 m bedragen.

3.2. Tennet is krachtens de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet en zal uitvoering geven aan het rijksinpassingsplan.

Ontvankelijkheid

4. De ministers betogen dat het beroep van [appellant sub 7] niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij geen rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. Zij hebben in dit verband gesteld dat [appellant sub 7], anders dan [appellant sub 1] en anderen, niet heeft aangevoerd dat hij door de in het rijksinpassingsplan voorziene ontwikkelingen geluidhinder zal ondervinden.

4.1. [appellant sub 7] is eigenaar van een woning aan de Zuidhof. Ter zitting is vast komen te staan dat de afstand tussen deze woning en het voorziene hoogspanningsstation ongeveer 340 meter bedraagt. Voorts is vast komen te staan dat de afstand tot de dichtstbijzijnde voorziene hoogspanningsmast ongeveer 500 meter bedraagt. Niet in geschil is dat [appellant sub 7] vanuit zijn woning, gelet op het open landschap, direct zicht zal hebben op het hoogspanningsstation en de masten.

Gelet op het vorenstaande alsmede op de ruimtelijke uitstraling van de voorziene ontwikkelingen, concludeert de Afdeling dat het belang van [appellant sub 7] rechtstreeks bij het door hem bestreden besluit is betrokken. De omstandigheid dat [appellant sub 7] niet heeft aangevoerd dat hij door de in het rijksinpassingsplan voorziene ontwikkelingen geluidhinder zal ondervinden, maakt dit niet anders. Gelet hierop kan [appellant sub 7] worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Goede procesorde

5. De ministers betogen dat het nadere stuk van [appellant sub 1] en anderen van 11 maart 2016 buiten beschouwing dient te blijven, nu het te kort voor de zitting is ingediend.

5.1. Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen. Het desbetreffende stuk is bij brief bij de Afdeling ingekomen op 14 maart 2016, derhalve niet binnen de daarvoor gestelde termijn. Ook indien een stuk buiten deze termijn is ingediend, is het (zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2771) aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken.

Het stuk van 11 maart 2016 bevat een reactie, met enkele nadere argumenten, op het verweerschrift van de ministers. Deze reactie zou eveneens ter zitting mondeling kunnen zijn gegeven. Voorts hebben de ministers verklaard het stuk voorafgaand aan de zitting te hebben gelezen en hebben zij ter zitting adequaat daarop kunnen reageren. Dit in aanmerking genomen, alsmede de aard, omvang en inhoud van het stuk, is de Afdeling van oordeel dat de goede procesorde zich er niet tegen verzet dat het stuk bij de beoordeling van de beroepen wordt betrokken.

Nut en noodzaak

6. [appellant sub 1] en anderen betogen dat de noodzaak voor het hoogspanningsstation ontbreekt. Zij voeren hiertoe aan dat een vergroting van de interconnectiecapaciteit met België niet nodig is, omdat vanuit Nederland geen behoefte bestaat aan de levering van energie uit België en andersom evenmin. Zij voeren voorts aan dat er geen aanleiding bestaat op dit traject de transportcapaciteit te vergroten, te meer nu recent een kolencentrale in Borssele is gesloten. Zij betwisten verder het nut van een schakelstation tussen Borssele en Geertruidenberg, aangezien ook het bestaande station Zandvliet in België had kunnen worden uitgebreid, al dan niet in combinatie met de aanleg van een nieuwe 380 kV-verbinding onder de Westerschelde.

6.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat de aanleg van het hoogspanningsstation noodzakelijk is vanwege de verdere integratie van de elektriciteitsmarkt in Europa en de daaruit voortvloeiende vraag naar vergroting van de transportcapaciteit en technische verbetering van de interconnectie met België.

6.2. In de toelichting bij het rijksinpassingsplan is vermeld dat in de 380 kV-hoogspanningsverbinding tussen Borssele en Geertruidenberg op dit moment een circuit is ingelust naar Zandvliet. Deze inlussing vormt een interconnectieverbinding met België. Ten gevolge van de groeiende uitwisseling van elektriciteit tussen Nederland en België is met de bestaande inlussing een ongewenste (netwerk)technische situatie ontstaan. De verdere integratie van de elektriciteitsmarkt in Europa noopt tot een oplossing hiervoor. De realisatie van een interne elektriciteitsmarkt is een belangrijk oogmerk van de Europese Commissie. De Nederlandse mededingingsautoriteit heeft reeds in 2006 gesteld dat de huidige interconnectiecapaciteit die veilig beschikbaar wordt gesteld aan de markt met Duitsland en België met 3000 MW dient toe te nemen, voordat de Nederlandse elektriciteitsmarkt voldoende geïntegreerd is met de elektriciteitsmarkten van omliggende landen. In de toelichting bij het rijksinpassingsplan is verder vermeld dat de huidige inlussing derhalve dient te worden vervangen door een schakelbaar station met twee verbindingen naar Zandvliet. Door de toevoeging van het hoogspanningsstation en een circuit wordt de transportcapaciteit en daarmee de interconnectiecapaciteit met België vergroot. Voorts worden door het toevoegen van het station de mogelijkheden vergroot om verbindingen af te schakelen voor onderhoud, waardoor de kans op storingen afneemt en de leveringszekerheid wordt vergroot. Door de voorziene ontwikkeling wordt een robuuste koppeling met België mogelijk gemaakt.

6.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] en anderen dat de noodzaak voor een vergroting van de interconnectiecapaciteit met België ontbreekt, overweegt de Afdeling dat de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat die noodzaak aanwezig is. Zij hebben in dit verband van belang mogen achten dat hiermee invulling wordt gegeven aan de Europese doelstelling om de elektriciteitsmarkten verder te integreren.

Zij hebben daarbij voorts, zoals de ministers ter zitting hebben toegelicht, in aanmerking mogen nemen dat ook de Elektriciteitswet 1998 hiertoe noopt.

Wat betreft de stelling van [appellant sub 1] en anderen dat recent een van de kolencentrales in Borssele is gesloten, hebben de ministers gesteld dat dit onverlet laat dat in Borssele en op zee meerdere energiebronnen overblijven, waarvoor uitbreiding van de huidige transportcapaciteit op het traject van en naar Borssele noodzakelijk is. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Voor zover [appellant sub 1] en anderen gelet op de beperkte afstand tot station Zandvliet het nut van de realisatie van het schakelstation hebben betwist, hebben de ministers vooropgesteld dat de knelpunten in het Nederlandse netsysteem liggen en dan daarom ook in Nederland dienen te worden opgelost. Voorts hebben zij gesteld dat uitbreiding van station Zandvliet aan de Belgische netbeheerder zou zijn, dat ter plaatse bovendien onvoldoende ruimte is voor een dergelijke grootschalige uitbreiding en dat de in dit kader door appelanten gewenste 380 kV-verbinding onder de Westerschelde niet mogelijk is, zoals uiteen is gezet in de brief van de minister van EZ van 2 december 2015 (kamerstukken II, 2015/16, 29 023, nr. 201) en de brief van 22 februari 2016 aan het college van Gedeputeerde Staten van Zeeland. Het vorenstaande, komt de Afdeling niet onredelijk voor.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid het nut en de noodzaak van het rijksinpassingsplan hebben kunnen aannemen.

Het betoog faalt.

Locatiekeuze en alternatieven

7. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 7] betogen dat ten onrechte voorbij is gegaan aan de alternatieve locaties die zij voor het hoogspanningsstation hebben aangedragen. [appellant sub 7] heeft in dit verband gewezen op de mogelijkheid om het hoogspanningsstation in de Anna-Mariapolder aan te leggen, het alternatief ‘Anna-Mariapolder’. [appellant sub 1] en anderen hebben een locatie aangedragen ten noorden van de voorziene positie, het alternatief ‘Noord-west’. Zij hebben voorts gewezen op twee locaties ten oosten van het Schelde-Rijnkanaal aan weerszijden van de A58, de alternatieven ‘Zuid-oost’ en ‘Noord-oost’. [appellant sub 1] en anderen stellen dat de belangen van omwonenden onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming.

7.1. De ministers hebben uiteengezet dat onderzoek is verricht naar de meest geschikte locatie voor het hoogspanningsstation. Volgens de ministers zijn ook de door de verschillende appellanten aangedragen alternatieven bezien en in de afweging meegenomen. De ministers stellen zich op het standpunt dat de locatie waar het hoogspanningsstation is voorzien, ten zuiden van de A58 en ten westen van het Schelde-Rijnkanaal, het meest geschikt is gebleken.

7.2. In de toelichting bij het rijksinpassingsplan is vermeld dat teneinde tot een keuze voor de locatie voor het hoogspanningsstation te komen een aantal aspecten in aanmerking is genomen. In de eerste plaats is van belang geacht dat het station in de directe nabijheid van de bestaande inlussing naar Zandvliet dient te worden gerealiseerd. Als uitgangspunt geldt om geen onnodige lengte aan hoogspanningsverbindingen te realiseren. Ook is gekeken naar de aspecten milieu, ruimtelijke inpasbaarheid, technische mogelijkheden, snelheid van realisatie, maatschappelijk-bestuurlijke context en kosten.

In de toelichting is geconcludeerd dat, de voor- en nadelen van de alternatieven afwegende, de locatie ten zuiden van de A58 en ten westen van het Schelde-Rijnkanaal het meest geschikt is. Deze locatie ligt direct ten zuiden van de bestaande inlussing. Hier is voldoende ruimte aanwezig om het station technisch optimaal en toekomstvast - gelet op de beoogde aanleg van een nieuwe Zuidwest 380 kV-verbinding - te realiseren, zonder bestaande bebouwing te hoeven amoveren en met voldoende afstand tot het Schelde-Rijnkanaal. Daarbij is rekening gehouden met een zo groot mogelijke afstand tot de aanwezige woningen, de veiligheidscontour van ter plaatse aanwezige windturbines en de mogelijkheid de in- en uitgaande verbindingen langs bestaande obstakels te voeren. De locatie maakt tevens geen deel uit van gebieden die als Natuurnetwerk Nederland of Natura-2000 gebied zijn aangewezen.

Voorts is ten aanzien van het alternatief ‘Noord-west’ uiteengezet dat dit niet de voorkeur verdient omdat op deze locatie kassen aanwezig zijn en direct ten noorden hiervan een Natura-2000 gebied is gelegen. De alternatieven ‘Zuid-oost’ en ‘Noord-oost’ worden niet wenselijk geacht omdat kruising van het Schelde-Rijnkanaal nettechnisch complex is. Het alternatief ‘Zuid-oost’ wordt bovendien niet wenselijk geacht omdat daar bebouwing aanwezig is.

7.3. De ministers dienen bij de keuze van een bestemming een afweging te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan. Daarbij hebben de ministers beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Uit de toelichting bij het rijksinpassingsplan blijkt dat de ministers verschillende alternatieve locaties hebben onderzocht. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in het alternatievenonderzoek van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan. Ten aanzien van het alternatief ‘Anna-Mariapolder’ hebben de ministers naar voren gebracht dat deze locatie dermate veraf ligt van de bestaande inlussing naar Zandvliet, dat de aanleg van het station hier in strijd is met het uitgangspunt om geen onnodige lengte aan hoogspanningsverbindingen te realiseren. [appellant sub 7] heeft de juistheid van deze stelling niet gemotiveerd bestreden. Voorts komt het standpunt van de ministers dat de alternatieven ‘Noord-west’, ‘Zuid-oost’ en ‘Noord-oost’ minder geschikt zijn dan de voorziene locatie, gelet op hetgeen in de toelichting is vermeld niet onredelijk voor. In aanvulling hierop hebben de ministers ter zitting ten aanzien van de locatie ‘Noord-west’ gesteld dat in het bijzonder bezwaarlijk is dat onvoldoende ruimte beschikbaar is voor een verantwoorde realisatie van de in- en uitgaande verbindingen. Verder hebben de ministers wat de alternatieven ‘Zuid-oost’ en ‘Noord-oost’ betreft verduidelijkt dat een ondergrondse kruising van het Schelde-Rijnkanaal niet mogelijk is omdat het gaat om een 380 kV-hoogspanningsverbinding en dat een bovengrondse kruising niet uitvoerbaar is gezien de veiligheid van scheepvaart in het kanaal. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de ministers onvoldoende acht hebben geslagen op de af te wegen belangen en dat zij de voorziene locatie niet in redelijkheid hebben kunnen verkiezen boven de door appellanten aangedragen alternatieven.

Het betoog faalt.

Gezondheid

8. [appellant sub 7] betoogt dat het hoogspanningsstation met hoogspanningsverbindingen risico’s met zich brengt voor de gezondheid van omwonenden, onder wie hijzelf. [appellant sub 7] voert hiertoe aan dat een aantal gevoelige objecten, waaronder zijn woning, binnen de magneetveldzone van de ontwikkelingen komt te liggen. Volgens [appellant sub 7] is bekend dat dit de gezondheid kan schaden en kan worden aangenomen dat de kans op ziektes, zoals leukemie bij kinderen, wordt vergroot bij langdurige blootstelling aan magnetische straling. [appellant sub 7] acht dit niet in overeenstemming met de verplichtingen die volgens hem voortvloeien uit artikel 22, eerste lid, van de Grondwet.

8.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat het rijksinpassingsplan in overeenstemming is met - na zorgvuldig onderzoek vastgesteld - rijksbeleid inzake bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

Er is geen sprake van gevoelige objecten die binnen de magneetveldzone van de ontwikkelingen komen te liggen. Gelet hierop is voldoende gewaarborgd dat het rijksinpassingsplan geen onaanvaardbare gezondheidsrisico’s voor omwonenden met zich brengt, aldus de ministers.

8.2. Met betrekking tot de (lange termijn) effecten op de gezondheid van magneetvelden van bovengrondse hoogspanningsverbindingen is beleid ontwikkeld op rijksniveau. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgsbeginsel en is geformuleerd in een brief van de staatssecretaris van VROM van 5 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118. Het beleid is verduidelijkt bij brief van 4 november 2008, kenmerk DSM/2008105664. In dit ‘beleidsadvies inzake magneetvelden’ is mede op basis van wetenschappelijke gegevens, de maatschappelijke onrust die steeds weer over hoogspanningslijnen naar boven komt en het voorzorgprincipe als beleidsdoel geformuleerd dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden moet worden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0-15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT, de zogenoemde magneetveldzone. Aldus dient voorkomen te worden dat binnen de magneetveldzone gevoelige bestemmingen komen te liggen. Het gaat hierbij onder meer om woningen met bijbehorende erven.

8.3. Ten behoeve van de vaststelling van het rijksinpassingsplan zijn de rapporten "Specifieke magneetveldzones Rilland, berekening specifieke magneetveldzones" van Petersburg Consultants van 19 mei 2015 en "Magneetveld berekening 380 kV Station Rilland vóór ZW380" van DNV GL van 30 juni 2015 opgesteld. Hierin is weergegeven dat geen gevoelige objecten binnen de magneetveldzone van het hoogspanningsstation en de hoogspanningsverbindingen komen te liggen.

8.4. Bij het rijksinpassingsplan zijn het briefadvies van de staatssecretaris van VROM van 5 oktober 2005 en de daarop betrekking hebbende brief van de minister van VROM van 4 november 2008 inzake hoogspanningsverbindingen en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid tot uitgangspunt genomen. Hoewel dit beleidsadvies inzake magneetvelden strikt genomen uitsluitend ziet op bovengrondse hoogspanningsverbindingen, is het volgens de ministers ook ten aanzien van het hoogspanningsstation toegepast.

8.5. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 7] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers het vorenomschreven beleid, met betrekking tot de effecten op de gezondheid van magneetvelden, niet in redelijkheid aan het rijksinpassingsplan ten grondslag hebben kunnen leggen. De Afdeling stelt voorts vast, onder verwijzing naar het rapport van Petersburg, dat, anders dan [appellant sub 7] stelt, geen gevoelige objecten, en derhalve ook niet de woning van [appellant sub 7], binnen de magneetveldzone van het hoogspanningsstation en de hoogspanningsverbindingen komen te liggen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 7] niet heeft gesteld, noch aannemelijk heeft gemaakt dat het rapport van Petersburg zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat de ministers bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan zich niet daarop heeft mogen baseren. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers een onjuiste toepassing aan hun beleid hebben gegeven.

Voor zover [appellant sub 7] aanvoert dat het rijksinpassingsplan in strijd is met artikel 22, eerste lid, van de Grondwet, waarin is neergelegd dat de overheid maatregelen treft ter bevordering van de volksgezondheid, overweegt de Afdeling onder verwijzing naar haar uitspraak van 29 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO9217, dat deze bepaling zich gezien haar formulering niet leent voor een rechtstreeks beroep voor de rechter.

Het betoog faalt.

Openheid landschap

9. [appellant sub 7] betoogt dat het hoogspanningsstation en in het bijzonder de daarop aansluitende hoogspanningsverbindingen leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid van het landschap, gelet op de hoogte, de massieve vorm en de boven elkaar gespannen kabels van de verbindingen. De hoogspanningsverbindingen zullen naar zijn mening een overheersend element in het landschap vormen en de openheid daarvan aantasten.

9.1. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat het rijksinpassingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid van het landschap. Zij hebben hiertoe gesteld dat het plan niet alleen voorziet in het plaatsen van bovengrondse 380 kV-verbindingen, maar ook in de verwijdering van enkele bestaande verbindingen. Voorts hebben de ministers naar voren gebracht dat uit het landschapsplan dat ten behoeve van het rijksinpassingsplan is opgesteld volgt dat de invloed op het landschap beperkt is, onder meer omdat het project geen effect heeft op het landschappelijk hoofdpatroon. Zij hebben er daarnaast op gewezen dat de hoogspanningsmasten zullen worden uitgevoerd als ‘wintrackmast’, welk type ten opzichte van de standaard ‘vakwerkmast’ een beperktere invloed op het landschap heeft. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het rijksinpassingsplan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de openheid van het landschap.

Het betoog faalt.

Uitzicht en landschappelijke inpassing

10. [appellant sub 1] en anderen betogen dat ten gevolge van het voorziene hoogspanningsstation het uitzicht vanuit hun woningen ernstig zal worden aangetast. Zij achten het onaanvaardbaar dat het hoogspanningsstation aan de zuidzijde niet landschappelijk wordt ingepast, te meer omdat hun woningen aan de Zuidhof de enige woningen zijn van waaruit het hoogspanningsstation te zien zal zijn.

10.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat het hoogspanningsstation niet zal leiden tot een onaanvaardbare beperking van het uitzicht van deze appellanten.

10.2. Gegeven het feit dat geen recht bestaat op een blijvend vrij uitzicht, is de Afdeling van oordeel dat de aantasting van het uitzicht in dit geval niet zodanig ernstig zal zijn dat de ministers hieraan een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen het plandeel met de bestemming "Bedrijf - Nutsbedrijf" waar het station met een maximale bouwhoogte van vijftien meter is voorzien en de woningen, meer dan 300 meter bedraagt. Gelet hierop bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid hebben kunnen afzien van het aan de zuidzijde landschappelijk inpassen van het hoogspanningsstation.

Overigens heeft Tennet ter zitting verklaard bereid te zijn, hetzij direct ten zuiden van het station, hetzij direct ten noorden van de tuinen van appellanten, gronden aan te kopen en daar afschermende beplanting te plaatsen.

Het betoog faalt.

Geluid

11. [appellant sub 1] en anderen betogen dat het hoogspanningsstation zal leiden tot ernstige geluidhinder ter plaatse van hun woningen. Zij betwisten de juistheid van de geluidmetingen die de ministers aan het rijksinpassingsplan ten grondslag hebben gelegd, nu het volgens hen zeer onwaarschijnlijk is dat net aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan. Zij stellen verder dat het schakelen een hard, a-typisch, geluid betreft dat geluidhinder zal veroorzaken.

11.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat het rijksinpassingsplan niet zal leiden tot een onaanvaardbare geluidbelasting en een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen van appellanten. De ministers wijzen in dit verband erop dat aan de toepasselijke geluidgrenswaarden kan worden voldaan.

11.2. Ten behoeve van het rijksinpassingsplan heeft akoestisch onderzoek plaatsgevonden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport "Onderzoek naar de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van het geprojecteerde 380 kV-station te Rilland, RLL380 (eindconfiguratie)" van Peutz van 26 juni 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek is vermeld dat de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) van toepassing is en dat op de gevel van woningen een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) geldt. Voor zover het betreft de maximale geluidniveaus is aangesloten bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit milieubeheer) op grond waarvan op de gevel van woningen voor de onderscheiden dagperioden 70 dB(A), 65 dB(A) en 60 dB(A) gelden. In het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat ten gevolge van het hoogspanningsstation bij de woningen aan de Zuidhof etmaalwaarden kunnen optreden van ten hoogste 49 dB(A) waarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van de Wgh. Verder is geconcludeerd dat ten gevolge van het schakelen met vermogensschakelaars ter plaatse van deze woningen maximale geluidniveaus optreden welke niet meer dan 50 dB(A) bedragen en dat daarmee ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.

11.3. In hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het akoestisch onderzoek zodanige gebreken dan wel leemten in kennis vertoont dat de ministers zich niet in redelijkheid daarop hebben mogen baseren. De niet nader onderbouwde stelling dat het zeer onwaarschijnlijk is dat net aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, is hiertoe onvoldoende. Voorts ziet de Afdeling, gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek waaruit volgt dat kan worden voldaan aan de toepasselijke geluidnormen, geen grond voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het hoogspanningsstation niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en anderen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat in het akoestisch onderzoek rekening is gehouden met het geluid veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars.

Het betoog faalt.

Waardedaling woningen en planschade

12. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 7] betogen dat het rijksinpassingsplan zal leiden tot een waardedaling van hun woningen en planschade.

12.1. Wat de eventueel nadelige invloed van het rijksinpassingsplan op de waarde van woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de ministers bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht hadden moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het rijksinpassingsplan aan de orde zijn. Daarbij is in aanmerking genomen dat artikel 6.1 van de Wro ook in geval van een rijksinpassingsplan voorziet in een afzonderlijke procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming in geval van planschade. De ministers hebben bovendien gewezen op het schadebeleid van Tennet, zoals vastgelegd in de ‘Schade- & vergoedingengids Bovengrondse 380 kV- hoogspanningsverbindingen’. In dit verband heeft Tennet ter zitting erop gewezen dat zij voorafgaand aan de werkzaamheden een nulmeting zal uitvoeren ten aanzien van de woningen aan de Zuidhof, alsmede dat alle werkzaamheden volgens de toepasselijke richtlijnen zullen worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Uitvoeringsbesluiten - watervergunning

13. ZLTO en Landbouwvereniging "Reygersbergh" betogen dat onvoldoende is verzekerd dat de realisatie van het hoogspanningsstation geen belemmering zal vormen voor de aanvoer van zoetwater naar de Eerste Bathpolder en de Reigersbergsche polder. Zij wijzen erop dat het traject van de zoetwater-aanvoersloten door en langs het plangebied voert en dat de agrariërs in genoemde polders zwaarwegende belangen hebben bij de aanvoer van voldoende zoetwater.

13.1. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat het hoogspanningsstation de zoetwateraanvoer naar de Eerste Bathpolder en de Reigersbergsche polder niet zal belemmeren.

13.2. Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, onder a, van de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2012 is het verboden om zonder vergunning van het bestuur oppervlaktelichamen te dempen, te graven, van afmetingen te veranderen, hun onderlinge verbinding of scheiding te veranderen of iets te doen waardoor de door- en afvoer van water wordt belemmerend of berging wordt verminderd.

13.3. Bij besluit van 8 oktober 2015 heeft het dagelijks bestuur aan Tennet een watervergunning verleend voor het verrichten van handelingen in het watersysteem ten behoeve van de realisatie van Hoogspanningsstation Rilland. Als voorschriften aan deze watervergunning is verbonden dat de werkzaamheden aan waterlopen, zoals het vergraven ervan, het leggen van buisleidingen en het lozen van water, altijd op een zodanige manier dient te worden uitgevoerd dat de (tijdelijke) belemmering van de aan- en afvoer van water tot een minimum wordt beperkt. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur in dit verband gewezen op voorschrift 47, dat bepaalt dat nieuw te graven waterlopen eerst dienen te worden gegraven, voordat een andere waterloop wordt gedempt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat op grond van de verleende watervergunning onvoldoende is verzekerd dat het hoogspanningsstation geen belemmering vormt voor de zoetwateraanvoer naar de Eerste Bathpolder en de Reigersbergsche polder.

Het betoog faalt.

Conclusie

14. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Schoonbrood
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016

694.