Uitspraak 201506080/1/R2


Volledige tekst

201506080/1/R2.
Datum uitspraak: 18 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichtingen Stichting Duinbehoud, gevestigd te Leiden, en Stichting Westlandse Natuur, gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland (hierna: de stichtingen),
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2013 heeft het college aan Westland Strandhuis B.V. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de op- en afbouw van 182 strandhuisjes en voor de aanwezigheid en het gebruik van deze strandhuisjes jaarlijks in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober en de daarbij behorende permanent aanwezige voorzieningen, waaronder de fundering, op het strand van Hoek van Holland, gemeente Rotterdam.

Bij besluit van 19 juni 2015 heeft het college het door de stichtingen hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, de verleende vergunning met een verbeterde motivering in stand gelaten en daaraan verbonden voorschriften gewijzigd.

Tegen dit besluit hebben de stichtingen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2016, waar de stichtingen, vertegenwoordigd door J. Duindam en T. van Schie, en het college, vertegenwoordigd door drs. R.E. Kuil, werkzaam bij de Omgevingsdienst Haaglanden, bijgestaan door mr. A.M.C.C. Tubbing, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Westland Strandhuis B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.M. Kaajan, advocaat te Amsterdam, en [persoon], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. In geschil is een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 die is verleend voor de op- en afbouw, de aanwezigheid en het gebruik van in totaal 182 strandhuisjes en de daarbij behorende voorzieningen in het zomerseizoen op het strand van Hoek van Holland. De strandhuisjes staan verspreid op drie locaties en worden aangeduid als de deelprojecten Noord, Naturo en Zuid. De deelprojecten Noord en Naturo zijn voorzien ter hoogte van het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin".

Het deelproject Zuid betreft 68 strandhuisjes tussen de Zeekant en de Rechtestraat en beslaat een lengte van ongeveer 300 meter parallel aan de kustlijn. De strandhuisjes van deelproject Zuid komen in drie clusters van 12, 16 en 40 stuks te staan en deze clusters zijn op 16 onderscheidenlijk 18 meter van elkaar voorzien. Feitelijk zijn ter plaatse sinds 2009 strandhuisjes aanwezig in het zomerseizoen.

De duinen achter de strandhuisjes van deelproject Zuid behoren tot het habitattype witte duinen en maken deel uit van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Dit Natura 2000-gebied is onder meer aangewezen voor het habitattype witte duinen (H2120). Voor dit habitattype is in het aanwijzingsbesluit als doelstelling "behoud oppervlakte en verbetering kwaliteit, waarbij achteruitgang van de oppervlakte ten gunste van het habitattype grijze duinen (H2130) is toegestaan" opgenomen. Blijkens het aanwijzingsbesluit wordt verbetering van de kwaliteit nagestreefd vanwege de landelijk matig ongunstige staat van instandhouding in dit opzicht. De stichtingen komen op voor het behoud van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Zij vrezen dat door de luwtewerking van de strandhuisjes van deelproject Zuid de eolische aanvoer van zand en zout richting de achtergelegen witte duinen wordt gehinderd. De stichtingen vinden dat de vergunning, voor zover deze betrekking heeft op deelproject Zuid, niet had mogen worden verleend.

Bespreking van het beroep

2. De stichtingen betogen dat het college zich niet ervan verzekerd heeft kunnen achten dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" niet zullen worden aangetast door de luwtewerking van de strandhuisjes van deelproject Zuid. De stichtingen voeren hiertoe aan dat de vergunde strandhuisjes binnen een zone van 90 meter tussen het strand en de achterliggende witte duinen een muur vormen waardoor de winddynamiek wordt gehinderd. Derhalve treden volgens de stichtingen negatieve effecten op voor het habitattype witte duinen. Zij wijzen erop dat in het profielendocument staat dat zandverstuiving van groot belang is voor de kwaliteit van het habitattype witte duinen en dat een regelmatige eolische aanvoer van vers zand noodzakelijk is voor een vitale helmgroei. Daarnaast stellen de stichtingen dat in het bestreden besluit over het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin" is vermeld dat de aanzanding achter de strandhuisjes langzamer verloopt, dat een afstand van 90 meter dient te worden aangehouden tussen de strandhuisjes en de duinvoet en dat de ontwikkeling van de strandhuisjes effect heeft op de ontwikkeling van het basisduin. Volgens de stichtingen gelden deze conclusies ook voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Zowel het rapport "Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving, adviezen voor vergunningverlening", dat in oktober 2013 is uitgebracht door Deltares, als het memo "Effecten van tijdelijke strandbebouwing op de ontwikkeling van de jonge zeereep aan de zeezijde van de duincompensatie, Delflandse kust", dat op 29 april 2014 is uitgebracht door Deltares, bevestigen dat strandhuisjes invloed hebben op achterliggende duinen, zo stellen de stichtingen.

Voorts betwisten de stichtingen dat voldoende eolische zandaanvoer plaatsvindt gelet op de overheersende zuidwestenwind. Zij voeren hiertoe aan dat in het zomerseizoen het zand droog is, zodat volgens hen juist in die periode veel zand wordt verplaatst richting de duinen. Daarnaast kan de zandverplaatsing die in het zomerseizoen door de luwtewerking van de strandhuisjes wordt verhinderd niet worden ingehaald in het winterseizoen, aldus de stichtingen.

De stichtingen betogen verder dat ten onrechte geen nader onderzoek is verricht naar de mogelijkheden om invloed van bebouwing op het achterliggende duingebied te voorkomen. Dat geen nader onderzoek is verricht klemt volgens hen temeer nu de verleende vergunning niet in overeenstemming is met de aanbevelingen die in het voormelde rapport en memo zijn gedaan.

Ter zitting hebben de stichtingen aangevoerd dat in de toekomst duindoornstruweel zal worden gerooid en dat betreding van de onbebouwde strook achter de strandhuisjes zal worden verboden. Hierdoor zullen de thans aanwezige open plekken in het duin, waardoor zandverstuiving optreedt, verminderen. De stichtingen betogen dat derhalve de zandverstuiving die thans vanaf deze open plekken plaatsvindt, niet in de passende beoordeling dient te worden betrokken.

Ten slotte hebben de stichtingen ter zitting naar voren gebracht dat zij vrezen dat door de verlening van de vergunning voor het project in de toekomst ook andere activiteiten worden toegestaan die vergelijkbare gevolgen met zich brengen, zodat de instandhoudingsdoelstellingen niet worden gehaald.

2.1. Ingevolge artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van het college van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover het college van gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, neemt, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien het college van gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

2.2. Het college heeft in het bestreden besluit de op- en afbouw, de aanwezigheid en het gebruik van in totaal 182 strandhuisjes en de daarbij behorende voorzieningen in het zomerseizoen aangemerkt als een vergunningplichtig project als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998. Dit standpunt is onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat het project een verslechterend effect kan hebben op habitattypen in de Natura 2000-gebieden "Solleveld & Kapittelduinen" en "Spanjaards Duin" die afhankelijk zijn van eolische aanvoer van zand. Het college heeft ter zitting toegelicht dat met een model voor windfysica is berekend dat obstakels, in dit geval de 3 meter hoge strandhuisjes, tot een afstand van 90 meter de winddynamiek beïnvloeden indien zij op een kale vlakte staan waar de wind zonder deze obstakels vrij spel zou hebben. Hoewel gelet op het achterliggende duin van een dergelijke kale vlakte geen sprake is, is de afstand van 90 meter gehanteerd als worst case-scenario waardoor op grond van objectieve gegevens niet kan worden uitgesloten dat het project significante gevolgen heeft voor de betrokken gebieden. Omdat de strandhuisjes zijn voorzien op minder dan 90 meter afstand van de duinen die deel uitmaken van deze gebieden diende, naar niet in geschil is, op grond van artikel 19f van de Nbw 1998 een passende beoordeling van de gevolgen voor de voormelde gebieden te worden gemaakt waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen.

Gelet op het vorenstaande is aan het bestreden besluit een passende beoordeling ten grondslag gelegd. Deze bestaat uit vier onderzoeken, die hierna onder 2.2.1 tot en met 2.2.4 worden weergegeven voor zover nodig voor de inhoudelijke bespreking van het beroep.

2.2.1. Aan het bestreden besluit is ten eerste het rapport "Passende beoordeling strandhuisjes Hoek van Holland" van 16 december 2011, dat is opgesteld door Aqua-Terra Nova, (hierna: het rapport) ten grondslag gelegd. Volgens het rapport kan de aanwezigheid van de strandhuisjes weliswaar de winddynamiek beïnvloeden, maar onder verwijzing naar de effectstudie wordt geconcludeerd dat gelet op de situering van de strandhuisjes geen significant negatieve effecten zullen optreden.

2.2.2. De effectstudie waarnaar in het rapport wordt verwezen, betreft het rapport "Invloed strandhuisjes op zandverstuiving" van 20 december 2011 (hierna: de effectstudie), dat eveneens is opgesteld door Aqua-Terra Nova. Hierin is vermeld dat zandverstuiving hoofdzakelijk plaatsvindt onder invloed van wind en dat de mate van verstuiving daarnaast afhankelijk is van verschillende variabelen, zoals windrichting, obstakels, morfologie van het gebied, korrelgrootte van het zand, neerslag en vochtverzadiging van de bodem. Zandverstuiving vindt overwegend plaats bij een zuidwestelijke windrichting. Het aantal dagen dat zandverstuiving plaatsvindt, is afhankelijk van het aantal dagen met de benodigde minimale windsnelheid voor zandverstuiving. Daarnaast is in de effectstudie het verschil tussen de ontwikkeling van het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin" achter de ter plaatse sinds 2009 bestaande strandhuisjes en zonder strandhuisjes beschreven. Op basis van deze vergelijking wordt geconcludeerd dat het realiseren van meer brede openingen tussen clusters van strandhuisjes naar verwachting zal leiden tot een nagenoeg vergelijkbare zandverstuiving voor de zeereep ten opzichte van een situatie zonder strandhuisjes.

2.2.3. De oplegnotitie "Aanpassing plan n.a.v. zienswijzen", van 20 februari 2012 (hierna: de oplegnotitie), opgesteld door Aqua-Terra Nova, is het derde stuk dat deel uitmaakt van de passende beoordeling. Hierin wordt de conclusie van het rapport dat de strandhuisjes geen significant negatief effect hebben voor de betrokken Natura 2000-gebieden bevestigd. Daartoe is volgens de oplegnotitie van belang dat door de afwezigheid van de strandhuisjes in de wintermaanden voldoende vrije zandverstuiving mogelijk is. In dat verband wordt erop gewezen dat de voor zandverstuiving benodigde schuin aanlandige wind van windkracht 5 of meer vaker voorkomt in de winterperiode, als geen strandhuisjes aanwezig zijn, dan in de zomerperiode. Ook wordt volgens de oplegnotitie de conclusie van het rapport dat de mogelijke vertragende effecten op de zandaanstuiving van de zeereep niet van invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied bevestigd door een vergelijking van luchtfoto’s uit 2005, 2009 en 2011. De strandhuisjes van deelproject Zuid zijn sinds 2009 aanwezig. Op de luchtfoto’s zijn geen verschillen waarneembaar waaruit blijkt dat het gebied achter de strandhuisjes zich op het vlak van morfologie of vegetatie negatief heeft ontwikkeld sinds de plaatsing van de strandhuisjes, zo is vermeld.

2.2.4. Ten slotte is nader onderzoek verricht naar de gevolgen van het project voor het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin". De resultaten van dat nadere onderzoek zijn neergelegd in het eveneens aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde rapport "Actualisatie passende beoordeling strandhuisjes Hoek van Holland (inclusief monitoringsvoorstel)" van 11 juni 2015, dat is opgesteld door Arcadis.

2.3. Anders dan de stichtingen stellen, wordt in het bestreden besluit noch in de daaraan ten grondslag gelegde onderzoeken aanbevolen om de strandhuisjes op minimaal 90 meter van de duinvoet te plaatsen. Deze afstand is slechts gehanteerd in het kader van de onder 2.2 vermelde beoordeling of op grond van objectieve gegevens zou kunnen worden uitgesloten dat het project significante gevolgen heeft voor de betrokken Natura 2000-gebieden, in welk geval geen passende beoordeling nodig zou zijn.

2.4. Voor zover de stichtingen wijzen op het rapport "Invloed van strandbebouwing op zandverstuiving, adviezen voor vergunningverlening", dat in oktober 2013 is uitgebracht door Deltares (hierna: het Deltares-rapport), is het volgende van belang. Het Deltares-rapport is opgesteld in opdracht van Rijkswaterstaat en gaat over de mogelijk negatieve effecten van strandbebouwing op de aanstuiving van zand vanuit de vooroever en het strand naar de duinen met het oog op waterveiligheid. In hoofdstuk 4 worden vanuit dat oogpunt aanbevelingen gedaan omtrent de periode van vergunningverlening, locatie ten opzichte van de duinvoet en hoogwaterlijn, onderlinge afstand en omvang van strandhuisjes. De stichtingen hebben desgevraagd niet inzichtelijk gemaakt waarom de vergunde strandhuisjes van deelproject Zuid niet in overeenstemming zijn met deze aanbevelingen. Los daarvan houden de bedoelde aanbevelingen verband met de waterveiligheid en niet met de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Reeds hierom kan uit de omstandigheid dat de verleende vergunning afwijkt van de bedoelde aanbevelingen, niet worden afgeleid dat zich significant negatieve effecten voor het habitattype witte duinen voor dit gebied zullen voordoen.

2.5. In het door de stichtingen overgelegde memo "Effecten van tijdelijke strandbebouwing op de ontwikkeling van de jonge zeereep aan de zeezijde van de duincompensatie, Delflandse kust" is aan de hand van een satellietbeeld een analyse gemaakt van de zeereep ter hoogte van het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin". Op basis van deze analyse zijn tentatieve aanbevelingen gedaan voor de situering van de clusters strandhuisjes voor dat Natura 2000-gebied. Over de door de stichtingen gemaakte vergelijking met de effecten van de strandhuisjes van de deelprojecten Noord en Naturo voor het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin", zoals beschreven in het door hen overgelegde memo en in de onder 2.2.2 vermelde effectstudie, wordt overwogen dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat die verschillen van de aan de orde zijnde effecten van de strandhuisjes van deelproject Zuid voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen". Het college heeft in dit verband toegelicht dat het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin" recent is aangelegd als duincompensatiegebied in verband met de mogelijke effecten van Maasvlakte II. De duinen in dit gebied zijn daarom, anders dan in Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen", nog sterk in ontwikkeling en daardoor kwetsbaarder. Daarnaast bevindt zich langs het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" ten zuidwesten van deelproject Zuid een kale zandvlakte, die bij "Spanjaards Duin" niet aanwezig is. Ook worden de duinen in het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" meer betreden, waardoor meer kale plekken in het duin aanwezig zijn. Door de voormelde omstandigheden kan bij dit Natura 2000-gebied de wind achter de strandhuisjes zand aanvoeren vanaf de bedoelde vlakte en kale plekken. In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de in de effectstudie en het memo beschreven bevindingen over de effecten van de luwtewerking door de strandhuisjes voor het Natura 2000-gebied "Spanjaards Duin" eveneens gelden voor het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen".

2.6. Wat de effecten van deelproject Zuid op het habitattype witte duinen in het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" betreft, is het volgende van belang. Vaststaat dat in de winterperiode geen strandhuisjes aanwezig zijn en dat de fundering van de strandhuisjes zodanig laag is dat deze de verstuiving van zand niet belemmert. Wat de zomerperiode betreft, staat vast dat door de strandhuisjes luwtewerking optreedt voor de achterliggende witte duinen. Het college heeft echter toegelicht dat deze luwtewerking hoofdzakelijk optreedt bij een noordwestenwind en dat ook bij deze windrichting tussen de clusters en individuele strandhuisjes door nog wel enige mate van zandaanstuiving plaatsvindt. Voorts is van belang dat de windrichting volgens onder meer bijlage 8 bij de effectstudie normaliter niet noordwest is, maar westzuidwest. De stichtingen hebben niet betwist dat bij die windrichting de wind achter de strandhuisjes langs waait en zand aanvoert vanaf de vlakte ten zuidwesten van de strandhuisjes, de onbebouwde strook tussen de strandhuisjes en het duin, de kerven in het duin en vanaf kale plekken in het duin. Volgens de effectstudie zorgt de opstelling in clusters met ruime openingen, zoals weergegeven op de bij het bestreden besluit behorende situatietekening, ervoor dat een nagenoeg vergelijkbare zandverstuiving plaatsvindt ten opzichte van een situatie zonder de strandhuisjes. De conclusie dat sinds de plaatsing van de strandhuisjes in 2009 de daarachter gelegen witte duinen zich wat betreft zanddepositie, morfologie en vegetatieontwikkeling niet negatief ontwikkelen ten opzichte van de door het college gehanteerde referentiesituatie in dezelfde duinenrij waarvoor geen strandhuisjes staan, wordt bovendien bevestigd in de oplegnotitie en de door het college ter nadere onderbouwing overgelegde notitie "Duinen ten zuidwesten van Slag Rechtestraat; kustlangsraaien met jaarlijkse zanddepositie op basis van Rijkswaterstaat LIDAR data" van 27 oktober 2015 en de notitie "Duinen ten zuidwesten van Slag Rechtestraat; verslag veldbezoek op 29 september 2015", dat is uitgebracht op 27 oktober 2015. Nu de stichtingen hun betoog dat de mate van zandverstuiving die bij het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" in de zomerperiode achterwege blijft in de winterperiode niet wordt ingehaald niet met objectieve gegevens hebben onderbouwd, ziet de Afdeling hierin geen aanleiding om aan de voormelde conclusie te twijfelen. Voor zover de stichtingen ter zitting hebben gesteld dat in de toekomst duindoornstruweel zal worden gerooid en betreding van de onbebouwde strook achter de strandhuisjes zal worden verboden, valt zonder nadere onderbouwing evenmin in te zien dat als gevolg van deze beheermaatregelen de mate van verstuiving vanuit open plekken in het duin zodanig zal afnemen dat de conclusies uit de voormelde onderzoeken niet langer kunnen worden gevolgd.

Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen de stichtingen naar voren hebben gebracht evenmin aanleiding voor het oordeel dat, in aanvulling op de onderzoeken die samen de passende beoordeling vormen, nader onderzoek diende te worden verricht naar de situering van de strandhuisjes.

2.7. De stichtingen hebben ten slotte niet aannemelijk gemaakt dat de effecten van het project tezamen met eventuele andere toekomstige plannen of projecten tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 20000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" zouden kunnen leiden. Daarbij is van belang dat de precedentwerking waarvoor zij vrezen, zich niet zal voordoen. De effecten van reeds gerealiseerde projecten, waaronder de aanwezigheid van de strandhuisjes en voorzieningen van deelproject Zuid, dienen immers te worden verdisconteerd in de uitgangssituatie die wordt gehanteerd bij de beoordeling van toekomstige projecten waarvoor een vergunning krachtens de Nbw 1998 benodigd is.

2.8. Gelet op het vorenstaande geeft hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de luwtewerking als gevolg van deelproject Zuid niet leidt tot een dusdanige verslechtering dat significante effecten optreden voor het habitattype witte duinen. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het zich op grond van een passende beoordeling ervan heeft verzekerd dat als gevolg van de op- en afbouw van de strandhuisjes en de aanwezigheid en het gebruik van deze strandhuisjes jaarlijks in de periode van 1 maart tot en met 31 oktober en de daarbij behorende permanent aanwezige voorzieningen de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied "Solleveld & Kapittelduinen" niet zullen worden aangetast.

Het betoog faalt.

3. In hetgeen de stichtingen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2016

579-743.